De Raad geconvoceert zijnde wordt door den voorzitter geöpent.-
Wordt voorgenomen de verdenking van zwangerschap van Katharina
Bartels vóór-dochter in het huisgezin van den arbeiders
kolonist Gerritsma.-
De beschuldigde wordt binnen geroepen.-
De president vraagt haar of het waarheid is dat zij zich in eenen
zwangeren staat bevindt;-
waarop zij te kennen geeft van, Ja, terwijl zij na verdere
ondervraging belijd dat de zoon van den Hoevenaar Geraets
te Ommerschans Theodorus genaamt, de persoon is met wien
zij eene onzedigen omgang gehad heeft,
verder geeft zij te kennen dat het evenwel zedert eenen geruimen
tijd hun beider verlangen geweest is, om te mogen huwen te bewijze
waar van zij twee brieven overhandigt, waaruit dit verlangen van Theodorus
Geraets consteert.-
De beschuldigde treed daar na af.-
Gezien art 2 lett f van het Reglement van Politie en Tucht voor
Kolonisten Huisgezinnen van den 8e Julij 1829, luidende als volgt
“Onzedelijke omgang met of verleiding tot onzedelijkheid van
anderen”
Zal volgens art 3 sub 2 gestraft worden met eene verplaatzing naar
de Kolonie aan de Ommerschans voor eene onbepaalde tijd.-
De president vraagt het gevoelen van de Raad en wel aan ieder lid
in het bijzonder.-
De Raad vermeent eenpariglijk niet anders in dezen te kunnen doen
als Katharina Bartels te verwijzen voor een onbepaalde
tijd naar de Ommerschans zoo als onder approbatie van de
Permanente Kommissie geschied bij dezen nogthans gaarne zien
zouden, dat in dezen termen tot een verzagtender straf mogten
kunnen gevonden worden.-
Niemand iets meerder hebbende voor te dragen, zoo wordt de Raad
gesloten.
Aldus gedaan op dato als boven
De President & Leden
S. B. Drijber
C. W. Rensing
L. NBandring
C. Blanke
H. Priem
Notities bij het zittingsverslag