Tengevolge Art 10 van het Reglement van Policie en Tucht voor
Kolonisten Huisgezinnen, behoorende bij de Resolutie der
Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid van den 8e
Julij 1829 N. 19 zijn door den Adjunct Directeur, Chef van het
Gesticht, als Leden der Raad voor één jaar voorgesteld: als uit de
Kolonisten Hoevenaars Hendrik Gerrits Timmermans, en uit
de Kolonisten Huisgezinnen Klaas Bronsema, Remke
Sijbolts Hunia, en Bonne Willems Dikland.- Zijnde
met meerderheid van stemmen hier toe gekozen Klaas Bronsema en
Bonne Willems Dikland.
Den President brengt ter tafel een bij hem ingekomen aanklachte
tegen den bedelaars Kolonist Pieter Gutteling en zijn zoon
genaamd Hendrik Valantijn Gutteling dewelken op Zondag
Ochtend omstreeks half vier uren, waren aangehouwden, door den
Wijkmeester Harm Kuipers en de Kolonist Fransciscus
Bodenstaf dragende één zak, daarmede de weg nemende na Norg,
waarin zij voorgaven te hebben eenige vodden, die zij zegden daar
te willen verkopen;
dan bij onderzoek bleek het, dat in plaats van het opgegevene zich
een hoeveelheid wol in die zak bevond, waar om genoemde Ambtenaar
den aangeklaagde in de strafkamer heeft opgesloten, om zijn
Rapport van bevinding hier over uit te brengen.
Naar aanleiding van Art 12 van gezegd Reglement heeft men de
aangeklaagden doen binnen staan, en hun tegen de twee hier boven
gemelde getuigen gehoord; zij bekende dat de aanklachte met de
waarheid over een stemmende was.
De President heeft de aangeklaagde vervolgens ondervraagd, hoe zij
aan die wol waren gekomen; waar op Pieter Gutteling heeft
voorgegeven, dat hij die uit de Vuilnis der Fabrijk had gezogd en
wel drie Jaren bij één had gegaard.-
Men heeft hier op den Fabrijkbaas doen binnen staan om ook
denzelve hier in te horen; en de welke ons heeft verklaard na de
wol grondig te hebben onderzogt; die te bevinden te zijn van de
scheering der schapen van dit jaar,
ook het Lid der Raad K. Bronsema stemt na een gedaan onderzoek als
deskundigen in dit gevoelen; voor het overige draagt het alle
blijken dat deze wol die na te zijn gewogen bevonden is te zijn 3
½ zegge pond van tijd tot tijd van de Fabrijk waar op den eerst
aangeklaagde werkzaam was, is ontvreemd. dus na door overtuiging
van diefstal van wol, toebehorende de maatschappij te zijn in
beschuldiging gesteld heeft men hen doen buiten staan om over te
gaan tot de op te leggen straf.
Ofschoon La.E onder het 2e Art van gezegd Reglement
“Ontvreemding, verwaarlozing, opzettelijke beschadiging en verkoop
of verpanding van een anders goed, het zij van mede kolonisten het
zij van de Maatschappij, in gebruik toebehorend of niet” op hen
van toepassing is en waar op de straf bepaling is vastgesteld bij
Art 3
“Drie dubbelde vergoeding van het ontvreemde, verwaarloosde,
beschadigde, verkochte of verpanden door hem, die zich voor de
eerste maal aan de misdrijven onder La E vermeld
schuldig maakt, benevens voor opsluiting voor Acht dagen in de
strafkamer of ook wel verplaatsing naar de Ommerschans buiten de
vergoeding worden gestraft”
De President houd de beschuldigde echter voor te gevaarlijke
voorwerpen om bij dit Gesticht te verblijven, en steld daar om den
Raad in omvraag voor om aan de Permanente Commissie voor te
stellen van het Huisgezin van den Bedelaars Kolonist Pieter
Gutteling te doen overplaatsen naar de Ommerschans waartoe
dit gezin primitief behoorde, welks voorstel met algemeene stemmen
is aangenomen-
Verlangende de Raad dat hier van Proces Verbaal wordt opgemaakt
zoo als geschied bij dezen ten einde krachtens Art 13 aan de
Permanente Commissie tot Approbatie onmiddelijk zal worden
opgezonden.-
De gecondemneerde hebbende doen binnen staan is dit vonnis hun
door voorlezing bekend gemaakt.
Gedaan te Veenhuizen 1: Gesticht op Dag en datum als boven is
gemeld.-
Poelman, Pres.
Haarman
K. Bronsema
B Dikland
L. Coelen, secr.
Notities bij het zittingsverslag