Raad van Policie en tucht in de Gewone Koloniën

op den 5 April 1849



Alle leden zijn tegenwoordig

De nieuw verkozen gemeensmannen
M:A: Overhoff
H: Lucassen
P: Hertog
Worden als zoodanig erkend en bevestigd

Worden gelezen vier processen verbaal van kolonie N1 van den 24 Januarij, 14 February, 31 Maart en 4 dezer maand houdende beschuldiging   

1 tegen Lammegien dochter van den kolonist Weitering welke zonder verlof de 31 Mei 1848 de kolonie heeft verlaten en den 16e Januarij teruggekeerd.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde,bekent haar misdrijf.

De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

L: Weitering te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt



2 tegen de kolonist Dirk Verschoor en de kolonistenzoon Cornelis van Kooten, welke turf hebben ontvreemd
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekennen beide hun misdrijf, zeggende D: Verschoor op dat oogenblik gebrek te hebben gehad aan droge turf.

De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbelle vergoeding van het ontvreemde, of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans naar gelang der omstandigheden op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

D. Verschoor en C. van Kooten de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer benevens eene vergoeding voor ieder van 80 centen.



3 tegen Catharina, dochter van den kolonist Venker welke den 3e October 1847 heimelijk de kolonie heeft verlaten en den 10 Februarij jl is teruggekeerd
De beschuldigde binnengeroepen zijnde,bekent haar misdrijf

De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Catharina Venker voor onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans,
waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt



4 tegen Cornelis Nicolaas Goudsblom welke zich zoude hebben schuldig gemaakt aan het misbruik van sterken drank
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, kan niets tot zijne verschooning inbrengen

De Raad gelet op Art: 2§c  en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans is gesteld voor hen die zich andermaal aan dat misdrijf hebben schuldig maken.
Daarbij tevens aanmerkende dat hij den 3e July 1848 om hetzelfde misdrijf voor de raad is verschenen.

Besluit:

C:M: Goudsblom voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans Waarop de goedkeuring van de Perm: Comm: zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.



5 tegen Mathijs van Rooijen voorzoon van de vrouw van Schrevendijk en Maria Theresia Hensbergen wegens onzedelijke omgang met elkander ten gevolge waarvan laatstgenoemden in eenen zwangeren staat verkeert
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, zijn niet verschenen

De Raad genoeg van hare toestand overtuigd zijnde en daarbij gelet op Art: 2§f  en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

M. van Rooijen en M.T. Hensbergen beiden te verwijzen de eene naar de Ommerschans en de andere  naar Veenhuizen, waar op de goedkeuring van de Perm: Comm: zal worden ingewacht.



Verder wordt gelezen een brief van den Instituteur te Wateren houdende beschuldiging tegen de huisvrouw van den kolonist Bezuijen, welke den schoolonderwijzer A:F: Albertsma door vloeken en scheldwoorden zoude hebben beledigd uithoofde hij de twee bij haar ingedeelde weezen, welk een half uur te laat in de school kwamen, na schooltijd even zoo lang had doen overblijven.

Daar deze zaak bij eene vorige zitting uit hoofde van haar ongesteldheid is moeten worden uitgesteld, wordt zij nu opnieuw binnengeroepen, doch verschijnt de man gevende te kennen, dat zij al wederom ongesteld is.

De Raad kan zulks niet gelooven, daar een der gemeensmannen en ook den onderwijzer haar des morgens door de kolonie heeft zien gaan, en waarom vrouw Bezuijen voor schuldig wordt gehouden.

De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Vrouw Bezuijen de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer.



Nog wordt gelezen een Proces verbaal van de Raad van toezigt van de kolonie N3 van den 30 Maart jl houdende beschuldiging

1 tegen den bestedeling Heijltje van de Wey welke den 5 Maart jl zonder verlof de koloniën heeft verlaten en den 11e daaraanvolgende is teruggekeerd.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf

De Raad gelet op Art: 2§d  en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

H. van der Weij voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Perm: Comm: zal worden ingewacht
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.



2 tegen den bestedeling Arend Vrijhof welke onder valschen naam bij den Heer Directeur is gaan bedelen.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf

De raad deze zaak als eene ongehoorzaamheid beschouwende  en daarbij gelet op Art: 2§a  en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

A. Vrijhof de straf op te leggen van drie dagen opsluiting inde strafkamer
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt



3 tegen de bestedeling Anna Maria Oostendorp wegens het ontvreemden van aardappelen uit eene kuil van de Maatschappij
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, verklaart door T. Gutsloe te zijn uitgezonden om aardappelen te halen uit eene der kuilen.
T. Gutsloe welke daarna wordt binnengeroepen blijft zulks ontkennen.

De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbelle vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

A.M. Oostendorp de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer benevens een vergoeding van 45 centen.
A.M. Oostendorp binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt

De Raad is eenparig van gevoelen dat ook Gutsloe wel degelijk schuldig is aan hetgeen hem bij proces verbaal wordt ten laste gelegd.
Daar hij echter een bejaard en zwak man is ziet de raad er tegen op om de straffen bij Art: 3§3 van het Reglement van tucht voorgeschreven op hem toe te passen, waartoe hij eigenlijk behoorde veroordeeld te worden en steld zij de Perm: Comm: mitsdien voor in overeenstemming met zijn eigen verzoek om hem over te plaatsen naar Veenhuizen onder de arbeiderskolonisten hetgeen afgescheiden van de onderhavige  kwestie van belang is daar hij de ouderdom van 65 en zijne vrouw van 75 jaren heeft bereikt en beiden geen werk meer kunnen verrigten, terwijl de ingedeelden zich beklagen het daar zeer slecht te hebben en het langer verblijf van het gezin in deze kolonie mitsdien schadelijk zij

In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van Konijnenburg: In eene afzonderlijke woning te Veenhuizen kunnen die oude lieden mede kwalijk  zijn, beter komt mij voor, hen hier in de gewone kol. in te deelen of in de zalen te Veenhuizen te plaatsen vK



4 tegen de kolonistenkinderen
Izaak Noord
Marten Mozes Vogel
Samuel Bremer
Heyman Bremer
Wegens het plegen van baldadigheid aan de kolonistenwoningen.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, kunnen niets tot hunne verschooning inbrengen

De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

I. Nord & M.M. Vogel de straf op te leggen ieder van 3 dagen  opsluiting in de strafkamer en S. & H. Bremer ieder van vijf dagen zijnde de laatste de laatsten bekend als groote deugnieten.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hen zulks kenbaar gemaakt

Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 5e April 1849
C. Hulst
L: ten Broek
Overhoff
Dit  X is het handwerk van H. Lucas, die verklaart niet te kunnen schrijven in    tegenvoordigheid van Idserda, Morriën
P. Hertog
F.H.P. van Marle  Secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord diverse data


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N1 op de navolgende tijdstippen

Alle leden zijn tegenwoordig


Zitting van den 24e Januarij 1849
Is voor den Raad verschenen Lammechien Weidering, oud ongeveer 20 jaren, dochter van den kolonist van dien naam wonende op hoeve N73; Op 31 Mei 1848 zonder verlof de koloniën verlaten hebbende en teruggekeerd de 16 Januarij 1849- verklarende de bovengenoemde persoon dat zij bereid was zich te onderwerpen aan den straffen op desertie bepaald.



Zitting van den 14 Februarij 1849
De voorzitter geeft te kennen dat hij voor den Raad heeft doen roepen Dirk Verschoor oud ruim 31 jaren, kolonist wonende op hoeve N119 en Cornelis van Kooten oud bijna 20 jaren behuwd zoon van den kolonist de Jong, wonende op hoeve N103 ter zake van diefstal van turf waaraan zij zich in den nacht van den 8 dezer hebben schuldig gemaakt.

De beide beschuldigden opgeroepen en verschenen zijnde, wordt de laatstgenoemde Cornelis van Kooten het eerst binnenstaande door den President bepaald het schandelijke en dubbel strafbare zijner daad, als niet alleen zijne schendige hand aan Maatschappij goed geslagen, maar ook misbruik gemaakt  hebbende van het vertrouwen in hem gesteld door zijne benoeming  tot bezoldigd nachtwacht;

al hetwelk door den Voorzitter ook toepasselijk gemaakt wordt op den eerste beschuldigde Dirk Verschoor op wien daar te boven de verleiding van den  jeugdigen en onbedachtzame van Kooten zwaar moeten drukken, daar deze door hem gebezigd was tot den vervoer van het gestolene naar zijn huis, onder voorgeven van pijn in de lendenen.

De beide beschuldigden erkennende de hun ten laste gelegde schanddaad bepaalden zich hoofdzakelijk tot de verklaring dat het de eerste maal was, dat zij zich dusdanig hadden vergrepen en hoopten dat de ontvreemding van zoo weinig belang hun niet zoo zwaar mogt toegerekend worden.

Het is aan den Raad voorgekomen, dat de beschuldigden niet alleen weinig gewigt hechtende aan hunnen belangrijken post als nachtwacht en het alzoo dubbel misdadige en strafbare  van hun bedrijf niet inzien maar ook dat zij dulden het algemeen bij de kolonisten in zwang zijnd denkbeeld het is goed van de maatschappij en eene ontvreemding van hetzelve alzoo voor min strafwaardig houden.
 
De raad heeft aan de beschuldigden te kennen gegeven dat de Raad van Toezigt de onderwerpelijke zaak verwijst naar de Raad van Politie en Tucht.



Zitting van den 31 Maart 1849
In den Raad verschenen Catharina Venker, oud 18 jaren dochter van den kolonist van dien naam wonende op hoeve N121 op den 3 October 1847 zonder verlof de kolonie verlaten hebbende en teruggekeerd de 10 Februarij 1849 verklarende bovengenoemd persoon dat zij bereid was  zich te onderwerpen aan de straffen op de zaak bepaald.


Aldus gedaan op bovengemelde datums
De President
H. Faaken

De Leden
J. Uhl
A. Lucassen
HA overhoff

De Secretaris
J.Heerkes de Vries


Zitting van den 4e April 1849
Is voor den Raad geroepen en verschenen Cornelis Nicolaas Goudsbloem ingedeelde bij den kolonist G. van Os wonende op hoeve N95 ter zake van herhaakd en verregaand misbruik van sterken drank.
Uit een berigt des wegens gegeven door den wijkmeester Lucassen blijkt dat de beschuldigde zich op Zaturdag 31 Maart uit de woning van de genoemde G van Os heeft verwijderd en den volgende dag nog niet was teruggekeerd; dat hij wijkmeester als toen uit bezorgdheid of hem beschuldigde ook ernstig ongeluk mogt wederkomen zijn dezelve heeft doen opsporen,dat men den beschuldigde dan ook gevonden heeft bij den tapper Bodendijk aan den weg naar Noordwolde en wel in dien staat dat hij met een ossenkar vandaar vervoerd moest worden en onmiddellijk in de strafkolonie is geplaatst
De beschuldigde heeft de bovengenoemde daadzaken erkent en is hem door de voorzitter aangezegd dat de Raad van Toezigt hem verwijst naar den Raad van Politie en Tucht.


Tenzelve dage zijn voor den Raad geroepen Mathijs van Rooijen en Maria Theresia Hensbergen beschuldigd van onzedelijke omgang met elkander te hebben gehad, tengevolge waarvan M:T: Hensbergen zich in een zwangere staat zou bevinden, terwijl het overigens van openbare kenschap is, dat zij reeds ten huwelijk zijn aangetekend en aldus een daad gedaan hebben waartoe zij buiten de toestemming van de Directie dezer Koloniën als belast met de voogdijschap over gemelde M T  Hensbergen niet vermogt over te gaan.
De beide opgeroepenen  zijn niet verschenen.

Aldus op datum als voren
De President
H Faaken
De Leden
J. Uhl
A Lucassen
HA Overhoff


Bijlage 2: brief van de opziener der scholen over belediging meester Albertsma


Ondergebracht op de onderwijspagina's.


Bijlage 3: Raad van toezicht van Willemsoord 30-03-1849


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N3

Alle leden zijn tegenwoordig

Wordt binnen geroepen den bestedeling Heijltje van der Weij, oud 46 jaren, ingedeeld in hoeve N157, die den 5e Maart jl gedeserteerd en den 11e teruggekomen is,
Hij zegt naar Sneek te zijn geweest waar hij om zaken met zijne bloedverwanten wezen moest en ook dezelve eens te zien en te spreken.



Nog wordt binnen geroepen den bestedeling Arend Vrijhof, oud 17 jaren hoeve n140, Die bij den Heer Directeur de Koloniën gebedeld heeft en gezegd, dat zijne naam Abraham Lagard was.
Hij wil niet zeggen waarom hij het gedaan heeft, hij bekend het goed te hebben waar hij ingedeeld is en het volstrekt niet van honger gedaan te hebben. Doch bekend nu van de ontvangen 5 stuivers, kaas te hebben gekocht en onderweg opgegeten. Hij staat bekend als een gewillige  maar ook als een zeer ondeugende jongen.


Daarna wordt binnengeroepen Anna Maria van Oostendorp, oud 28 jaren, ingedeeld bij den kolonist Gutsloe hoeve N87, die aardappelen uit een kuil bij den wijkmeester Klijzing ontvreemde en op den daad betrapt werd.

Zij gaf voor door Gutsloe om dezelve gezonden te zijn, waarom den wijkmeester haar vooruit laat gaan met de ontvreemde aardappelen met het verbod niet te zeggen, dat zij was gezien geworden; zoo zij vooruit en meergenoemde wijkmeester volgde en vond Gutsloe reeds buiten wachtende, die hem echter niet kende door de duisternis, maar toch antwoorde Gutsloe, toen zij aangaf, dat zij wat had, stil, en ging toen met de ontvreemdster van de aardappelen naar binnen.

De wijkmeester die buiten bleef om het gesprek te beluisteren, hoorde via lang wachten, dat hij vroeg “hebben ze je ook gezien” waarop zij antwoorde “neen vader”, daarop ging den wijkmeester naar binnen met den wijkmeester J. Verhagen bij zich die mede alles gehoord heeft en vroeg ‘heeft zij genoeg aardappelen mede gebragt”, waarop Gutsloe antwoorde wat aardappelen en toen den wijkmeester hem een zak wees waarin dezelve waren, die omtrent naast hem lag met de p.m. 15 koppen aardappelen erin, zweerde hij bij allen, zoo als hij nu ook doet er niets van geweten te hebben, meermalen is dat met ingedeelden van dien kolonist gebeurd en altijd is hij door ontkennen er goed  afgekomen.

Hij is 65 en zijne vrouw 75 jaren, kinderen hebben zij niet meer hier, zodat er ingedeelden moeten wezen, die alle bitter klagen en waarom het wenselijk was, dat Gutsloe ingedeeld werd of zoo als hij wenscht naar Rotterdam terug gaat.


Eindelijk wordt binnengeroepen de navolgende wevers uit het weefhuisje N104 als:
Izaák Nord
Marten Mozes Vogel
Samuel Breemer
Heijman Breemer
Die jongens maken de glasruiten los door er de stopverf af te breken, smijten steenen door de glazen etc etc.
Zij weten nu niets ter verschoning in te brengen.
Ter voorkoming, dat die jongelieden niet de gehele woning afbreken, heeft men gemeend hen voor den raad te moeten roepen.

Aldus gedaan te Willemsoord, den 30 Maart 1849
JH  Hoving
J van Agteren
J Klijzing
P. Hartog
H de Plot


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag