een vrouw van een allerslegtste stempel



De eerste wees die tegen betaling bij een voor haar wildvreemd gezin wordt 'ingedeeld' is Geeske Durks Gadsonides die op kosten van de ´Armbezorgers van de Algemeene Armen te Sloten´ op de proefkolonie terechtkomt (Proefkolonie blz 28). In 1819 maakt de Maatschappij er beleid van: een organisatie of persoon kan voor 60 gulden per jaar iemand op de kolonie plaatsen. Via zulke contracten zijn een heleboel kinderen en volwassenen op de kolonie terechtgekomen. Een overzicht staat op deze pagina.
De motieven ervoor zijn divers. Soms gaat het om bastaarden die buiten zicht gehouden moeten worden (zie bijvoorbeeld de raadselachtige P. Nederlander op
deze pagina op de site), soms is het een lastig of drankzuchtig familielid (boek blz. 311), soms een oudere dienstbode tegenover wie men zich verplicht voelt.
Vanuit Leeuwarden lijkt het er
vooral om te gaan jongens voor de invloed van slechte moeders te bewaren.


April 1820 ontvangt de Maatschappij een brief van Jan Daniel van der Plaats uit Leeuwarden (inv.nr.55). Hij schetst met korte streken de situatie:
'In het begin van het jaar 1817 heeft de regtbank van eersten aanleg alhier, de ondergetekende benoemd om den absenten Jan Douwes Koopmans te vertegenwoordigen. Deze was als remplacant in den franschen dienst uitgetrokken en had agtergelaten een vrouw en een kind, hetwelk geboren is in het jaar 1809, zijnde een jongetje.'

De opvoeding van dat jongetje kan volgens hem absoluut niet in de familiekring plaatsvinden.
'Het is voldoende gebleken dat die vrouwe van een allerslegtste stempel is, en dat ik het kind bij geen mooglijkheid kan doen opvoeden zoo lang hij bij zijn moeder blijft.'
En verderop nog een keer:
'Bij zijne moeder blijvende is er alle reden om te vrezen, dat hij zal verloren gaan. Ik zoude alzoo gaarne zien dat dit kind ten spoedigste van hier verwijderd wiert.'

Gelukkig zijn er financiële mogelijkheden:
'Het kind heeft eenig vermogen, hetwelk onder mij berust en de moeder heeft naar analogie van art. 394 van het wetboek de voogdij over dat kind afgestaan, waartoe als toen voor den Heer Vrederegter dezer stad is benoemd iemand van hare bloedverwanten, terwijl ik mij heb laten welgevallen te beste van het kind toeziende voogd te worden.'


subcommissie Leeuwarden

Op zoek naar een oplossing heeft Van der Plaats zich 'bij de sub commissie alhier gevestigd geadesseerd'. De subcommissie van weldadigheid Leeuwarden is een fors uit de kluiten gewassen club. Zij beheert een arrondissement met 14 dorpscommissies uit de omgeving en het eerste boekjaar (april 1818 tot april 1819) telt zij 482 leden. Ze behoorde in 1818 tot de bevoorrechten die een proefkolonist mochten afvaardigen naar het eerste experiment, Dirk Klaasjen de Vries, zie hier. Ook daarna heeft zij voldoende contribuanten om regelmatig nieuwe kolonisten 'uit de contributie' te kunnen plaatsen.
De subcommissie wijst Van der Plaats op de mogelijkheid van een individuele overeenkomst met de Maatschappij en op 30 mei 1820 is 'J.D. van der Plaats, in kwaliteit van toeziend voogd te Leeuwarden' de eerste - na de Armbezorgers Sloten - die een dergelijk contract afsluit.
De jongeman zal onder de naam Hendrik Douwes zes jaar bij kolonisten in Wilhelminaoord wonen en dan op zijn 17de met ontslag gaan.

Het maakt school. De Wees- en Armvoogden te Leeuwarden sluiten 6 maart 1821 een contract dat hen ´voor altoos´ de mogelijkheid biedt om weeskinderen met bijbehorende verzorgers en gezinnen op de kolonie te plaatsen. Het contractenboek (inv.nr. 1394) meldt als nummer A30:



Het verschil is dan De Stads Arm- en Weesvoogden geen motief voor de plaatsing geven, en dat doen de particuliere Leeuwardense besteders wél. En dat blijven ze doen.


Hette Ros
Twee weken daarna is de volgende overeenkomst. Op 21 maart 1821 sluit 'J.D. van der Plaats te Leeuwarden in kwaliteit als kurator' een contract voor de plaatsing van de nog zeer jonge Hette Ros. Een dag later schrijft de directeur van de kolonie in zijn verslag:
' Ik heb de eer de Permanente Kommissie te informeren, dat op gisteren in de kolonie is aangekomen Hette Ros van Leeuwarden, oud 8½ jaar en ingedeelt is geworden bij de weduwe Weender.' (invnr 56)

Weender is het proefkolonistengezin uit Zaandam - zie het file van Weender - en als de subcommissie van weldadigheid Zaandam er een paar jaar later iets van hoort is zij not-amused dat er vreemden op haar hoeve zitten. Zij schrijft 29 juni 1823:
'Met bevreemding, wij kunnen dit niet ontveinzen, hebben wij vernomen, dat aan eene dochter van de weduwe Weender ontslag verleend is, dat dit dus uit een huisgezin, hetgeen wij meenden, dat voor onze rekening was op eene hoeve, die wij als ons eigendom konden aanmerken, als zijnde de volle ƒ700 daarvoor gestort, aan personen gegeven wordt zonder eenige de minste kennisgeving aan ons, en meer nog, dat, zoo als wij uit den mond der dochter van die weduwe vernamen, twee ons geheel vreemde jongelingen, een van de Koog en een van Leeuwarden bij haar ingedeeld zijn.' (invnr 65)

Dit lijkt uit te draaien op ruzie met Zaandam, maar voor dat tot uitbarsting kan komen meldt Van der Plaats op 17 oktober 1823, invnr 67, een ander probleem:

Het fonds waaruit tot nog toe jaarlijks aan UWEG de som van zestig gulden werd betaald, ten behoeve van het kind Hette Ros, van hier mankerende, ben ik in de onaangename noodzakelijkeheid UWEG te berichten dat ik, na het eindigen van dit jaar waarvoor ik de laatste zestig gulden heb voldaan, niet meer voor hem kan voldoen.

Reeds heb ik op credit van de persoon door wien deze subsidie moet voldaan wor­den merkelijke avanementen gedaan, die ik niet zal kunnen recoureren, en mij goed doel zal alzoo niet bereikt worden indien hij bij zijne moeder (eene slegte vrouw alhier) moet terugkeren.

Aan zijn brief valt te merken dat hij er zelf mee in zijn mag zit. En al weet hij dat de Maatschappij het zich niet kan permitteren mensen zonder vergoeding op te nemen en het onvermijdelijk is dat Hette Ros naar Leeuwarden moet terugkeren, probeert hij het toch:

Wenschelijk ware mij dat hij zonder verdere subsidie die niet betaald kan worden, onder uwe vaderlijke zorg konde blijven.

Dat kan dus niet. Als de betaalde termijnen zijn verstreken, 21 maart 1824, keert de dan 11-jarige Hette Ros terug naar Leeuwarden. Naar zijn 'slegte' moeder?


Jan Hamstra
Het jaar ervoor had zich gemeld - (invnr 64) - B. van der Haer, die in het contractenboek wordt omschreven als 'Lid van de Gedeputeerde Staten van Vriesland, te Leeuwarden'. Van der Haer zendt een contract in waarmee hij een zestien-jarige jongeman in de kolonie uitbesteedt. En jawel hoor, je kunt erop zitten wachten:
'Jan Hamstra is de zoon eener moeder die hem eene zeer slechte opvoeding heeft gegeven en tot bedelen en luiheid gehouden.'

Van der Haers aangetrouwde familie had eerst nog pogingen gedaan om zelf de jongeman te redden,
'Mijne wijlen schoonmoeder, vermeende in den jonge sporen van geest en goede aanleg te ontdekken, trok zich hem aan, nam hem van zijne moeder af, besteedde hem bij een zeer braaf man, die schoolonderwijzer zijnde werd om hem mede tot dat beroep te bekwamen en op te leiden.'

Dat begon goed, maar zakte geleidelijk af:
'De geestvermoogens scheen­en deze bedoeling te wettigen, doch van tijd tot tijd ontdekten zich opwellin­gen van vroeger verwaarloosde vorming, en meermalen werde de schoolon­derwij­zer bij wien de jongeling was besteed moedeloos over de ongunstige hoeda­nigheden van zijnen kwekeling.'

En tenslotte werd het helemaal opgegeven:
'Dit bleef het geval, ook na den dood mijner schoonmoeder, en zelfs zoodanig, dat de man een en andermaal verlangde ontslagen te worden van den jonge, ons zelfs radende de kosten aan hem besteed wordende, liever voor een waardiger voorwerp uit te geven.'

Maar dat vond Van der Haer, en waarschijnlijk vooral zijn vrouw, toch te ver gaan:
'Daar echter mijne schoonmoeder bij haar leven zich voorgesteld had een nuttig lid voor de maatschappij uit hem te maken, konden mijne vrouw en ik niet besluiten hem geheel te laten varen, dan begrepen tevens dat hij ongeschikt ware om als onderwijzer de vorming van anderen te behartigen, en dat der maatschappij ondienst geschieden zoude, door hem in dat vak te bevorde­ren.'

En dan rest voor de jongen nog een opleiding in de landbouw bij de Maatschappij van Weldadigheid, die de familie Van der Haer à 60 gulden per jaar bereid is te bekostigen:
'Wij besloten dan lever hem te doen gebruik maken van de weldadige instel­ling waarvan de zorg in zulke goede handen is vertrouwd, en wij bevelen de belangen van den jongen mensch, wiens ligchaam en geest­vermogens zeer voldoende zijn, aan het toezigt en de naauwlevendheid van allen die voor hem gesteld zullen worden.'

Jan Hamstra arriveert 16 maart 1827, zal zes jaar lang bij koloniale gezinnen blijven en verhuist eind 1827 naar het wezengesticht in het derde etablissement te Veenhuizen.


Kortom, los van de (onbeantwoordbare) vraag hoe de moeders van die jongens zich hebben gedragen, absoluut zeker is dat diverse Leeuwardense notabelen vinden dat er echt iets mis is met Leeuwardense moeders.






----------------------------------------------------------
andere stukken over bestedelingen op de site:
- Antonie de Ronde, van bestedeling tot kolonist
- Weduwe Hille die zich bij voortduuring bezwaard gevoelt met de inwooning van Catharina Berenfanger
- De jacht op de minnaar van Jeltje Klazes Riemersma
- De vluchtgevaarlijke Albertus Bilders