Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Arisje Hopman is de oudste van de drie, zij is geboren 29
september 1812 en viert dus tien dagen na aankomst haar dertiende
verjaardag. Dan komt Jannetje Langedijk, geboren 24 december 1812,
de enige van de drie die een bloedverwant in het reisgezelschap
heeft, haar anderhalf jaar oudere broer Jan Langedijk. En de
jongste is Neeltje Kieft, geboren 18 maart 1813.
NB: Deze geboortedata komen uit de wezenregisters van de
Maatschappij van Weldadigheid, dus die hoeven niet per se te
kloppen.
Ze maken bij hun aankomst onderdeel uit van een heel groot
konvooi van 168 kinderen uit Noord-Holland, met 72 kinderen uit
Haarlem, 25 uit Zaandam. 22 uit Den Helder, 9 uit Wormerveer, 7
uit De Zijpe, 5 uit Heemstede en 5 uit Nieuwer Amstel, 3 uit De
Rijp, 3 uit Terschelling (dat toen nog bij Noord-Holland hoorde)
en 3 uit Jisp.
Even massaal blijft het in het derde gesticht, waar met deze
groep erbij nu xxx weeskinderen gehuisvest zijn. En de stroom is
nog lang niet afgelopen. De komende jaren zal dat leiden tot
ernstige gezondheidsproblemen in dit gesticht met hoge
sterftecijfers, zie meer daarover vanaf deze pagina.
Maar Arisje Hopman, Neeltje Kieft en Jannetje Langendijk zullen
dat overleven.
Als daar in december 1828 naar gevraagd wordt, behoort Jannetje
Langedijk tot de 'weeskinderen' die verklaren dat ze nog ouder(s)
buiten de kolonie in leven hebben, invnr 95 scan 333, terwijl
Arisje Hopman en Neeltje Kieft 'stellig weten dat hunne ouders
overleden zijn', invnr 95 scan 341.
Ze staan alle drie op een lijst van wezen 'welke zich op den
eerste Augustus 1829 aan het 3e Etablissement te Veenhuizen
bevinden', invnr 98 scans 510-511. En alle drie wonen ze blijkens
invnr 98 scans 255-256 met nog 154 andere kinderen op zaal 3 en 4
van dat gesticht bij de zaalopziener Christiaan Bloemmeijer, een
militaire veteraan die volgens invnr 107 scan 5 ernstige
lichamelijke problemen heeft, hij is 'dubbelt gebrooken'.
Op een lijst dd 7 november 1829 aan welke weeskinderen dat jaar
al voor meer dan vijftien gulden aan kleding is verstrekt, staat
van de drie alleen Neeltje Kieft, invnr 102 scan 305. Zij heeft
voor f 15,82 aan nieuwe kleding gekregen en dat was nodig omdat
haar oude kleding 'heel sleets' was en omdat zij is 'gegroeid,
zodanig dat zij van veele hare kleding geen gebruik meer kan
maken'.
Op een door dominee Heerspink opgemaakte lijst van jongeren die
zijn 'aangenomen en bevestigd als ledematen der protestantsche
Gemeente te Veenhuizen op 3 January 1830', invnr 102 scans 15-17,
staan Jannetje Langedijk, hier aangeduid als Jannetje Arends
Langedijk, en Neeltje Kieft, maar Arisje Hopman ontbreekt. Waarom
dat is weet ik niet. Voor zo'n belijdenis moet je vooral dingen
uit je hoofd leren, misschien is ze daar niet zo goed in.
In 1830 is er sprake van dat de drie, waarschijnlijk voor het
eerst, verlof kunnen krijgen om hun oude woonplaats te bezoeken.
Op een lijst dd 1 juli 1830 van weeskinderen die 'worden
voorgedragen tot verlof in 1830', staan op invnr 107 scan 13
Arisje Hopman, die te kennen heeft gegeven dat ze bij zo'n verlof
in Schagen zou kunnen logeren 'bij haar oom Arie Houvast, koopman
aldaar', en Neeltje Kieft, die welkom zou zijn 'bij haar oom G.
Hofdijk, kantoorschrijver aldaar'. Jannetje Langedijk tenslotte,
invnr 107 scan 12, 'kan logeren bij haar moeder in 't weeshuis
aldaar'.
Maar dan komt dat verlof in gevaar. Want op 13 juli 1830 moeten
ze verschijnen voor de Raad van Tucht voor wezen, vondelingen en
verlatene kinderen bij het derde gesticht. Zie hier.
Er komen met enige regelmaat nieuwe kinderen uit Schagen in
Veenhuizen aan en soms komen die bij hun op de zaal. Zoals
Jannetje Blom die op 30 juni 1830 aankomt. Zij is geboren 27
september 1818 en dus elf jaar oud als zij in Veenhuizen
arriveert. Haar zes jaar oudere plaatsgenoten Arisje Hopman,
Neeltje Kieft en Jannetje Langedijk bieden aan 'de somma van f
1,10' die Jannetje Blom bezit, in ontvangst te nemen 'om hetzelve
voor haar te bewaren'.
Dat aanbod zal vermoedelijk gepaard gegaan zijn met waarschuwende verhalen over de vele diefstalletjes die op de zalen met weeskinderen plaatsvinden. Maar er is iemand, vermoedelijk de zaalopziener Christiaan Bloemmeijer, die het niet vertrouwt en er een klacht over indient bij de tuchtraad. Hij denkt dat zij het geld van Jannetje Blom 'hadden weten af te praten onder voorwendsel van hetzelve voor haar te zullen bewaren doch met oogmerk om zich daarvan bij aanstaand verlof te bedienen'.
Bij de tuchtraad worden aangeklaagde wezen zelden of nooit op hun
woord geloofd. Tegen hen pleit dat een van de drie 'aan den Onder
directeur gezegd had, reisgeld van hare Regenten te hebben
ontvangen'. Blijkbaar weet de raad dat dat niet waar is en zij
concludeert dat ze het van Jannetje Blom genomen geld 'werkelijk
voor reisgeld bij aanstaand verlof wilden gebruiken'.
De drie meiden worden veroordeeld tot twee dagen opsluiting in de
strafkamer van het gesticht. Terwijl de raad bovendien - en dat is
het ergste - 'hun het voorregt ontzegt van met verlof te gaan,
hetgeen aan hun waarschijnlijk anders zoude zijn geaccordeerd
geworden'. Zodat ze Schagen voorlopig niet terug zien. Deze
kwestie wordt ook beschreven op pagina 235 van De
kinderkolonie.
Begin 1831 valt hun zaalopziener Christiaan Bloemmeijer in
ongenade. En terecht: hij heeft een van de aan zijn hoede
toevertrouwde weesmeisjes verkracht. Wat hun zaalgenote is
aangedaan is zo'n afgrijselijk verhaal dat ik er nog een aparte pagina van zal
maken.
Volgens invnr 111 scan 132 worden de werkzaamheden van
Bloemmeijer daarna voorlopig waargenomen door 'den wijkmeester
Jippe Jacobs Jagt, wiens werkzaamheden zulks dezer dagen het best
veroorlooven'. Daarna wordt bij besluit van 3 maart 1831 N4 de
militaire veteraan Willem van Tellingen, geboren 4 november 1778,
aangesteld, invnr 998 (geen scans). Hij betrekt met vrouw en twee
dochters de zaalopzienerswoning tussen de zalen 3 en 4.
Dan is het 1832 en dat is het jaar dat Arisje Hopman en Jannetje
Langedijk twintig jaar worden, en dus het jaar dat zij voor
ontslag in aanmerking komen. Dat loopt als volgt: de
adjunct-directeur van het derde gesticht tekent in de
concept-ontslagvoordracht aan hoe het gesteld is met de
'geestesontwikkeling' van de kandidaten en vooral of er uitzicht
is op een middel van bestaan in de gewone maatschappij. Daarbij
wordt meestal gewoon opgeschreven wat de kinderen zeggen.
Het zou nog moeten worden nagekeken bij de ontslagvoordracht in
invnr 1432, maar volgens mij hebben Arisje Hopman en Jannetje
Langedijk gezegd dat ze wel een baan zouden kunnen krijgen bij
respectievelijk Arie Houvast te Schagen en Jan Raai te Sint
Maarten (een dorp nabij Schagen). De eerste wordt door Arisje
Hopman 'oom' genoemd, hoewel de precieze familierelatie niet
bekend is.
De ontslagvoordracht gaat naar het ministerie van Binnenlandse
Zaken, die stuurt het naar de gouverneur (wat tegenwoordig
commissaris van de koning heet) van Noord-Holland en die stuurt
het naar het gemeentebestuur van Schagen en die moet rapporteren
of de verwachting van de meiden een baan te kunnen krijgen wel
klopt. Die rapportage gaat dan in omgekeerde volgorde terug.
Terwijl dat proces nog bezig is, richten de blijkbaar ongeduldige
Arisje Hopman en Jannetje Langedijk zich tot de burgemeester van
Schagen. Die brief, van 15 juli 1832, is teruggevonden in het
archief van Schagen en gepubliceerd in het blad Kakelepost
van de Historische Vereniging Schagen e.o., 6e jaargang nummer 4
oktober 1991 pag 5-6 (met dank aan onderzoekster Priscilla de
Leeuw voor de tip).
Uit de eerste zin van de brief blijkt dat ze al vaker geschreven
hebben, maar die brieven zijn niet bewaard gebleven. Deze brief is
één lange zin met nul (0) leestekens en is voor het gemak
hieronder een beetje in stukjes geknipt.
Veenhuizen, Den 15 Julij 1832
Geachte Burgemeester,
Mer deze gelegenheid zende wij U deze letteren toe het is nu de derde brief die wij U zenden om dat wij gaarne wilde weten of wij ook ons ontslag kunne krijge want wij wenste ook wel met ons 20 jaar te gaan gelijk de voorige meisjes en allen die al van ons ontslagen zijn geworde
en als het om de rede is van een diens dan kunne wij er wel een krijge want daar is een koopman die om de veertien dagen of drie weken van Amsterdam na de kolonie komt en die heeft ook wel diensten open en hij bezorgt de mensche altijd een andere meid wanneer zij er een nodig hebben en hij is ook de bezorger van alle kinderen die van Amsterdam ontslagen worde
allen die nu van de zomer ontslagen zijn heeft hij alle een dienst bezorgt van een tot geen
en wanneer wij een brief hebben van uw dan wil hij ons wel een dienst bezorgen en dan zal hij ons van de Veenhuize wel mede nemen tot in Amsterdam en dan zal hij ons dadelijk na ons dienst brengen waar hij ons bestelt heeft en hij heeft gezegt als dat zi] hem om zoo veel meide gevraagt hebbe en hij is nu 7de is hij nu weer weggegaan en hij komt nu nog binne veertien dage weerom om te hoorre of wij nu al berigt van u ontvange hebbe of het nu wel kan weze waarde burgemeester
Degene over wie zij het in het voorgaande hebben, is
hoogstwaarschijnlijk Schermacher, de boekhouder van de Amsterdamse
Inrichting voor Stadsbestedelingen, die Amsterdamse kinderen naar
Veenhuizen brengt en inderdaad betrekkingen voor hen regelt als
zij ontslagen zijn. Voor zo ver ik kan zien is hij 5 juli 1832 het
laatst in Veenhuizen geweest en komt hij 30 juli weer, dus dat
klopt wel ongeveer met wat ze schrijven. Dat hij ook voor
niet-Amsterdamse kinderen dienstjes regelt is nieuw voor mij.
De brief vervolgt met de diepgevoelde behoefte uit Veenhuizen weg
te komen:
gij kunt nu ook wel begrijpen als dat wij nu ook wel verlange om hier van daar te komen daar wij nu alrees 7 jaar zijn geweest en nu wel verlange daar wij ons ouderdom hebben en geen een van ons die met ontslag zijn gegaan die zoo lang hebben moeten blijven Waarde Burgemeester wij verzoeke u vriendelijk of gij nu zoo goed wil wezen en wees de verzorger van ons als dat wij nu spoedig ontslagen worden
Het laatste stukje heeft hetzelfde handschrift als de rest van de
brief en vanwege de 'ik' in dat stukje is duidelijk dat de brief
geschreven is door Jannetje Langedijk:
en daar ik nu door Gods zege nog een braven moeder heb die mijn ook alle dage mijn ook verwagt om dat wij wenste in gezondheld elkander nog eens weder te zien en Arisje haar geliefde oom die altijd zoo lang zi] geleeft heeft verzorgt heeft en nu nog altijd voor haar zorge wil wij verlange spoedig tijding terug in dien gij wil
WelEerwaarde Heer wij blijven met alle achting u geliefde weeskinderen
Jannetje Langedijk en Arisje Hopman
Het laatste stukje nog even als plaatje:
Maar in plaats van aan hun verlangen te voldoen, komt er uit
Schagen een negatief advies. Op 25 augustus 1832, invnr 129 scan
70, schrijft de gouverneur van Noord-Holland aan het ministerie
van Binnenlandse Zaken:
In antwoord op UHEG missive van 4 dezer No 279 afd. 7, heb ik de eer Uwe Excellentie te melden dat zoo wel Arie Houvast te Schagen, als Jan Raai te St Maarten, verklaren buiten magte te zijn om Arisje Hopman en Jannetje Langedijk in dienst te nemen, of ten ?? te verzorgen, zoodat het voorgeven van deze beide kinderen alzoo ongegrond is.
Het gevolg is dat het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat de
uiteindelijke beslissing over ontslag neemt, verklaart te
'difficulteren' in het ontslag van de twee, invnr 129 scan 68. Het
gaat dit jaar dus gewoon niet door!
Dat is hun eigen schuld, ze hadden het vager moeten houden, ze
hadden bijvoorbeeld moeten zeggen dat ze naar Schagen zouden gaan
'om te proberen een dienstje te vinden'. Dan had het bij niemand
nagevraagd kunnen worden en dan waren ze waarschijnlijk in 1832
wel ontslagen.
Jannetje Langedijk spendeert er later in het jaar nog een brief
aan die in hetzelfde nummer van Kakelepost is afgedrukt.
Met een ongedateerd schrijven dat op 5 november 1832 bij de
gemeente Schagen is aangekomen, stuurt ze de burgemeester een
'zedeltje' (geen idee wat ze bedoelt) en schrijft ze:
Zeer geachte Burgemeester
Met veel genoegen zend ik u dit zedeltje toe of gij nu zoo goed wil wezen en als mijn moeder nu een dienst voor mijn heeft en schrijven nu weder een brief aan de heeren Wel Eerwaarde Heer Burgemeester daar ik nu al in het achste jaar in de kolonie ben geweest.
U Edele kunt ook wel begrijpen als dat het ook niet plazierig is om nog langer hier te blijven dar ik wel verlangen moet daar ik reeds nog een moeder heb en niet te weten of ik ze nog lang kan leven hebben of niet daar zij nu al out en bejaart is daar mijn hart er zoo teder na verlangt om haar nog eens in gezondheid te moogen aanschouwen Wel Eerwaarde lleer gedenk nu eens aan mijn wanneer gij de gelegenheid heb om een brief te schrijven aan de Heeren van het Gestigt als het u belieft om mijn moeder en mijn verzoek eens te verhooren.
Met alle achting blijf ik u dankbaar voor al het goede dat gij Wel Eerwaarde Burgemeester aan mijn gedaan heb
Jannetje Langedijk
Dit helpt natuurlijk ook niet en er zit voor Arisje Hopman en
Jannetje Langedijk niets anders op dan wachten op de ontslagronde
voor 1833. Dan voegt ook de dat jaar 20 wordende Neeltje Kieft
zich er bij. Ik zal nog eens kijken in invnr 1432 wat er in de
ontslagvoordracht voor 1833 staat, maar het gaat in ieder geval
goed.
Op 8 april 1833 verlaten de drie, nu 21 jaar oud, het
kindergesticht. Op de lijst waarop wordt bijgehouden wat de in
1833 vertrokken kinderen na hun ontslag voor werk zijn gaan doen,
invnr 145 scan 182, staat achter alle drie 'onbekend'.