Komt en ziet! Dit was meermalen de uitnodigingsleuze der Perm.
Kommissie van Weldadigheid, waardoor zij al degenen, die op het
bestuur van hare kolonien iets hadden aantemerken of klagten in
te leveren wegens eenige daar geplaatste kolonisten, opriep en
uitnoodigde, om zelven te komen zien en onderzoek te doen naar
alles, wat daar plaats heeft.
Dit heeft ook ons aangespoord om naar den staat der van hier daar
geplaatste kolonisten, en inzonderheid naar den toestand der van
hier bij kontrakt derwaarts gezondene kinderen met eigen oogen en
van nabij onderzoek te doen.
Een namelijk uit ons midden heeft zich derwaarts begeven, en op
den 19den dezer al de kolonien van buiten en ook eenige huizen van
binnen vrij nauwkeurig bezien. Voorts heeft hij alle
Monnickedamsche kolonisten, die iets te zeggen mogten hebben,
tegen den avond bij zich laten ontbieden
.
Met uitzondering van A. van Geelen en J. Meij kwamen zij allen en
hadden twee der oudste weeskinderen die bij kontrakt daar gekomen
zijn, bij zich.
Hun verhaal leverde waarlijk geen schoon tafereel op van den
toestand, waarin zij zich bevonden: het was zoodanig, dat het den
onderzoeker warm om het hart begon te worden.
Hij hoorde onder anderen, niet uit éénen, maar uit alle monden,
en hij stond verbaasd, als hij het hoorde, dat men reeds langer
dan een jaar geleden het eene zestal onzer weeskinderen uit
elkanderen heeft doen gaan, en bij andere kolonisten verdeeld.
Zoo zelfs, dat men hen, als 't ware, van de genade dier
kolonisten die met zich zelven genoeg te doen hebben, heeft doen
afhangen en van hunne sobere verdienste, dien nog niet eens ten
volle aan hunne huisbazen wordt uitgekeerd.
Men heeft nog daarenboven, het huis waarin die kinderen voorheen
onder het opzigt van huisverzorgers woonden, aan een anderen
kolonist ingeruimd; men heeft nog al verder van het ander zestal
weezen een meisje, Sijtje of Geertje Zwarteveen geheeten,
weggenomen, aan een anderen kolonist overgegeven en in derzelfde
plaats een weeskind van elders gekomen, doen opvolgen.
Het aldus van zijne medeweezen en zelfs van zijne zuster
afgescheiden meisje heeft intusschen naar het zeggen van allen
gebrek en durft zich naauwelijks buiten vertoonen uit hoofde van
hare slechte kleeding.
Deze was ook bij den eenen wees, die nog met 4 zamen woont, en
alles aan had, wat hij heeft, niet prijswaardig, en de andere
moest alles van zijnen huisbaas ontvangen.
Eindelijk voegde zij hier nog bij, dat aan de weezen, zonder
onderscheid of zij nog bij elkanderen wonen of afgescheiden
leven, geene bedeling meer geschiedde, zoo als in den eersten
beginne; dat zij dus slechts van hunne verdienste moesten leven,
die waarlijk niet groot kan zijn, wanneer een der grootsten met
het kruijen van 's morgens vroeg tot 's avonds toe maar 5 st.
verdienen kan.
Hij van ons, die dit alles uit den mond der twee oudste weezen en
den daarbij tegenwoordig zijnde kolonisten hoorde, kon geenen
grond vinden van twijfeling aan de waarheid des verhaals, Waarom
men dit zoo gedaan heeft en wie de schuld hiervan draagt, is ons
onbekend, en kan door ons ook niet onderzocht worden: maar
wanneer wij het gemaakte kontrakt nagaan, vinden wij het verhaalde
in menig opzigt strijdig met hetzelve. Of krijgen dan de weezen
voor de betaald wordende 60 gl. niet anders, dan dat zij in de
kolonien maar wonen en leven mogen van hetgeen zij bij anderen
verdienen kunnen?
Of blijven den Heeren Regenten van het weeshuis volgens het
kontrakt geene vruchtgebruiken van alle koloniale gronden en
huizen waarvan in het kontrakt gesproken wordt, en mag men die
dus maar zoo aan anderen inruimen?
En mogen zij, die toch vaders der weeskinderen blijven, niet eens
weten, dat men zulke schikkingen maakt met kinderen, over welke
zij nog altoos onder zeker bepalingen een vrij opzigt behouden?
Doch genoeg hiervan tot kennisgeving aan de Perm. Kommissie, ten
einde dit niet slechts naauwkeurig te laten onderzoeken, maar ook
te verbeteren al hetgeen daarvan waar zal bevonden worden.
Nu nog iets aangaande de kolonisten die insgelijks geene geringe
klagten hadden intebrengen, want zij klaagden over iets, waarover
nooit een klagte in de kolonien behoorde plaats te vinden, en
hunne klagte was zoo algemeen uit drie monden en zoo bijzonder
dat de onderzoeker dezelve wel gegrond en waar moest beschouwen
.
Zij klaagden namelijk over gebrek aan genoegzame arbeid, dien zij
op hun eigen land alleen niet vinden kunnen, en hiervandaan
ontbreekt het hun soms aan noodige gereedschappen, die zij zich
daarom uit behoefte niet kunnen aanschaffen
Men geeft hun wekelijks slechts eene zeer bepaalde verdienste van
spinnen of ander werk, terwijl men intusschen de nog woeste
gronden door andere menschen, die geene kolonisten zijn, voor een
vol daggeld laat bewerken.
Wanneer het cultiveren van die gronden het doel der Maatschappij
van Weldadigheid ware, dan konde het niet verschillen, hoe en door
wie zulks geschiedde, maar dewijl dit cultiveren, onzes oordeels,
maar het middel is, waardoor men op eene weldadige wijze verarmde
menschen in staat wil stellen, om eerlang hun eigen onderhoud en
bestaan te kunnen vinden, zoo begrijpen wij niet, waarom men dien
arbeid niet uitsluitend aan de kolonisten overlate, alware het
ook, dat men aan hen meer betalen moeste.
En is het niet hard voor werkzame kolonisten om te zien, dat
andere met den arbeid en de verdienste heengaan, waarop zij
aanspraak hebben? Dat men tot den gemelden arbeid menschen van
buiten in het werk stelt, werd den onderzoeker ook door anderen
stellig verzekerd, en hoe weinig zulks strookt met den aanleg der
Maatschappij van Weldadigheid, kan een ieder ligt inzien. Het
huisgezin intusschen van A. van Galen had hoegenaamd geene
klagten en was wel tevreden, en J. Meij had de onderzoeker niet
gesproken.
Dit alles konden wij der Perm. Kommissie niet verzwijgen, wijl
wij het belang van onze kolonisten en weeskinderen, zoo veel
mogelijk behartigen moeten, en wij verwachten van haar met vol
vertrouwen hetgeen men van eene Kommissie van Weldadigheid met
grond verwachten kan.
De subk: van Weld: te Monnickedam
B.J. Gerving sekretaris
Subkommissie Monnickedam. Zendt in eene missive van haren
secretaris; herhalende en bevestigende zijne bevinding en de
klagten van de Monnickedamsche kolonisten; met verzoek deze zaak
nu niet meer te vervolgen, en om de 7 bij diversen ingedeelde
bestedelingen, tot één huisgezin onder huisverzorgers te
brengen.
5. Dat Z.H.Ed.Gestr. den Heer 2e Adsessor nogmaals heeft op zich
gelieven te nemen, het beantwoorden van den brief des Heeren
Sekretaris der subkommissie te Monnickedam, waarna ik de eer zal
hebben, gen. missive als mede die van de Heer President van
dezelve kommissie, de Permanente Kommissie te retourneren:
zullende intusschen aan die bewuste zaak geen verder gevolg
worden gegeven; terwijl ik het verlangen der gedagte
subkommissie, om hunnen wezen tot een huisgezin te herenigen
billijk vindende, tragten zal huisverzorgers tot dat einde te
bekomen.
Op Uwe missive van den 7den aug. moeten wij aan UE berigten dat
wij in deze gemeente geene huisverzorgers voor onze in de
kolonien verdeelde weeskinderen vinden kunnen, en laten deze zorg
ook nu, als in den beginne, aan de Perm. Kommissie over, met
dringend verzoek, dat de wedervereeniging dier kinderen toch
zoodra mogelijk plaats moge hebben.