Tegenwoordig:
de Heer van Konijnenburg Pres
de Heer Bersma
de Heer Brouwer
de kolonist Althoff, gemeensman
de kolonist Dornbach, gemeensman
de kolonist Fraterman, gemeensman en
van Wolda, Secretaris
De President legt over, de navolgende processen verbaal,
als:
1: van de Raad van Toezigt van kol No 1, van den 8
dezer,houdende beschuldiging van de kolonisten Cornelis Boon
en Egbert van Rooijen, de eerste als baas en de laatste
als knecht gewerkt hebbende in de smederij der vrije kolonien, ter
zake van op den 6 dezer, eenige ijzer, bestaande uit 3 hoefijzers
en 10 stukken staaf ijzer, gepakt in een mandje en toebehorende
aan de MvW; buiten de kolonien te hebben willen verkoopen, doch in
dit hun voornemen verhinderd waren geworden, door den wijkmeester
van Dijk, welke hen op den weg naar Noordwolde
ontdekt en met het ijzer te rug gebragt had.
2: van de Raad van Toezigt van kol No 2, van den 10
dezer,houdende beschuldiging van de twee bij den huisverzorger Willemse
ingedeelde weezen, met name Cornelis Brouwer en Maria
de Vrede, welke zonder bekomen verlof naar Nijensleek
zouden zijn geweest en aldaar verkocht hebben, een hemd en een
baddoek, terwijl Brouwer nog daar en boven aan de
huisvrouw van Piet Heijdt, voor 30 centen en drie sneden
roggebrood, een beddelaken zoude hebben verkocht.
3: van de Raad van Toezigt van kol No 3, van den 11 dezer,
houdende beschuldiging van de dochter van Leunissen, met
name Maria, sedert eenigen tijd gediend hebbende buiten de
kolonie, ter zake van onzedelijkheid, en dien ten gevolge zwanger
te zijn geworden.
Gehoord den Smidsbaas Boon, die de misdaad van het ijzer
verkoopen uit den smederij der Maatschappij van Weldadigheid op
den 6 dezer maand erkent, voor redenen opgevende, dat aangezien
zijn zoon hem eenige dagen in de smederij had geholpen tot het
maken van kantschoppen, en de spinbaas hem daarover geene betaling
hebbende wille geven, hij dit ijzer aan Jan van Dalen te Oude
berkoop had willen verkoopen, ten einde zich zelve zoodoende
betaling te verschaffen.
Gehoord E. van Rooijen, knecht van genoemde Boon,
bekennende medepligtig te zijn aan het wegnemen en willen
verkoopen van het bedoelde ijzer, voor redenen opgevende dat zijn
baas hem gezegd had, daartoe vrijheid te hebben, als kunnende zich
verantwoorden. Eerst was hem beloofd de helft en naderhand een
vierde gedeelte van de verkooping te zullen ontvangen.
Gehoord Cornelis Brouwer, ingedeelde wees bij Willemse,
bekennende op Nijensleek verkocht te hebben, op aanraden van Maria
de Vrede, een hemd en een halsdoek, en een beddelaken aan
vrouw Heijdt, van kol 2, doch stellig en eenvoudig
verzekerende zulks nimmer weer te zullen doen.
Gehoord Maria de Vrede, bekennende
1: zonder verlof buiten de kolonie gegaan te zijn en
2: met Brouwer, een hemd en doek verkocht te hebben.
Gehoord vrouw Heijdt, zeggende en bevestigende met dure
eden, dat zij nimmer iets van dezen jongen gekocht heeft; dat hij
nooit bij haar in huis kwam, of er moest een ploeg jongens op hun
land werken.
Gehoord Maria Leunissen, verklarende zwanger te zijn, en
wel van eene Pieter Engels, verleden voorjaar van de
kolonie ontslagen, werkende sedert aan wegen en straten, en nog
drie jaren moetende dienen als milicien; verzoekende zij tevens
haar ontslag van de kolonie, als willende zich nederzetten bij
hare familie in Harlingen, en vervolgens met gemelden
jongeling trouwen.
Overwegende dat de ontvreemding der goederen van de Maatschappij,
in gevolge art 2 Litt: e en art 3 § 3 van het Reglement van
Policie en Tucht, of met opsluiting voor acht dagen in de
strafkamer of wel met verplaatsing naar de Ommerschans,
naar gelang der bijzondere omstandigheden, gestraft zal worden.
Het gevoelen der leden omtrent de bepaling der straf, welke deze
kolonisten dient te worden opgelegd, ondervraagd zijnde, is
gebleken te zijn, als volgt:
1: Omtrent Cornelis Boon: alle leden stemmen voor
de verplaatsing naar de Ommerschans
2: Omtrent Egbert van Rooijen: de drie
gemeensmannen, Brouwer en de Secretaris stemmen voor 8 dagen
opsluiting in de strafkamer, doch Bersma en de President voor de
verplaatsing naar de Ommerschans
3: Omtrent Cornelis Brouwer: deze wordt door den
Raad beschouwd als missende een aanmerkelijk gedeelte zijner
verstandelijke vermogens en daarom niet aan de gewone straffen
onderworpen te zijn.
4: Omtrent Maria de Vrede: daar deze reeds
meermalen heimelijk de kolonie heeft verlaten, stemmen alle leden
voor de verplaatsing naar de Ommerschans. Zoo ook
5: Omtrent Maria Leunissen, zoo namelijk haar
verzoek om ontslag van de kolonie niet kan worden toegestaan.
Besluit:
a Cornelis Boon, met deszelfs huisgezin, Maria
de Vrede en Maria Leunissen in gevolge art 14 van
het Reglement, ter overplaatsing naar de Ommerschans, aan
de Permanente Kommissie voor te stellen.
b de beslissing der voorgestelde Straffen, omtrent het
huisgezin van van Rooijen over te laten aan het oordeel
der Permanente Kommisse
c Vrouw Heijdt voor onschuldig te houden, en
d den huisverzorger Willemse ernstig te vermanen,
dat hij zorgvuldig wake voor de hem toevertrouwde goederen
J. van Konijnenburg Cz President
M Bersma
JBrouwer
J.H Dornbach
G: Althoff
G .Fraterman
JH vanWolda Secr
Notities bij het zittingsverslag