Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Veenhuizen, 5 Mei 1829
Ik neem de vrijheid UL. Mijne Heeren! met schuldige hoogachting,
en vol vertrouwen op Uwe bereidvaardigheid, om mij de waarneming
van ambtspligten zoo genoeglijk mogelijk te maken, over eene
daartoe betrekkelijke aangelegenheid te naderen.
Het is UL namentlijk bekend, dat ik in mijne betrekking gehouden
ben om de bevolking der Gestichten, de Roomsch Katolijke
Godsdienst belijdende, zoo in ziekten als in onderscheidene andere
gevallen te bezoeken, teneinde naar het voorschrift der Kerk
dezelve met troost, hulp en raad bijtestaan.
En, ik mag dit zonder zelfverheffing zeggen, ik hecht aan
zoodanige bezoeken en op zich zelven en in betrekking tot het
hoofddoel, dat zich de Maatschappij van Weldadigheid met hare
Kolonisten voorstelt, een groote waarde, en zoude mij noch gaarne
meer daartoe verledigen, ware het niet dat mij dezelve in gevallen
van noodzakelijkheid reeds buitengewoon moeijlijk vielen.
De Gestichten liggen, dit is UL Mijne Heeren! bekend, op eenen
aanmerkelijken afstand van mijne woning verspreid; mijn
tegenwoordigheid kan aldaar zoo wel bij nacht als bij dag, niet
slechts bij goed maar ook bij ruw en slegt weder vereischt worden,
en mijn lichamelijke gesteldheid is van dien aard dat ik
ongeschikt ben om de dikwijls min gunstige, wegen te voet
afteleggen, zoo zelfs dat ik niet zonder huivering en mijn aan
ziekte bloot te stellen dezelve bij goed weder betreed.
Ik zoude dit gedeelte mijner ambtpligten minder zuchtend
waarnemen, mijne bezoeken bij de Kolonisten om ze tot
tevredenheid, tot werkijver en order te stemmen vermenigvuldigen,
ware het mij mogelijk, hetwelk tevens voor de staat mijner
gezondheid voordeelig gehouden wordt, den weg te paard te kunnen
afdoen.
Dan Mijne Heeren! dit is mij bij de geringe som, waarover
jaarlijks te disponeren heb, volstrekt onmogelijk.
Acht honderd guldens, ik behoef het naauwelijks te zeggen,
gedoogen in eene gemeente, waar het denkbeeld van emolumenten
geheel wegvalt, en de benoodigdheden van elders met groote kosten
moeten aangevoerd worden, geenszins de uitgaven tot het onderhoud
van een paard onvermijdelijk.
Het is om die redenen dat ik de vrijheid neem UL Mijne Heeren! te
solliciteren om mij, die nimmer geaarzeld heb noch immer ophouden
zal de aan mij toevertrouwde aangelegenheden der Kolonien, naar
gelang van mijn vermogen voortestaan en te behartigen, of het
jaarlijksch onderhoud van een paard te willen verstrekken, of
tenminste de kosten van aankoop van daartoe benoodigd hooi,
berekend op min of meer 70 gulden, voor rekening der Maatschappij
te nemen.
Ik doe dit verzoek met te meer vrijmoedigheid, vermits ik mij
overtuigd houd dat UL genegenheid Mijne Heeren! voor de
Geestelijkheid der Kolonie Veenhuizen toch wel niet geringer zal
zijn dan voor die der vrije Kolonien, waarvan ieder huisgezin,
doorgaans uit niet meer dan zes personen bestaande, boven het
tractement van Gouvernementswege, jaarlijks een Gulden vijftig
cents aan de Geestelijken betaald wordt.
Mij nogmaals vlijende met de hoop dat dit mijn nederig verzoek bij
UL gunstig gehoor zal vinden heb ik de eer met de meeste
hoogachting te zijn!
UL Gehoorzame Dienaar,
A. Boers, pastoor.
Betrekkelijk het bij gem. missive der Perm. Komm. om berigt,
consideratie en advijs in mijnen handen gesteld, en hierbij weder
teruggaand verzoekschrift van den Pastoor Boers te Veenhuizen, heb
ik de eer onder de aandagt der Perm. Komm. te brengen: dat zeeker
de gestigten te Veenhuizen op eeniger bevonden afstand van ZEw
wooning verwijderd liggen, waardoor het niet altijd eeven
gemakkelijk vald de bewoners der zelven te voet te gaan bezoeken
en niet te ontkennen is zulks, hetzij te paard of in een rijtuig,
veel gemakkelijker kan geschieden.
Dat dit intusschen naar mijn inzien van temeer belang moet worden
geacht, naar mate zoodanige bezoeken menigvuldig zijn of zijn
moeten.
Dat ik mij niet herinner dat Pastoor Boers tijdens ZEW te
Veenhuizen stond, de kolonisten van dat Etab anders bezogt dan bij
sterfgevallen of in de Kerk, nu zoo min als ik heb opgemerkt dat,
de rekwestrant gedurende al den tijd dat dezelve te Veenhuizen
paard en wagen hield, daarvan meer gebruik maakte, als volstrekt
naar het R C kerkgebruik noodzakelijk was, en dus niet om aan
gezonde of zelfs ziekelijke eenige opwekking, troost of onderwijs
te geven, maar alleen aan stervenden de laatste diensten te
bewijzen.
Dat, wanneer ik mij niet bedrieg, de R C priester te Veenh niet
geheel zonder eenige emolumenten is, en tot nu toe op herhaald
verzoek eene zekere toelage van Gouvernementswege bij deszelfs
vast traktement heeft genoten, en het verder verzoek om meer
traktement of toelage niet is ontzegt.
Dat de leeraar der Protestantschen gemeenten, ja wel een hoger
tractement dan den R C priester te Veenhuizen geniet; maar daarom
misschien niet minder grond zoude hebben, om ter betere
uitoeffening van zijn ongelijk veel groteren verpligting in de
gestigten, al mede het onderhoud van een paard te vragen.
En dat ik mij om alle deeze redenen verpligt acht de Perm Komm te
moeten advijseeren het gevraagde door den Heer pastoor Boers niet
te verleenen; of zoo zij uit bijzondere consideratien, b.v.
deszelfs zwakke gezondheid, al iets wilde toestaan, dit alleen aan
den tijdelijk Pastoor - zonder dit voor deszelfs opvolger
verbindend te maken - te doen en daartoe de vaste somma van f
70,00 jaarlijks te bepalen.
De Permanente Commissie,
Gelet op het gerapporteerde van haar medelid den Heer J.
Sluiter, ter voldoening aan de marginale dispositie van den
8e dezer, N10,
Besluit:
aan den Heer Pastoor Boers te Veenhuizen te schrijven als
volgt:
Wij hebben wel ontvangen UWelEerw brief van den 5 Mei ll.
strekkende ten betooge der noodzakelijkheid tot het houden van een
paard voor de uitoefening van UWelEerw dienst, en houdende
verzoek, om het jaarlijksch onderhoud daarvoor te willen
verstrekken of tenminste de kosten van aankoop van het benoodigde
hooi voor rekening der Maatschappij te nemen.
Wij hebben de eer UWelEerw in antwoord op dien brief te kennen te
geven, dat wij zwarigheid vinden in de inwilliging van het door
UWelEerw gedane verzoek en dat het ons is voorgekomen, dat
UWelEerw met hetzelve zich bij het Gouvernement zoude behooren te
vervoegen, terwijl wij, indien UWelEerw aldaar onverhoopt niet
naar wensch zoude mogen slagen, niet ongenegen zijn, UWelEerw
verzoek in nadere overweging te nemen.