Dat begint met een sollicitatiebrief gedateerd 21 maart 1824.
Die brief bevindt zich in invnr 69 scan 156. Zie helemaal bovenaan
de pagina hoe de scans te bereiken zijn. De brief is gericht aan
een lid van de permanente commissie, maar ik weet niet welk lid..
WelEdelegeboren Gestrenge Heer!
Alvorens ik tot het doel van mijn schrijven overga, acht ik mij verplicht UWEGebGestr. gunstig verschoning te vragen voor de vrijpostigheid die ik mij ten aanzien van iemand, bij wien ik niet de eer heb bekend te zijn, veroorloof. Zonder den aanbevelingsbrief van de heer Kniphorst zou ik dit voorzeker niet gewaagd hebben.
Mijn oogmerk is UWEGebGestr. protectie in deszelfs betrekking als lid der Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid interoepen.
Ik neem mitsdien de vrijheid hetzelve eenigzints breeder te ontwikkelen.
Het is nu bijna 10 jaren dat ik te deezer stede onafgebroken als geemployeerde op onderscheidene kantoren, meestal van financielen en administrativen aard ben werkzaam geweest; op dit ogenblik ben ik nog aan het Militie Commissariaat geattacheert.
Tot hiertoe mogt het mij niet gelukken eenen vasten landspost te bekomen, hoezeer ik daarom bij voorkomende gelegenheid aanzoek deed, en zonder dat mijn gedrag of bekwaamheid, zoo als ik bescheidenlijk durve beweren, daartegen eenige hinderpaal opleverde, een viertal hierbij overgelegde certificaten mogen dit bevestigen.
Als jong mensch is mijne toestand voorzeker draaglijk, doch wanneer UWEGGestr. bedenkt, dat ik den ouderdom van 27 jaren bijna bereikt hebbe, en daarbij sedert eenen geruimen tijd ben geengageerd, dan zal UWEGGestr. zich beter op het regte standpunt geplaatst vinden, waarop mijn reikhalzend verlangen om tot een meer gevestigd bestaan te geraken, moet beoordeeld en gebillijkt worden.
Van daar dat ik mijne blikken vestigde op de administratie der kolonien, en door tusschenkomst van mijnen schoonebroeder de Adjunct Directeur Van Lemel, bij den heer Directeur Visser onderzocht of mijne plaatsing als Onder Directeur bij eene der te bouwen gestigten te Veenhuizen voor de administratie binnen, waartoe ik meen eenige geschiktheid te bezitten, mogelijk was.
Hoezeer ik alle reden heb over den uitslag van dit onderzoek te vreden te zijn, bestaat er echter in mijne omstandigheden eenige zwarigheid.
Ik had aan den Heer Directeur geproponeerd, om een of twee maanden zonder beloning in het eerste gestigt, in den bedoelden post werkzaam te zijn, deels om de Directie te overtuigen of en in hoe verre ik voor de bedoelde werkkring berekend was, en anderdeels om bij eene dadelijke plaatsing au courant te zijn.
Alleen wenschte ik dat zoo de proef goed uitviel, mijn employ in de gewenschte betrekking niet meer twijfelachtig mogt zijn.
UWEGebGestrenge zal trouwens met mij gevoelen, dat ik ten bedoelden einde verpligt ben mijne tegenwoordige betrekking te laten varen, en dat het uit dien hoofde voor mij belangrijk is een zeker vooruitzicht te hebben.
Opzichtelijk dit laatste punt wenschte ik UWEGGestr. veelvermogenden invloed te imploreren.
Ik doe zulks met voorkennis van den Heer Directeur. UWEGGestr. zoude mij den grootsten dienst bewijzen, mij de bedoelde verzekering te doen erlangen, of wel mij, zoo het vereischt wordt, de middelen aan de hand te geven, die daartoe leiden kunnen en dezelve goedwilligheid te ondersteunen.
Niet slechts het geluk van mij alleen, maar ook van haar aan wien ik door den band der liefde verbonden ben, zou hierdoor worden daargesteld, of althans overhaast.
Vurigen dank alleen zou de schatting zijn, waarmede ik deeze weldaad kon vergelden.
Ik heb de eer met de diepst schuldige hoogachting mij te onderschrijven
WelEdelGeboren Gestrenge Heer!
UWEGebGestr. Dienstwaardige Dienaar
C. Hulst
Gunstig tijdstip
Mooie brief, mooi. De door hem genoemde 'schoonebroeder' Lemel is
sinds een jaar de adjunct-directeur voor de gebouwen, zie hier. Verder heeft Hulst een ingang
bij de Maatschappij van Weldadigheid via zijn oom. De moeder van
Coenraad Hulst is een zus van Stephanus Jacobus van Royen, notaris
en burgemeester van Vledder, die bij de stichting van de koloniën
Johannes van den Bosch te logeren heeft gehad en daarna diverse
hand- en spandiensten - onder andere de aankoop van Veenhuizen -
voor de Maatschappij heeft verricht.
Het tijdstip waarop hij schrijft is ook helemaal goed. Op dit
moment is het eerste gesticht te Veenhuizen in gebruik genomen en
stromen de bewoners toe. De bouw van het tweede en derde
etablissement staat op het punt te beginnen en die zullen straks
ook personeel nodig hebben.
Geen andere dan gunstige
rapporten
Zoals gebruikelijk vraagt de permanente commissie advies aan de
directeur der koloniën. Die reageert op 14 april 1824,
invnr 69. Hij is positief, maar vindt eigenlijk wel dat Hulst
voorpiept:
Ter voldoening aan het verlangen der Permanente Kommissie betrekkelijk het bekomen van informatiën omtrent het gedrag en de kundigheid van de Heer Hulst, en mededeling daar van aan haar, ten einde te kunnen dienen bij de deliberatiën over het aanstellen van denzelven, tot onder direkteur in eene der gebouwd wordende etablissementen te Veenhuizen, heb ik de eer te berigten dat mijn geen andere dan gunstige rapporten ten aanzien van ZijnEd. gedrag, zedelijkheid, bekwaamheid in het vak van administratie en in het algemeen van een goed oordeel zijn geworden.
Bij deeze gelegendheid acht ik het van mijnen pligt ter kennis van de Permanente Kommissie te brengen, dat de geemployeerde op het Algemeen Bureau, de Heer Travers, gedurende den tijd dat hij in dienst der Maatschappij is, heeft getoond dezelfde deugden en eigenschappen te bezitten als welke aan den Heer Hulst worden toegekend; en neem ten gevolge daar van de vrijheid, aan het beter oordeel der Permanente Kommissie te onderwerpen, wanneer zij mogt goedvinden, den Heer Hulst in der tijd tot onder Direkteur te benoemen, of niet de billijkheid en het regt van verdiensten plijt, om den Heer Travers alvorens, of ten minsten te gelijkertijd als zodanig te bevorderen.
Voorwaardelijke aanstelling
Zie over die Travers deze pagina. Het
is geen probleem, want er zijn open functies genoeg. Op 21
juli 1824, invnr 960, het mapje 1824, besluit de permanente
commissie om zowel Travers als Hulst aan te stellen als
onderdirecteurs, zie het besluit.
De benoeming gaat pas in 'zoodra de Gestichten in gereedheid
zullen zijn, en derzelver bevolking een aanvang neemt'. De
directeur der koloniën herinnert de permanente commissie er op 2
oktober 1824, invnr 70, aan dat het zover is:,
Voorts heb ik de eer der Permanente Kommissie te proponeren de Heer C. Hulst, bij besluit van 21 july ll. als onder Direkteur in een der nieuwe etablissementen te Veenhuizen benoemd, in dienst te stellen, ten einde ZijnEd. met een of meer geemployeerden welke mogten zijn of worden aangesteld, de noodige toebereidselen tot den ontvangst van wezen te maken, als daar is het ontvangen van huisraad, kleeding, het ophangen der hangmatten enz.
Eind proefperiode
Aangenomen mag worden dat Coenraad Hulst dan gaat wonen in het
derde gesticht. De Maatschappij van Weldadigheid heeft er echter
een handje van om te vergeten wanneer proefperiodes aflopen (net
zoals zij vaak vergeet rekeningen van leveranciers te betalen) en
het duurt tot 10 september 1825, invnr 961, mapje 1825,
als twee in de koloniën aanwezige leden van de permanente
commissie, Johannes van den Bosch en Jeremias Faber van Riemsdijk,
een - ook al weer voorwaardelijk - besluit nemen:
De vroeger bij besluit aangestelde onderdirecteur Hulst zal als zodanig bij het 3e etabl: in functie kunnen treden, onder die bepaling nogtans dat het tractement aan zijne rang verknogt eerst zal ingaan met het ogenblik dat in dat gestigt zich ten minsten 500 weezen zullen bevinden.
Huwelijk
Gelukkig voor Hulst gaat het best snel met de aankomst van wezen,
zie hier, dus
die vijfhonderd zullen er snel zijn. Kort daarop, 23 september
1825, treedt Coenraad Hulst te Assen in het huwelijk met:
● Susanna Margaretha Smidt, geboren 20 juli 1802.
Volgens de kolonieadministratie worden uit dit huwelijk geboren:
● Anna Hulst, geboren 23 maart 1826,
● Eerke Albert Hulst, geboren 26 juni 1828,
● Thalea Hulst, geboren 8 oktober 1830,
● Gerarda Wilhelmina Adriana Hulst, geboren 16 juli
1834.
● Adrianus Cornelis Hulst, geboren 9 juni 1838, en
● Stephanus Allard Hulst, geboren 12 juni 1842.
Carrière
De carrière van Coenraad Hulst is te volgens in de
personeelsregisters (daarvan zijn geen scans) met invnr 997, folio
51, en invnr 998 achtereenvolgens de folio's 75, 61 en 7.
■ Bij besluiten van 21 juli 1824 en 10 september 1825 (zie boven)
wordt hij aangesteld als onderdirecteur-binnen bij het derde
gesticht te Veenhuizen voor 500 gulden per jaar oftewel ƒ 9,16½
per week.
Op 1 januari 1834 solliciteert hij naar de functie van
adjunct-directeur, invnr 144 scans 23-24. En:
■ Bij besluit van 17 februari 1834 N7 wordt hij per 1 april
1834 benoemd tot adjunct-directeur van het tweede gesticht
te Veenhuizen voor ƒ 1000,- per jaar.
■ Bij besluit van 29 augustus 1836 N4 wordt hij per 1 oktober
1836 benoemd tot adjunct-directeur voor de vrije koloniën,
ook voor ƒ 1000,- per jaar.
■ Bij besluit van 19 september 1839 N31 wordt zijn loon
opgetrokken tot ƒ 1200,- per jaar.
Interessant voor wat betreft zijn relaties zijn de borgtochten, deze pagina de nummers
7. 19 en 28, waarbij steeds Wolter Hofstede, zoon van de voormalig
gouverneur van Drenthe Petrus Hofstede, zich garant stelt.
Tot slot
Het werk als adjunct-directeur voor de vrije koloniën zal
Coenraad Hulst blijven doen tot zijn dood op 9 april 1872.
Coenraad Hulst zal er vast iets mee te maken hebben dat zijn
jongere broer Adrianus Hulst in 1838 adjunct-directeur van de
Ommerschans wordt, zie
hier.
Ook andere familieleden hebben met de koloniën te maken. Dochter Anna Hulst trouwt met Gerardus Johannes van der Schroef die als magazijnmeester en boekhouder voor de Maatschappij werkt en zoon Eerke Albert Hulst wordt bij besluit van 19 april 1857 N7 per 1 juli 1859 aangesteld als onderdirecteur-buiten bij het derde gesticht te Veenhuizen.
Als gezegd komt hij op de site te veel voor om hier op te sommen.
Hoogtepunten vind ik zijn optreden in Veenhuizen na het oproer van
1840, zie
hier, en de steekpartij voor of na de achtervolging door
Hulst met een schrobber van kolonist Johannes Hermanus
Kniesenburg, waar deze
rechtszaak over gaat.