De Raad door den President geconvoceerd zijnde waren alle Leden
tegenwoordig.
Door den President is aan den Raad voorgesteld eene aanklagte van
den wijkmeester Roelof Oost tegen den arbeider Willem
Brauckman welke laatstgenoemde gezegde wijkmeester met
woorden & daden in zijne ambtsbetrekking heeft beledigd op den
6e dezer hetwelk hoofdzakelijk hierop neerkomt:
Dat gemelde wijkmeester hem Brauckman heeft aangespoord
om zijn werk volgens de bestaande Reglementen ten uitvoer te
brengen, waarop gezegde Brauckman aan hem wijkmeester ten
antwoord gaf dat indien hij niet van de mestbult afging en hem
wijders iets omtrent zijne werkzaamheden gelaste hij alsdan
gezegde wijkmeester van de mestbult zoude schoppen.
Waarop de wijkmeester antwoorde zulks wel eens te willen zien.
Waarop meergemelde Brauckman met dadelijkheden is te werk
gegaan en gezegde wijkmeester voor de mond geslagen dat er
bloeding naar volgde en van de mestbult afgesmeten heeft.
Waarop gezegde wijkmeester hem een slag met de stok heeft gegeven
en op de rug nedergelegd hem vragende of hij regt wist wat hij
deed, waarop hij Brauckman, antwoordde: Bliksems goed en
zijn zoon welke daar bij tegenwoordig was gelaste de kantschop te
brengen teneinde gezegde wijkmeester de kop in te slaan,
hebbende gezegde wijkmeester hem daarna losgelaten en meergemelde Brauckman hem met de mestvork agtervolgd, onder bezweerende bedreigingen hem wijkmeester daarmede te doorsteken – zijnde gezegde wijkmeester hem Brauckman ontvlugt, en dadelijk van het voorgevallene aan den WelEdHeer Adjunct Directeur rapport gedaan.
Gehoord de daarbij geweest zijnde geuigen als
De weesen Jan Ongeval en Daniel Soff, welke
verklarende op dat ogenblik present te zijn geweest dat de
wijkmeester Oost gezegde Brauckman aanspoorde om
zijne werkzaamheden aan de mistbult beter ten uitvoer te brengen
waarop hij Brauckman meergenoemde wijkmeester een slag
voor den mond heeft gegeven, zodat er bloeding aan volgde en
wijders met de mestvork op hem aangelopen met bezwerende
bedreigingen om hem te doorsteken en wat nog meer zij, zijne zoon
welke gezamentlijk met hem aan meergenoemde mestbult arbeide
aanzette om gezegde wijkmeester met de kantschop op het hoofd te
slaan
Wijders verklaarde de bouwboer De Vries op hoeve no 5
woonachtig, dat hij gezegde Brauckman vaker vriendelijke
heeft gewaarschuwd zijne werkzaamheden bij de mestbult beter ten
uitvoer te brengen als hij werkelijk deed, waarop hij Brauckman
hem antwoordde geen orders van hem te behoeven te onfangen, maar
volgens zijn eigen goeddunken zoude te werk gaan.
Van het voorgevallene met de wijkmeester Oost verklaart
hij de Vries niets gezien te hebben als allenig dit, dat
gezegde wijkmeester aan hem met een bebloede mond het hiervoren
vermelde heeft verhaald en dat gezegde Brauckman
meergenoemde wijkmeester met de mestvork heeft agtervolgd.
Hetzelver verklaren ook Johannes en Geert de Vries
zoonen van eerstgenoemde.
Zijnde dit proces verbaal hiermede gesloten ten einde hetzelve
ter fine van nadere beslissing aan den WelEdelGestr Heer Directeur
der koloniën te zenden.
Te Veenhuizen den 7 Maart 1826
De President voornoemd
J. Poelman
Notities bij het zittingsverslag