Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg
Pro Justitia
No. 19
De Officier van Justitie bij de ArrondissementsRegtbank te Assen;
Gezien de stukken en instructie der zaak tegen Johannes
Hermanus Kniezenburg, oud 53 jaar, kolonist, geboren te
Utrecht, laatst woonachtig in de kolonie Frederiksoord, gemeente
Vledder, thans in hechtenis in de gevangenis van beklaagden te
Assen, in gevolge bevel van gevangenneming door gemelden Regter
tegen hem beklaagde uitgevaardigd den 10 February 1843;
Overwegende dat er voldoende bezwaren ter verdere vervolging
aanwezig zijn dat de beklaagde op Vrijdag den derden February 1800
drie en veertig, des morgens omstreeks acht uur, den Heer Coenraad
Hulst, adjunctdirecteur, in of nabij de schuur van deszelfs woning
te Frederiksoord, gemeente Vledder, voorbedachtelijk heeft verwond
en eene snede heeft toegebragt op den regterwang, lang vijf à zes
duim, diep een duim, verder eene snede op de linkerhand tusschen
den voorsten vinger en den duim van en boven op de linkerhand,
lang ongeveer vier nederlandsche duimen, en diep bijna een halve
duim, eindelijk eene kneuzing op den duim der zelfde hand, zonder
dat die verwondingen eene ziekte of beletsel van te werken
gedurende meer dan twintig dagen bij den verwonde hebben
veroorzaakt;
Overwegende dat dergelijke daadzaak bij de wet wordt verklaard te
zijn wanbedrijf, strafbaar volgens artikels 1, 40, 311, vergeleken
met 309 van het Wetboek van Strafregt met correctionele straffen;
Gezien artikel 114 en 118 van het Wetboek van Strafvordeing;
Requireert onder inlevering der stukken dat de Regtbank de zaal
verwijze naar de correctionele teregtzitting, en gelast dat de
beklaagde zal worden in hechtenis gehouden.
Assen 13 Maart 1843,
w.g. Thuessink van der Hoop
subst.