Present:
Rensing, President
Leden: G. J. Hendriks, W. Heidema, B. W. Dikland, R. S. Hunia
J. F. Morriën, secretaris
De Raad te zaâm gekomen zijnde wordt door den Voorzitter geopend.
Den gewoon kolonist J. B. Bak is, niettegenstaande de
plaatselijke Directie zijn verzoek om met verlof te gaan,
onderscheidene malen had van de hand gewezen, evenwel vertrokken,
en is 17 dagen uitgebleven, waar voor hij hier te regt staat.-
Hij beroept zich op den Heer Directeur der Kolonien, die hem het
verlof mondeling zoude hebben toegestaan.
Dit is overeenkomstig de waarheid, maar de Directeur heeft vóór
zijn vertrek van hier, ten gevolge van een hier omtrent gevoerd
gesprek, zijn gegeven woord weder om ingetrokken, doch heeft dit zelf
niet aan Bak gezegd.
Den volgenden dag is Bak komen vragen of hij nu vertrekken
mogt, waar op den Adjunct en Onder Directeur binnen hem ieder
afzonderlijk hebben verwittigd, dat den Heer Directeur nader had
begrepen zijn verlof niet te kunnen toestaan, en dat hij dus niet
mogt vertrekken, waar op Bak ten antwoord gaf “de
Directeur heeft mij permissie gegeven” en daar op is hij de
volgende morgen zeer vroeg zonder verlof pas op reis gegaan, en na
verloop van 17 dagen eerst teruggekomen.-
De Raad is van gevoelen, dat Bak hier voor eenigsints
gevoelig dient gestraft te worden.
Gelet op de Resolutie van de voormalige Permanente Kommissie d:d:
31 Julij 1851 N. 1 waar van het 1e artikel luid:
“Den Directeur voornoemd, te kennen gegeven, dat wanneer de
koloniale Directie vroeger verloven heeft verleend aan
huisgezinnen uit de gewone kolonien, die voor straf onder de
arbeiders te Veenhuizen zijn overgeplaatst, daarmede als dan
geheel tegen de bedoeling der Permanente Kommissie is gehandeld,
en het zelfs bevreemdend is, dat men immer op het denkbeeld is
gekomen om aan strafkolonisten zoo danige gunst toe te staan, als
behoorende de zoodanigen, zoo lang zij op die voet gevestigd zijn,
buiten dringende nood zakelijkheid, en dan nog in geen geval
zonder toestemming der Permanente Kommissie, niet met verlof te
gaan!
2e enz “
Gezien art 3 sub 1e van het Reglement van Tucht voor de
Huisgezinnen, waarbij het verlaten van de kolonien zonder bekomen
verlof gestraft wordt met opsluiting in de strafkamer voor den
tijd van 3 tot 8 dagen.
In aanmerking nemende dat Bak het verlof nadrukkelijk geweigerd
is, en evenwel is heen gegaan.
Overwegende dat hij reeds voor straf van de gewone kolonien naar
hier is overgeplaatst
Overwegende dat hij langs slinksche wegen heeft beproefd de
plaatselijke Directie als mede den Directeur der Kolonien te
misleiden, om zoo doende zijn doel te bereiken, en zijn verlof
toegestaan te zien.
wordt besloten
Den strafkolonist J. B. Bak onder approbatie van het
Beheer der Maatschappij van Weldadigheid te ’s Gravenhage
te verwijzen tot eene overplaatsing onder de bedelaars kolonisten
van het 2e Gesticht, in de zalen, voor den tijd van zes weken,
zonder dat zijn huisgezin alhier, gedurende dien tijd ontbonden
wordt, zoo dat de straf alleen op hem, en niet op vrouw en
kinderen zal worden toegepast.
Niemand der leden iets meer hebbende intebrengen, sluit de
president de vergadering.-
Aldus gedaan op dato als in het hoofd dezes vermeld.
De President en leden
(get) Rensing, G. J. Hendriks, W. Heidema, B. W. Dikland, R. S.
Hunia
J. F. Morriën, secretaris
Voor Copie Conform
De Secretaris
J. F. Morriën
’s Gravenhage, den 6 Julij 1857
De Gecomm der regering bij de Maats V Weld enz.
Gelezen den brief van den Dir der Kolonien van den 27 Junij ll. N.
2015 en de daarbij ingezonden Processen Verbaal van de Raden van
Tucht bij de Gestichten te Ommerschans en Veenhuizen
over de maand April ll.
Besluit
niet te bekrachtigen de overplaatsing van den Strafkolonist J.
B. Bak in de zalen van het 2e Gesticht te Veenhuizen,
maar die straf in overeenstemming met het Reglement van Tucht voor
de kolonisten huisgezinnen, te veranderen in acht dagen opsluiting
in de strafkamer van J. B. Bak voornoemd.-
Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Dir der Kolonien ter
uitvoering
de Gecomm enz
Notities bij het zittingsverslag