Present: C. W. Rensing, Prest
Leden van den Raad: A. Textor, G. Kuipers, B. W. Dikland, R. S.
Hunia
J. F. Morriën
Secretaris
Door den president wordt aan den raad mededeeling gedaan van het
zonder permissie de Kolonie te hebben verlaten van den Straf
Kolonist
Abraham Assúr Baars
op den 20 Mei 1850 – na eene afwezigheid van Achttien
dagen teruggekeert.
Het door hem aangevraagd verlof was door den Directeur van het 1e
Gesticht en den Heer Directeur der Koloniën geweigerd.
Baars wordt binnen geroepen, de president vraagt hem,
waarom hij tegen alle gezag aan, de Kolonien verlaten heeft.
De ziekte eener hoogbejaarde moeder, welke verlangde was hem te
zien, is de reden, dat hij tegen het verbod gehandelt heeft.
Hoe zeer de raad, even als met een ander huisgezin heeft plaats
gehad, en om dezelfde reden als Baars, tot de ontbinding
van het huisgezin, voorstellen zoude doen; is zij te zeer bewogen
met de vrouw, die eene brave en oppassende huismoeder is,
en er overigens op het huisgezin in ’t algemeen niets ten nadele
valt te zeggen;
maar van den anderen kant er ook sterk voor is, dat gestrengelijk gestraft worde, eene overtreding als deze, waar door het Koloniaal gezag miskent wordt;
zoo stelt de raad aan de Permanente Commissie voor:
het hoofd des Huisgezins Abraham Assur Baars, voor den
tijd van drie maanden onder de Bedelaars bij het 2e Gesticht te
plaatsen, als zijnde Israëliet, en zijne godsdienst aan de Ommerschans
niet kan waarnemen, kunnende het huisgezin buiten hem in deszelfs
behoefte voorzien.-
Baars binnen geroepen zijnde werdt hem dit vonnis
voorgelezen.
Aldus opgemaakt op datum als in hoofd dezes vermeld en
onderteekend door,
(wgt) C. W. Rensing, President
leden van den raad: A. Textor,, G. Kuipers, B. W. Dikland, R. S.
Hunia
J. F. Morriën, secretaris
voor copie conform
de secretaris
J. F. Morriën
Notities bij het zittingsverslag