De gesjeesde theologiestudent Sipke Kloppenburg ontpopt zich als de jubeldichter uit Opperdoes en doet het op de kolonie uiteindelijk helemaal niet slecht

'Het is onmogelijk welke zonderlinge snaken men ons toezend,' verzucht Johannes van den Bosch op bladzijde 325 van De proefkolonie. Diverse subcommissies en notabelen bekreunen zich niet om de geschiktheid van hun kolonisten voor de koloniën.
Soms gaat het om mensen die ze graag uit het stadsbeeld zien verdwijnen, soms - zoals in dit geval - om iemand die oorspronkelijk tot hun eigen stand behoorde maar is afgedaald tot armoede. Dat levert wel mooie dichtregels, maar geen bekwaamheid voor landarbeid.

Na een paar jaar kolonisatie gaat het steeds slechter met het ledental van de Maatschappij van Weldadigheid op het platteland. De permanente commissie spreekt van 'achterlijke dorpscommissies', waarbij niet bedoeld wordt dat ze gek zijn, maar dat ze achter lopen. Men bezint zich op maatregelen en dan springt de subcommissie van weldadigheid te Medemblik in.

Subcommissie Medemblik

Volgens haar komt het omdat de grotere plaatsen teveel plekken in de vrije koloniën inpikken. En in een brief op 13 januari 1821, Drents Archief, toegang 0186, het archief van de Maatschappij van Weldadigheid, invnr 56, meldt ze daar wat haar betreft meteen iets aan te gaan doen:


In afwachting van de maatrege­len, welker uwe vergadering haar meent te moeten aantebevelen, om die achterlijke gemeenten eenigszins tot haren pligt te brengen, komt het de sub-kommissie alhier voor, en de algemeene klagten van het land, die daar over dagelijks gehoord worden bevestigen die gedachte, dat de plaatsing van behoeftige huisgezinnen alleen tot dus verre - althans in ons ressort - uit de steden in de kolonien, met voorbijgaan van de dorpen, daarvan wel voorna­melijk de oorzaak zij,

en het is uit dien hoofde, dat deze sub-kommissie, wel verre evenwel van zich in de maatregelen der Permanente Kommis­sie te willen indringen, de vrijheid neemt, die bedenking althans van hare landelijke sub-kommis­sien onder Ulieder aandacht te brengen,

en zoo dezelve eenige waarde bij Ulieden mogt vinden, tevens van deze gelegenheid gebruik te maken, om aan Ulieden ter opneming van deze of gene kolonie, eene fatsoenlijke, wel opgevoede, doch diep behoeftige landelijke familie in het nabijgele­gen Opperdoes voortedragen, zes hoofden sterk: man, vrouw en vier meisjes; -

Van den man uit welk huisgezin in de Maatschappij van Weldadig­heid uit hoofde zijner meer dan gewone be­kwaamheden in onderscheiden vakken onzes inziens in de kolonien veel partij kon trekken.

Dezelve is met name S. Kloppenburg thans in genoemde dorp kleermaker, maar in zijne jeugd tot predikant bij de hervormde gemeente opgeleid, heeft hij verscheiden jaren de godgeleerde studien aan de universi­teit te Leijden volgens de bewijzen daarvan onder ons, niet zonder de meeste vrucht waargenomen, tot dat de omstandigheden van tijd, en een ontijdig en ongelijk huwelijk met gebrek aan middelen naauw vereenigd, hem genooddrongen hebben om van dat plan aftezien en den toevlugt tot de naald te nemen, het beroep waaraan hem zijne ouders reeds in zijne eerste kinderja­ren hadde voorbeschikt.

Van zijne zedelijke en godsdienstige zijde, ook van de waarlijk voorbeeldige opvoeding zijner kinderen, ondanks zijne bekrompe­ne omstandigheden durven wij Ulieden van wege het plaatselijk bestuur zijner gemeente, de allervoldoendste getuigenissen belooven, gelijk ook van zijne christelijke denk en leefwijze, waarvan de tweede ondergeteekende dezes als tegenwoordig consulent in die openstaande gemeente, namens dezelver kerkeraad, Ulieden alle verzekering kan toezeggen.

Zijne bekwaamhe­den in het vak, dat hij thans waarneemt, als ook in zijne vorige vakken, die mis­schien in de kolonie nog wel zijdelings haar nut kon hebben, verdient alle aanbeveling: om alle ongeschiktheid tot den veldarbeid zal hij ook niet ligtelijk zijn achtertestellen, daar hij bij gebrek van werk den ruimen grond achter zijn huis zelf omspit en bebouwt, en in voorkomen, fatsoen, genie en smaak voor het schoone, kan het niet missen, of hij moet voldoen.

De sub-kommissie alhier is met den treurigen toestand des mans en zijner familie, welke zij bij den dag hoe langer zoo beter leert kennen, zoo ingenomen, dat zij het zich eenen aller­aange­naamsten dienst door de Permanente Kommissie zou bewezen rekenen, wanneer die zou kunnen besluiten dezelve in eene of ander kolonie optenemen en te plaatsen.


Ontijdig huwelijk?

Het is de vraag of dat allemaal klopt. Sipke Kloppenburg was al 42 jaar toen hij in 1814 met zijn 21 jaar jongere bruid in het huwelijk trad, dus met het afbreken van zijn studie zal dat niets te maken hebben. Maar goed, er zijn vaker subcommissies die alles aan elkaar liegen om een gezin in de kolonie te krijgen.

Punt is echter dat het arrondissement Medemblik nog niet aan de beurt is. Ze behoorden al tot de uitverkorenen die een gezin naar de proefkolonie mochten sturen, dat van Martinus Alblas en Anthonia van Maaswinkel, zie hier.

Ze moeten nog even sparen voor ze in aanmerking komen om een gezin te plaatsen 'uit de contributie', zie een uitleg van dat begrip.

Voordracht

Zo ver is het een jaar later. Op 27 april 1822, invnr 61, ligt er een 'voordracht door de subkommissie Medemblik van het gezin van Sipke Kloppenburg uit de kontributie'. Gemeld worden Kloppenburg, zijn vrouw en vier kinderen en bij de aanmerkingen staat:


Ondanks de middelmatige geschiktheid van den man en vader des huisge­zins voor den landbouw en veldarbeid, gelooft de sub-kom­missie, dat de Maat­schappij van Weldadig­heid van hem de beste partij zou kunnen trekken, wanneer zij hem of bij zijne beroeps­bezigheden liet volharden, of eene bestem­ming van meesterknecht over deze of gene trafiek in de kolonien aanwees, terwijl de sub-kommissie hem tevens om zijne in vroeger jaren gelegde godsdienstgronden - zie onze missive van 13 jan: 1821 - zeer wel als gods­dienst-onderwijzer bij de hervormden in de kolonien durft aanbevee­len.


Jubeldicht

Na enige tijd accepteert de permanente commissie de voordracht en op 19 juli 1822, vermoedelijk op de ochtend van zijn vertrek naar de kolonie, bedankt Sipke Kloppenburg daarvoor in een brief aan de permanente commissie, waarin hij zomaar losbarst in een jubeldicht, invnr 62:


Met dankbare blijdschap werd ik onlangs door de subkommissie van Welda­digheid canton Medemblik, geinformeerd nopens het finaal en gunstig besluit van de Permanente Kommissie van Weldadigheid, betrekkelijk mijn persoon en huisgezin, waardoor ik het streelend vooruitzicht heb, om binnen weinige dagen in de kolonien te worden opgenomen.

Welk eenen invloed zulk een berigt maakt op het hart van den gevoeligen en door wederspoed gefolterden mensch, kan zij het best bezef­fen die reeds eenen geruimen tijd in drukkende omstandigheden verkeerd leeft, en die in eene fatzoenelijke kring opgevoed zijnde, niet onbeschaamd genoeg is, om ten laste van anderen, geheel onbekommerd voort te leven, en, zoo als men zegt, fiolen maar te laten zorgen.

Bij de dankbetuiging, namens mij, zoo ik zeker vertrouw, door de subcommissie voor­noemd, bij de Permanente Kommissie tijdig ingeleverd, gevoel ik mij daar en boven overtuigend verpligt, om mij zelven per missive aan de Permanente Kommissie te adresseren en aan dezelve mijnen opregt erkentelijken dank te betuigen, wegens eene zoo gunstige dispositie omtrent het lot van mijn huisgezin.

Onvergetelijk zal mij dit gunstig besluit en het aangenaam berigt hier van zijn, terwijl ik die groote weldaad steeds in eene levende en dankbare erkentenis zal houden.

Bij het denken aan nuttige inrigtingen, kan ik het denkbeeld niet genoeg levendig houden, dat er in onze dagen, eene zeer aanzienelijke vergadering, met onzen doorluchtigen en menschlie­venden Vorst aan het hoofd, zoo weldadig werkzaam is, om den druk te verligten en de ellende te verzachten van lijdenden menschen en over een, langs den zoo blijkkijken weg van verschuldigde pligtsbetrachting, tot eene zekere trap van geluk en eer te verheffen.

    Hier ziet men menschenmin met godsdienst zich verëenen
    Door wijsheid en door deugd gestadig voorgelicht;
    Den arm­ôe ziet men ooit aan ruime zijde wenen,
    Hier straalt Weldadigheid een ieder in 't gezicht.

    Gezegend zij hun hoofd! Heil hunne achtbare leden!
    Zij treffen immer doel in hunne Maatschappij!
    Welhaast zal ik den grond, voor mij bestemd betreden;
    Ontvoerd aan ramp en leed, van bange zorgen vrij.

    Mijn dierbare echtvriendin, droogt reeds haar droêve tranen;
    Ziet, bij de reinste keus zich voor geluk bereid:
    Zij huldigt een bestuur, dat haren weg wil banen,
    Ze eerbiedigt met haar kroost de hand die haar geleidt.

    Straks licht de blijde dag, bij aardsche wisselingen,
    Hij voert mij door zijn glans naar 't volk daar vrede woont:
    Ik zal met fieren moed naar de eere prijzen dingen,
    Waarmêe regtschapenheid den noeste vlijt bekroond.

Overigens verzoek ik beleefdelijk te mogen deelen in de gunstige protectie van de Per­manente Kommissie. Bij mijne komst in de kolonien, wensch ik, in den kring der werk­zaamheden dien ik zal binnen treden, mijnen pligt getrou­welijk te betrachten; tot den bloei der Maatschappij van Weldadigheid, naar mijne krachten en vermogens, ijverig en vol­standig mede te werken; door werkzaamheid mijne weldoeners tot mijne bevordering op te wekken en mij even daar door den weg te banen tot mijn tijdelijk voordeel en genoegen.

De gehoorzamen en onderdanige dienaar der Permanente Kommissie

Kloppenburg

Prachtig. De uitdrukking 'de fiolen maar laten zorgen' betekent 'zich nergens om bekommeren'.

Aankomst

Twee dagen later, maandag 21 juli 1822, komt het gezin aan in de kolonie Wilhelminaoord, dan nog aangeduid als kolonie nummer 4. Op de 'Nominative Staat der Huisgezinnen en Weezen Aangekomen den 21 juli 1822' staan ze gelijk met gezinnen uit Haarlem en Schiedam. Zie een fragment, invnr 1370:



Ze worden ondergebracht in hoeve 96 van Wilhelminaoord, maar uit die periode zijn geen stamboeken bewaard gebleven. Twee dagen na aankomst, dus 23 juli 1822, heeft de directeur der koloniën het al gezien, invnr 62:


vindende ik mij wederom verpligt de Perma­nente Kommissie te informeren, dat de Haan en Kloppenburg, zijn zeer ongeschikte voor­werpen voor de koloniën; hebbende weinig ligchaamskragten en voorheen niets gedaan dan studeren en schrijven; en pretendeeren uit dien hoofden als boekhouder of adsistent te moeten worden geplaatst, vooral ook om reden dit aan hun door besteders - volgens hun zeggen - is belooft: ik heb hun integen­deel gezegt dat zij daar op niet moesten hopen, dan in geval de Permanente Kommis­sie om bijzondere reden mogt goedvinden dit te bepalen.


Zaalopziener

Dat ziet er dus niet zo goed uit, maar najaar 1824 komt er licht in de tunnel, want dan worden Sipke Kloppenburg en een andere kolonist, Johannes de Waal, voorgedragen als zaalopzieners in een van de nieuwe gestichten in Veenhuizen. Volgens het personeelsregister met invnr 997 folio 40 wordt hij 'provisioneel' (= voorlopig) aangesteld op 14 oktober 1824.

De subcommissie van weldadigheid te Medemblik is héél blij. Ze schrijven op 27 oktober 1824, invnr 71:


Het strekte ons tot geen gering genoegen uit eene bij ons ontvangene missive van den kolonist uit de colonie Frederiksoord, genaamd Sipke Kloppenburg te vernemen, dat het de Permanente Commissie had behaagd hem tot zaalmajoor in een der gestichten van Weldadigheid te Veenhuizen, te benoemen en aantestellen en daardoor eene zeer gunstige verandering in zijn lot te doen ondergaan.

Wij kunnen niet afzijn aan de Commissie hiervoor onzen gevoeligen dank te betuigen en tevens ons bijzonder genoegen te kennen te geven, daar zulks ons eensdeels in de daad verblijd voor de waarlijk geschikte man zelve, en daardoor te gelijk aan onze dringende aanbeveeling van dezelve op eene ons aangename en hem nuttige en voordeelige wijze is voldaan.

Hartelijk wenschen wij dat deze voor ontvange­ne weldaden immer zoo opregt dankbare man, ook in deze zijne nieuwe betrekking, door voortdurende vlijt en braafheid, zich de gunsten der Com­missie waardig betoonen, en alzoo tevens hetgene wij ter zijner aanbeveeling en bevordering hebben gemeend te kunnen en te moeten in het werkstellen, regtvaardigen mogen.


In reserve

De familie Kloppenburg hoeft niet meteen naar Veenhuizen, want het eerste gesticht waar weeskinderen wonen is al voorzien en in het tweede gesticht woont er nog niemand op de zalen die de zaalopziener moet bestieren. De directeur houdt hem en De Waal in reserve, schrijft hij 18 december 1824, invnr 71:


(...)  zijnde de Adjunkt Direkteur en Onder Direkteuren, benevens zes zaalopzieners reeds benoemd en gedeelte­lijk aangekomen, als Jurgens, Lindeman, Kramer, Le Clerq, De Waal en Kloppenburg. Deze laatsten kolonisten in kolonie No 3 en 6 zijn altijd disponi­bel;


Naar Veenhuizen

Per mei 1825 komen de eerste bedelaars vanuit de Ommerschans naar het tweede gesticht te Veenhuizen en dan begint Sipkes nieuwe werk. Zijn definitieve aanstelling is 27 september 1825. Hij verdient als alle zaalopzieners ƒ5,20 per week, dus iets meer dan 270 gulden per jaar. Daarvan is hij 75 cent per jaar kwijt aan een zitplaats in de hervormde kerk, zie hier,

Er zijn personeelsregisters bewaard gebleven vanaf 1828 en dan staat, op folio 40 van het register met invnr 997 en op folio 68 van invnr 998, de familie voor het eerst geregistreerd. Van die inschrijvingen neem ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus GEEN officiële bron waarop blindgevaren mag worden.

Gezinssamenstelling

Sipke Kloppenburg is volgens die kolonieadministratie geboren 10 september 1772. Hij is getrouwd met:

Neeltje Boerdijk, die in de kolonieadministratie consequent wordt aangeduid als Leentje Boerdijk, geboren 12 januari 1793. Ze zijn aangekomen met de volgende kinderen:

Niesje Kloppenburg, geboren 23 december 1814,
Maartje Kloppenburg, geboren 3 april 1816,
Pietertje Kloppenburg, geboren 1 februari 1818,
● Elizabeth Kloppenburg, geboren 23 januari 1820.

Op de kolonie komen daar bij:

Teunisje Kloppenburg, geboren 13 januari 1823,
Hermanus Johannes Kloppenburg, geboren 9 oktober 1824,
Aaltje Kloppenburg, geboren 14 januari 1827,
Arien Johannes Kloppenburg, geboren 2 augustus 1829, maar hij overlijdt 16 maart 1830,
Ariën Pieter Bastiaan Kloppenburg, geboren 23 juni 1831, maar hij overlijdt 1 januari 1836, en
● Ariën Peter Cornelis Kloppenburg, geboren 30 maart 1836.


Tuchtraad

Per februari 1829 is er een nieuw tuchtreglement voor bedelaars, zie hier. Daarin staat dat er twee zaalopzieners zitting moeten hebben in de tuchtraad.

Op de zitting van  8 Juli 1829 wordt zaalopziener Kloppenburg bevestigd als lid van de raad van tucht voor bedelaarskolonisten bij het tweede gesticht Veenhuizen.

Ik heb van slechts enkele van de tuchtzaken bij het tweede gesticht transcripties, bereikbaar via dit overzicht, en daar zit hij meestal bij als lid van de raad.

Verdere bijzonderheden over zijn tijd als zaalopziener heb ik niet, maar gezien het feit dat hij in functie blijft moet hij zijn werk naar tevredenheid doen.

Op 1 juli 1834 verlaten de drie oudste kinderen, Niesje Kloppenburg, Maartje Kloppenburg en Pietertje Kloppenburg de kolonie met ontslag. Maar in 1839 houdt de carrière als zaalopziener van de inmiddels bejaarde Kloppenburg op.

Willemsoord

Per 23 februari 1839 betrekt het gezin, dat dan nog bestaat uit Sipke Kloppenburg (66 jaar oud) en Neeltje Boerdijk (46) en de kinderen Elizabeth (19), Teunisje (17), Hermanus Johannes (14), Aaltje (12) en Arien Pieter Cornelis (2) hoeve 125 in Willemsoord, zie de locatie op dit kaartje.

Ze staan als bewoners van die hoeve geadministreerd in het stamboek van Willemsoord met invnr 1361 op scan 126, zie helemaal bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken.

Aaltje Kloppenburg wordt september 1839 vrijgesteld van de dagschool, zodat ze overdag in de katoenweverij kan werken en alleen de avondschool bezoekt, zie dit verslag.

Na een kleine anderhalf jaar, op 1 juli 1840 gaat het gezin over naar hoeve nummer 4, zie de locatie op dit kaartje.

Ze staan ook in het stamboek van Willemsoord met invnr 1362 en daar wordt na weer zo'n anderhalf jaar de volgende verhuizing gemeld. Op 5 februari 1842 gaan ze naar hoeve nummer 3, er vlak naast, zie hier.

Leegloop

Daar houdt het geleidelijk op met het gezin:

Teunisje Kloppenburg verlaat april 1843 het ouderlijk huis. Ze trouwt 13 april 1843 met de kolonistenzoon Johan Frederik Steenmeijer. Hij is de zoon van het Amsterdamse kolonistenechtpaar Frederik Lodewijk Steenmeijer en Catharina Doodehuis
Ze vestigen zich bij het derde gesticht te Veenhuizen, waar Johan Frederik als assistent werkt in de stoomspinnerij.

Hermanus Johannes Kloppenburg gaat 28 mei 1844 in militaire dienst, keert daarvan terug op 9 september 1844, gaat opnieuw in dienst op 7 september 1845 en keert terug 15 oktober 1845. Daarna gaat hij op 10 februari 1846 met drie maanden Groot Verlof om te proberen in de gewone maatschappij een baantje te zoeken. Zie de regeling waar dat op gebaseerd is. Het lukt blijkbaar, want hij keert niet meer terug.

De laatsten

■ Op 9 september 1846 overlijdt Leentje of Neeltje Boerdijk, 53 jaar oud.

Aaltje Kloppenburg vertrekt met Groot Verlof op 13 mei 1847 en keert niet meer terug.

Dan zijn, in het stamboek met invnr 1363, alleen Sipke Kloppenburg, dochter Elizabeth Kloppenburg en zoon Ariën Pieter Cornelis Kloppenburg nog over.  Dat kun je geen koloniaal gezin meer noemen en de directie besluit twee onvolledige gezinnen bij elkaar te doen.

Op 17 januari 1848 is de kolonist Leendert Verhagen overleden en op 20 januari 1848 worden Sipke en zijn twee nog thuiswonende kinderen ingedeeld bij de weduwe Verhagen. Dat is op hoeve 28 in het centrum van Willemsoord, zie de locatie op dit kaartje.

Tot slot

■ Elizabeth Kloppenburg, waar waarschijnlijk iets mee is, wordt al snel bij een ander gezin ingedeeld en zal bijna twintig jaar lang van het ene gezin naar het andere gaan, tot ze uiteindelijk in 1857 naar Veenhuizen gaat. Daar blijft ze ook niet, want ze overlijdt veel later in Medemblik.

■ Sipke Kloppenburg overlijdt op de kolonie op 24 december 1849.

■ De laatst overgeblevene van zijn gezin, Ariën Pieter Cornelis Kloppenburg, gaat in 1853 met verlof en keert daarvan 1 oktober 1853 niet terug. Met uitzondering van dochter Elizabeth zijn dan alle Kloppenburgs van de kolonie verdwenen.