Notulen van het verhandelde in den Raad van Policie en Tucht

Den 12 September 1829


Tegenwoordig:
de Heer van Konijnenburg Pres
de Heer Bersma   
de Heer Brouwer
de kolonist Althoff, gemeensman
de kolonist Dornbach, gemeensman
de kolonist Fraterman, gemeensman en
van Wolda, Secretaris

De President legt over, de navolgende  processen verbaal, als:

1: van de Raad van Toezigt van kol No 1, van den 8 dezer,houdende beschuldiging van de kolonisten Cornelis Boon en Egbert van Rooijen, de eerste als baas en de laatste als knecht gewerkt hebbende in de smederij der vrije kolonien, ter zake van op den 6 dezer, eenige ijzer, bestaande uit 3 hoefijzers en 10 stukken staaf ijzer, gepakt in een mandje en toebehorende aan de MvW; buiten de kolonien te hebben willen verkoopen, doch in dit hun voornemen verhinderd waren geworden, door den wijkmeester van Dijk, welke hen op den weg naar Noordwolde ontdekt en met het ijzer te rug gebragt had.

2: van de Raad van Toezigt van kol No 2, van den 10 dezer,houdende beschuldiging van de twee bij den huisverzorger Willemse ingedeelde weezen, met name Cornelis Brouwer en Maria de Vrede, welke zonder bekomen verlof naar Nijensleek zouden zijn geweest en aldaar verkocht hebben, een hemd en een baddoek, terwijl Brouwer nog daar en boven aan de huisvrouw van Piet Heijdt, voor 30 centen en drie sneden roggebrood, een beddelaken zoude hebben verkocht.

3: van de Raad van Toezigt van kol No 3, van den 11 dezer, houdende beschuldiging van de dochter van Leunissen, met name Maria, sedert eenigen tijd gediend hebbende buiten de kolonie, ter zake van onzedelijkheid, en dien ten gevolge zwanger te zijn geworden.


Gehoord den Smidsbaas Boon, die de misdaad van het ijzer verkoopen uit den smederij der Maatschappij van Weldadigheid op den 6 dezer maand erkent, voor redenen opgevende, dat aangezien zijn zoon hem eenige dagen in de smederij had geholpen tot het maken van kantschoppen, en de spinbaas hem daarover geene betaling hebbende wille geven, hij dit ijzer aan Jan van Dalen te Oude berkoop had willen verkoopen, ten einde zich zelve zoodoende betaling te verschaffen.

Gehoord E. van Rooijen, knecht van genoemde Boon, bekennende medepligtig te zijn aan het wegnemen en willen verkoopen van het bedoelde ijzer, voor redenen opgevende dat zijn baas hem gezegd had, daartoe vrijheid te hebben, als kunnende zich verantwoorden. Eerst was hem beloofd de helft en naderhand een vierde gedeelte van de verkooping te zullen ontvangen.

Gehoord Cornelis Brouwer, ingedeelde wees bij Willemse, bekennende op Nijensleek verkocht te hebben, op aanraden van Maria de Vrede, een hemd en een halsdoek, en een beddelaken aan vrouw Heijdt, van kol 2, doch stellig en eenvoudig verzekerende zulks nimmer weer te zullen doen.

Gehoord Maria de Vrede, bekennende
1: zonder verlof buiten de kolonie gegaan te zijn en
2: met Brouwer, een hemd en doek verkocht te hebben.

Gehoord vrouw Heijdt, zeggende en bevestigende met dure eden, dat zij nimmer iets van dezen jongen gekocht heeft; dat hij nooit bij haar in huis kwam, of er moest een ploeg jongens op hun land werken.

Gehoord Maria Leunissen, verklarende zwanger te zijn, en wel van eene Pieter Engels, verleden voorjaar van de kolonie ontslagen, werkende sedert aan wegen en straten, en nog drie jaren moetende dienen als milicien; verzoekende zij tevens haar ontslag van de kolonie, als willende zich nederzetten bij hare familie in Harlingen, en vervolgens met gemelden jongeling trouwen.
 

Overwegende dat de ontvreemding der goederen van de Maatschappij, in gevolge art 2 Litt: e en art 3 § 3 van het Reglement van Policie en Tucht, of met opsluiting voor acht dagen in de strafkamer of wel met verplaatsing naar de Ommerschans, naar gelang der bijzondere omstandigheden, gestraft zal worden.
Het gevoelen der leden omtrent de bepaling der straf, welke deze kolonisten dient te worden opgelegd, ondervraagd zijnde, is gebleken te zijn, als volgt:

1: Omtrent Cornelis Boon: alle leden stemmen voor de verplaatsing naar de Ommerschans

2: Omtrent Egbert van Rooijen: de drie gemeensmannen, Brouwer en de Secretaris stemmen voor 8 dagen opsluiting in de strafkamer, doch Bersma en de President voor de verplaatsing naar de Ommerschans

3: Omtrent Cornelis Brouwer: deze wordt door den Raad beschouwd als missende een aanmerkelijk gedeelte zijner verstandelijke vermogens en daarom niet aan de gewone straffen onderworpen te zijn.

4: Omtrent Maria de Vrede: daar deze reeds meermalen heimelijk de kolonie heeft verlaten, stemmen alle leden voor de verplaatsing naar de Ommerschans. Zoo ook

5: Omtrent Maria Leunissen, zoo namelijk haar verzoek om ontslag van de kolonie niet kan worden toegestaan.

Besluit:

a Cornelis Boon, met deszelfs huisgezin, Maria de Vrede en Maria Leunissen in gevolge art 14 van het Reglement, ter overplaatsing naar de Ommerschans, aan de Permanente Kommissie voor te stellen.

b de beslissing der voorgestelde Straffen, omtrent het huisgezin van van Rooijen over te laten aan het oordeel der Permanente Kommisse

c Vrouw Heijdt voor onschuldig te houden, en

d den huisverzorger Willemse ernstig te vermanen, dat hij zorgvuldig wake voor de hem toevertrouwde goederen


J. van Konijnenburg Cz President
M Bersma
JBrouwer
J.H Dornbach               
G: Althoff   
G .Fraterman             
JH vanWolda Secr       


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag