Wordt voorgeroepen den kolonist P. Oostwoud, welke
verdacht wordt gehouden van eene koe te hebben mishandeld, op
zijne reis met 4 stuks koeije, van de Ommerschans naar
herwaards, waarvan er één onderweg gestorven is.
De Raad, hem zulks te kennen gevende, verklaart Oostwoud
daarop, dat hij hoegenaamd geene kwade bejegening aan een van de
koebeesten gedaan heeft, en voert ten bewijze zijns gezegden onder
andere aan:
1e dat de koeijen op het veld tusschen de plaatsen Hijken
en de Smilde nog gezond graasden, volgens schriftelijke
getuigenis van twee schaapherders, welke in die nabijheid waren.
2e dat kort daarna in genoemd veld, de koe is gestorven,
ten gevolge het verkrijgen eener verstopping en wind, hetgeen de
door Oostwoud geroepen veearts, mede schriftelijk getuigt,
dewijl hij de koe geopend heeft, daar dezelve reeds dood was, bij
de komst van gen. veearts.
3e dat het den dag van zijn op weg zijn met de koeijen,
buitengewoon heet was en hoewel hij 's morgens vroeg ten half drie
ure reeds van Hoogeveen op weg is gegaan, eerst ten 10 ure
te Bijlen is aangekomen, en omstreeks een a twee uren op het veld
bij Hijken was, dus op het warmst van den dag, wanneer de
koeijen in eene waterpoel zijn geweest, en van dat water hebben
gedronken, zoo is het mogelijk dat zulks de gestorvene koe
beletsel kan gedaan hebben.
Aan het te spoedig drijven der koeijen, volgens opgenoemde
afstand en tijd, zouden geen der koeijen eenig ongemak kunnen
hebben verkregen.
De Raad de verklaringen van Oostwoud - die haar niet
ongegrond en wel aannemelijk voorkomen - in overweging nemende,
kan niet overtuigend genoeg vinden dat Oostwoud schuldig
zou zijn aan het hem ten last gelegde, en besluit zij daarom met
eenparige stemmen, hem niet schuldig te verklaren, doch,
met eene gepaste aanbeveling heen te laten gaan.
Oostwoud, binnengeroepen zijnde, geeft de President hem
het genomen besluit der Raad te kennen en beveelt hem de noodige
zorg en belangstelling voor het vervolg aan, en gaat de Raad
hierna uiteen.
De President:
S.B. Drijber,
De Leeden:
J. Bosma
L. NBandering
De secretaris:
J. Visscher
Notities bij het zittingsverslag