Bij het verzamelen van gegevens over Douwe Petrus van Steenwijk
heb ik in de loop der tijden hulp gehad van:
● de mensen van De
sneuper,
● Bouwe van der Meulen en Alice van der Meulen-van Wijk,
● de publicatie van B.D. van der Meulen & R.J. Steensma, Steensma
uit Friesland, Deel 1, Nakomelingen van Lolle Wybes, tichelaar
te Midlum, en Antje Jans, Drachten 2001
● het proefschrift van H.G. Roelfsema-van der Wissel: De
gezondheidszorg in de Noord-Nederlandse kolonièn van de
Maatschappij van Weldadigheid tussen 1818 en 1859,
rijksuniversiteit Groningen 2006.
Als eind 1822 en heel 1823 bedelaars toestromen naar de Ommerschans, krijgt het instituut bekendheid als laatste toevluchtsoord voor geheel aan lager wal geraakte mensen en in dat kader wendt de subcommissie van weldadigheid Dokkum zich op 14 november 1823, Drents Archief, toegang 0186 invnr 67, tot de permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid:
De subkommissie alhier is verzocht, door den Heer B: van Steenwijk rentmeester dezer stad, bij UWEd. Gestrenge de voordragt te doen, dat zijn broeder, op de conditien daarvan zijnde, geplaatst mag worden in de de Ommerschans.
Het is noodig UwEd. Gestr. bekend te maken met dat sujet. Zijn naam is Douwe Petrus van Steenwijk, geboren den 25 january 1784, bij gevolg thans 39 jaren. Hij is door den milden Schepper begunstig, met de edelste vermogens, in dit opzigt munt hij uit boven 100den, ja 1000den. Aan zijne opvoeding en vorming zijn geene kosten gespaard. Hij heeft hier de triviale scholen met roem doorgeloopen, te Groningen studeerde hij eerst, naar behooren in de voorbereidende wetenschappen, vervolgens in de Godsgeleerdheid, elk was voldaan over zijne vorderingen, prees, bewonderde die; hij begon reeds als student proeven te geven van zijne bekwaamheden voor den kansel; dan eensklaps verandert hij van studie, valt op de medicijnen, maakt ook goede vorderingen.
Doch helaas! Hier blijft hij staan op zijne loopbaan, gaat aan het lichtmissen, ninkelrooien(?), geeft zich meer en meer toe in een allerliederlijkst gedrag; wat men ook deed om hem te stuiten, te rug te brengen, alles is vruchteloos. Hij wordt soldaat, deserteert, maakt schulden, door de familie, hoe wel met tegenzin voldaan, raakt gevangen, meer dan eens heeft men hem, op hoop van beterschap gered, door voorspraak de vrijheid bezorgd, gekleed, van alles voorzien; maar spoedig bleek het, dat hij dezelve gebleven, of liever verergerd was.
In 1821 zat hij te Leeuwarden in de militaire provoost, ik ging met Dom. Eppen, pred. aldaar, die plaats voorbij, het gesprek viel over Douwe P. van Steenwijk; dom. Eppen bezocht hem soms, prees zijn gedrag in die treurige gevangenis zeer, hij las schreef, studeerde, onderwees andere gevangenen, en stichte daar veel nuts.
Nog wilde de familie eene laatste proef nemen; hij was eigenlijk tot dwang arbeid veroordeeld, dan om eene en andere reden wordt zijne straf verligt, hij in vrijheid gesteld, om als land medicus, chirurgijn en vroedmeester te practiseren.
Door behulp van geleende boeken had hij zich in die vakken in de gevangenis verder geoefend; doch naauwlijks is hij zijn eigen man, of hij handelt weer naar het principe, dat de menschkundige Ovidius Medea in den mond legt,
video meliora, proboque
detoriora sequor
Het is weer het het oude ellendige doorslechte leven. Nu wordt hij te Leeuwarden geplaatst in een huis van correctie, daar is thans zijn tijd met weinige weken geëxpireerd. De Heer Eekma, officier van justitie en de raadsheer Tromp hebben den bovengemelden broeder van den patient geraden, hem in de Ommerschans te plaatsen. Mist hij zijne vrijheid dan is hij doorgaansch handelbaar, en zou misschien met zijne groote talenten in die strafcolonie, door het geven van onderwijs, van uitgebreid nut kunnen wezen.
Zijne broeder onderwerpt zich gaarne aan de conditien daar van zijnde mij medegedeeld in UwelEdGestrenge missive van den 16 oct. 1821 no. 36/10 gesanctioneerd door Z.M. de 28 aug. no. 79 ejusdem anni.
Hij zal de noodige gelden bij de regering van Dokkum deponeren, en H.Ed.Acht. zullen de rigtige betaling van 40 gld. gedurende 16 jaren garanderen.
Zoodra wij een instemmend antwoord ontvangen hebben, zal hij naar het voorschrift, tot Frederiksoord worden opgezonden.
De vertaling van de Latijnse spreuk is 'ik zie het betere, en
erken het, maar volg het slechtere' en de vertaling van 'ejusdem
anni' is 'van hetzelfde jaar'. De broer waarover het hier gaat is
Benedictus van Steenwijk. Hij is de vijf jaar oudere broer van
Douwe Petrus en staat te boek als wijnhandelaar en
gemeente-ontvanger. Hun vader is de predikant Petrus van
Steenwijk, hun moeder Lutske Benedictus Riemersma.
Douwe Petrus van Steenwijk is geboren te Holwerd op 25 januari
1784 en gedoopt 7 maart 1784. Zijn moeder overlijdt drie jaar na
zijn geboorte.
Hij is 17 juli 1801 ingeschreven als student te Groningen. Hij
wordt 23 juli 1804 aangenomen als lidmaat van de Gereformeerde
kerk te Leermens bij Appingedam waar zijn vader toen als dominee
werkte (lidmatenboeken Leermens):
Met voorkennis en goedvinden van Ouderlingen en Diakonen, zijn heden alhier twee persoonen, namelijk den Wel Ed. Gestr. Heer J. W. Buning Lieutnt ter Zee, en administreerend Kerkvoogd van Leermens, en Douwe van Steenwijk student in de voorbereidende weetenschappen en H. Godgel. an de hooge School te Groningen, in elkanders praesentie over de Geloofs- en Zeeden-Leere van den Christelijken Gereformeerden Godsdienst ondervraagd, en in dezelve onderzocht, met dat gevolg, dat zij Beide teffens, ook op heden, op Belijdenisse van Hun Geloove, en naa de vereischte Beantwoordinge van de vastgestelde bijzondere vraagstukken, achter het Kort Begrijp der Christelijke Religie, voorgeschreeven, tot Lidmaaten van de Christ. Gereformeerde kerk zijn aangenoomen en onze Gemeente toegevoegd geworden.
Hij wordt opnieuw ingeschreven als student te Groningen, dit keer
om medicijnen te studeren, op 15 januari 1811. Zijn vader
overlijdt 1813 te Leermens.
Kort na bovenstaande brief. 30 december 1823, wordt het
contract getekend, zie de
lijst van met particulieren afgesloten contracten.
Bij designatie 108B in het designatieregister
1823 (zie het plaatje hieronder) wordt aangetekend dat Douwe
Petrus kan komen en op 24 januari 1824 komt hij aan in de
Ommerschans.
Bij zijn inschrijving (toegang 0137.01 invnr 422,
bedelaarsnummer 1252) wordt genoteerd dat hij 5 voet plus 7 duim
lang is en dat hij blond haar en blauwe ogen heeft. Volgens de
klerk die dit signalement opstelt, heeft Douwe een 'lang
aangezigt' en een 'idem voorhoofd', is zijn neus 'lang en
gebogen', zijn kin 'lang' en is zijn mond 'ingevallen'.
Bij zijn aankomst wordt een foutje gemaakt dat de
adjunct-directeur van de Ommerschans geld gaat kosten. Later in
het jaar, op 2 november 1824, schrijft de permanente commissie aan
de directeur der koloniën, invnr 355:
(...)
zijn ten onregte transportkosten betaald voor D.P. van Steenwijk, die bij een bijzonder kontrakt met den Heer Van Steenwijk te Dokkum overgenomen, door den besteder kosteloos in de Ommerschans had moeten overgebragt zijn: gelijk der Direktie genoegzaam bekend is. Geen bijzonder redenen van verschoning voor dezen misslag door den uitbetaalder ten genoegen van den Heer Direkteur kunnende aangevoerd worden, moeten de betaalde ƒ10:- door hem worden gedragen.
Omdat hij van betere stand is wordt het niet gepast gevonden
Douwe Petrus bij de bedelaars op de zalen onder te brengen, maar
wordt hij gehuisvest in het gebouwtje van de strafkolonie.
Kort na zijn aankomst zijn er veel zieken op de Ommerschans, waarvan er elke dag wel eentje overlijdt. Er is geen naam voor de ziekte bekend, maar het zou wel eens met het voedsel te maken kunnen hebben: 'de lijders klagen over zware pijnen in den ingewanden'.
Als dokter Jan Bloemert Schuurman in maart 1824 op
verzoek van de permanente commissie een onderzoek
instelt, wordt voor het eerst melding gemaakt van de activiteiten
van Douwe Petrus van Steenwijk in de ziekenzaal.
Rond die tijd moet de Maatschappij na druk van de provincie
Overijssel ook besluiten de heelmeester Anthony Felix Simon Swart
te ontslaan en de directeur doet 22 maart 1824 de
suggestie: '(...) neem ik bij deze gelegenheid de vrijheid
der Permanente Kommissie in overweging te geven, of deze van
Steenwijk ook de plaats van Zwarts, thans bijna buiten functie
gesteld, kon vervullen'.
Aldus geschiedt bij
besluit van 31 maart 1824 waarbij Douwe Petrus van
Steenwijk 'provisioneel', voorlopig, tot geneesheer van de
Ommerschans wordt benoemd.
Als de proefperiode is afgelopen, durft de directeur, en met hem
de permanente commissie, Douwe Petrus niet vast aan te stellen. De
directeur schrijft moeilijk leesbaar op 9 juli 1824, invnr
70:
Ten gevolgen besluit der permanente kommissie dd 31 maart jl heb ik de eer te berigten dat Douwe Petrus van Steenwijk zedert zijne provisioneele aanstelling de meeste ijver en activiteit alsmede veele bekwaamheid in het behandelen der zieken heeft aan den dag gelegt, dat men bij hem egter nog ?? heeft menen te ontdekken van het gebruik van sterken drank en het daarom te vreezen is, bij eene finale aanstelling, en het volle en onbelemmerde genot van zijn tractement, dit gebruik, hetwelk reeds eene misdaad is, menigvuldiger wordt of welligt in misbruik ontaarden, neem ik de vrijheid de permanente kommissie te advyseren de voorwaardelijke aanstelling van van Steenwijk slegts op den zelfde voet te prolongeren.
De provinciale geneeskundige commissie van Overijssel, die al twee geneesheren van de Ommerschans heeft weggejaagd, opent augustus 1824 ook de aanval op Douwe Petrus van Steenwijk, maar in dit geval staat de Maatschappij pal.
Twee jaar later, mei 1826 is er weer sprake
van gezondheidsproblemen op de schans en komt er opnieuw een rapport
van dokter Schuurman waarin hij ingaat op de medische
behandelingen op de Ommerschans.
De directeur der koloniën schrijft op 25
mei dat hij aan Van Steenwijk 'een eenigsints uitgebreid
verslag' over de ziekenboeg op de schans heeft gevraagd.
Dat verslag
is gedateerd 23 mei 1826 en behoorlijk onleesbaar door het
gegoochel met Latijnse termen.
Twee maanden later maakt prins Frederik een einde aan het
geneeskundige werk door Douwe Petrus. In een 10 juli 1826
gedateerd schrijven vindt hij het wenselijk
als er een andere arts wordt aangesteld.
Volgens het boekje In het blauwe licht van God, vijftig
verhalen uit de archieven van Leeuwarden, Sneek, Dokkum en
Harlingen, door Jaap Hellinga, is er rond deze tijd sprake van
vrijlating van Douwe Petrus, waartegen zijn broer Benedictus zich
heftig verzet. De burgemeester van Dokkum schrijft over Benedictus
'van wie men zegt dat hij den dood bij het herkrijgen zijner
vrijheid heeft toegezworen' en dat Benedictus vindt dat zijn broer
niet terug mag 'in de maatschappij waar van hij een sieraad had
kunnen zijn, docht waarvan hij zich zelven tot een ballast heeft
gemaakt'.
Met die nieuwe arts van de Ommerschans, dokter Dirk Rutger
Hanzon, kan Douwe Petrus van Steenwijk het blijkbaar prima vinden,
want als Hanzon najaar 1828 na twee jaar vertrekt naar een
nieuwe baan in Oldemarkt is er sprake van dat hij Douwe Petrus daarnaartoe
meeneemt.
Daarbij zit ook een brief van broer Benedictus van Steenwijk
waaruit duidelijk wordt dat hij het nu wel goed vindt dat zijn
jongere broer vrij komt, maar hij het verder helemaal gehad heeft
met diens fratsen.
Maar de Maatschappij heeft hem te hard nodig. 'In tijd van nood
toch houd men zich aan één stroo halm vast,' schrijft de
directeur. Hij bedoelt Douwe Petrus van Steenwijk en per 1
oktober 1828 is hij weer geneesheer
van de Ommerschans.
Hij laat op 1 november 1828 weten de functie te accepteren, onder zekere voorwaarden. En hij doet verslag uit de ziekenzaal en rapporteert enige innovaties.
Blijkens een
brief van de directeur van 19 januari 1829 maakt Van
Steenwijk liever zelf zijn medicijnen en dat is maar goed ook,
want de combinatie van Van Steenwijk met de ook drankzuchtige
kolonist en hulpapotheker Hubert lijkt de directeur niet
wenselijk.
En dan: op 18 april 1829 treedt Douwe Petrus, 45 jaar oud, in het huwelijk met de 19-jarige Adriana Brauckman. Zij heeft een tijd met haar familie in de strafkolonie gezeten omdat haar vader er blijkbaar af en toe een ontzettend slecht humeur op na kan houden, zie over de familie van zijn bruid hun eigen pagina.
Uit dit huwelijk zullen twee kinderen komen:
● Henke Johanna van Steenwijk, geboren volgens de
geboorteaangifte 29 april 1831 en volgens het personeelsregister
met invnr 997 op 7 mei 1831, en
● Antonia van Steenwijk, geboren 4 augustus 1832.
Die geboortes vinden plaats in Veenhuizen, want het jaar van hun
huwelijk 1829 is ook het jaar van de crisis rond de grote
sterfte van weeskinderen in het derde gesticht te Veenhuizen. Zie
een overzicht
van alle stukken daarover.
Een van de conclusies daaruit is dat Veenhuizen te groot is voor
één geneesheer en voortaan zijn er twee artsen voor de drie
gestichten. Volgens folio 54 van het personeelsregister met invnr
997 wordt Douwe Petrus van Steenwijk bij besluit van 11
augustus 1829 N20 aangesteld als 'adsistent van den
medicinae doctor a f 7,-- sweeks' te Veenhuizen.
Bij
besluit van 31 augustus 1829 wordt 'bepaald dat hij
in het 3e Gesticht te Veenhuizen moet wonen'.
In een brief van 10 september 1829, invnr 100 scans
114-116, wordt gemeld dat Van Steenwijk en echtgenote in het derde
gesticht zijn aangekomen.
In een brief van 28 september 1829, invnr 100 scans
243-245, wil de directeur onder andere dat Van Steenwijk ook de
scabieuzen in het eerste gesticht gaat behandelen, want zijn
aanpak is beter dan die van de andere arts.
Bij besluit van 16 maart 1830 N20 wordt hij aangesteld als 'adsistent genees- heel- en vroedmeester te Veenhuizen'.
Bij besluit van 1 juni 1830 N2 wordt hem een
salaris van 500 gulden per jaar toegekend en bij besluit van 19
juli 1832 N1 wordt dat salaris met f 100 verhoogd.
Maar dan gaat het mis. In februari 1833 meldt de arts
van het eerste gesticht dat 'de Heer Van Steenwijk aan
krankzinnigheid schijnt te laboreren' en als de directeur op onderzoek
uit gaat, constateert hij dat Douwe Petrus 'toch door voortdurend
misbruik van sterken drank hoe langer zoo meer van zinnen verward
raakt'.
Dan op 20 april 1833 overlijdt echtgenote Adriana
Brauckman en is er helemaal geen houden meer aan. In
Roelfsema staat dat op 10 juli 1833 wordt gemeld dat hij
regelmatig beschonken bij kraamvrouwen komt en op 17 augustus 1833
dat hij alle bezittingen inclusief medisch instrumentarium heeft
verkocht om aan drank te komen. Hij wordt op 28 september 1833
ontslagen.
Hij vertrekt uit de koloniën. De twee dochtertjes blijven achter
en volgens een latere brief van 3 februari 1835, invnr 156 scan
074, besluit de permanente commissie op 4 december 1833
N12, 'dat de achtergebleven kinderen van den ontslagen geneesheer
Van Steenwijk voorloopig ten laste der Maatschappij kunnen worden
verpleegd'.
Ze worden opgenomen in het kindergesticht te Veenhuizen en op het
vanaf ±1843 bewaard gebleven overzicht van
op particulier contract geplaatste weeskinderen staan ze als PK3
en PK4.
Daar zitten ze nog als Douwe Petrus van Steenwijk na vijf jaar
weer in de gestichten belandt, dit keer als opgepakte bedelaar. Op
4 mei 1838 schrijft de gouverneur van Friesland aan
burgemeester en wethouders van Leeuwarden dat Douwe Petrus 'ter
zake van in het dorp Dantumawoude gepleegde bedelarij' is
veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en dat hij na afloop
daarvan op 28 juli 1838 naar het bedelaarsgesticht op de
Ommerschans moet worden gebracht. (bron: Steensma uit
Friesland, pagina 89).
Dat gebeurt op 1 augustus 1838. In het inschrijfregister
toegang 0137.01 invnr 427 staat hij met bedelaarsnummer 1443. Het
signalement geeft nu een lengte van 1 el, 8 palm en drie duim,
zijn haar is nu grijs, maar hij heeft nog steeds blauwe ogen en
een lange neus. De inschrijving loopt door in het stamboek toegang
0137.01 invnr 429..
Al snel maakt hij zich weer nuttig op de Ommerschans, maar nu in
een andere functie. In een verslag
gedateerd 3 december 1839 van een bezoek dat hij heeft
afgelegd aan de school op de Ommerschans, schrijft de
adjunct-directeur voor het onderwijs dat Douwe Petrus op die
school het 'redekundig ontleden' geeft, iets waar veel andere
koloniale schoolmeesters zich liever niet aan wagen.
Uit het
jaarverslag over het onderwijs in 1839 blijkt dat hij als
ondermeester werkzaam is en dat de adjunct-directeur Douwe Petrus
'in de zalen, bij gelegenheid van het middag-eten, zoo doelmatig
had hooren lezen en bidden'.
In het
jaarverslag over 1842 wordt gemeld dat het werk als
ondermeester officieel bekrachtigd is met een aanstelling. Dat is
volgens het personeelsregister met invnr 998 folio 33 gebeurt per
15 april 1842, voor 3 gulden per week. Hij wordt dan dus ontslagen
als bedelaar en opgenomen onder het personeel.
Het jaar erop wordt bovenstaande vermelding in het
personeelsregister alweer doorgehaald en vervangen door een
andere: bij besluit van 7 sept. 1843 N6 wordt hij
aangesteld als 'adsistent bij de geneeskunde' ook voor 3 gulden
per week. Zelf noemt hij, invnr 286 scan 15, zijn functie
'adsistent bij den geneeskundige dienst voor de apotheek in de
kolonie Ommerschans'.
Er zit dan een gat in de geneeskundige zorg op de Ommerschans
omdat de - het wordt eentonig - ook al met een drankprobleem
behepte geneesheer De
Goede het veld heeft moeten ruimen. Op 24 april 1843 is er
sprake van dat de ontslagen arts zijn spulletjes overdraagt aan
Douwe Petrus.
In de praktijk zal Douwe Petrus waarschijnlijk gewoon als
geneesheer werken. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit het briefje
dat hij november 1843 schrijft over de zieke
strafkoloniste Cornelia Pennink.
Maar meestal wordt aan hem gerefereerd als 'de apotheker Van
Steenwijk'. Tot aan 1847 wanneer, invnr 340 scan 492, gemeld wordt
dat 'de apotheker van Steenwijk, wederom aan het misbruik van
sterken drank geraakt zijnde, is weggeloopen'. Als datum van die
desertie is genoteerd 26 juni 1847. De dochters blijven in
het kindergesticht.
Rond die tijd komt ook het boek van Douwe Petrus van Steenwijk
uit, De Vagebond. Een afdruk van de omslag staat in De
bedelaarskolonie pagina 305. Het boek wordt vermeld op
de site van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse
Letteren. Volgens die vermelding komt het boek in 1847 uit,
volgens de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek in 1846, maar
dat scheelt niks.
Dit keer trekt hij het niet lang, op 18 december 1847 is
hij er weer. Opgenomen vanuit Zwolle dus waarschijnlijk een
vrijwillige opname als de omstandigheden te winters worden. Op
folio 156 stamboek met invnr 432 heeft hij bedelaarsnummer 3279.
De inschrijving loopt door in toegang 0137.01 invnr 435.
Hij wordt 24 december 1847 overgeplaatst naar Veenhuizen, waar
zijn dochters nog steeds in het kindergesticht verblijven. Of hij
zich opnieuw weet nuttig te maken weet ik niet. Hij wordt op 1
april 1855, inmiddels 71 jaar oud, uit het bedelaarsgesticht
ontslagen.
De dochters zijn inmiddels de twintig gepasseerd, ze worden op
pagina 363 van De kinderkolonie genoemd als bewoonsters
van het kinderetablissement die heel veel eigen kledingstukken
hebben, en het feit dat ze er nog steeds zitten duidt er op dat er
iets aan hen schort. Van Henke Johanna is bekend dat zij een
'onherstelbare oogziekte' heeft. En Antonia overlijdt op 11
januari 1851, 28 jaar oud.
Men heeft vergeten te noteren wanneer Henke Johanna van Steenwijk
het kindergesticht verlaat, maar dat zal ook rond die tijd zijn.
Op 14 april 1864 is ze er weer, maar nu als bedelares, na
een veroordeling in Assen. Ze staat in het bedelaarsregister
toegang 0137.01 invnr 442 met bedelaarsnummer 6139, welke
inschrijving doorloop in toegang 0137.01 invnr 293.
In het gesticht ontmoet ze Johannes van Delden, die al meerdere
keren is opgenomen geweest, meestal samen met zijn echtgenote die
inmiddels is overleden. Ze trouwen op 21 augustus 1867 en
zoals wel vaker bij dit soort stellen voert de huwelijksreis
uiteindelijk weer het gesticht in, waar ze 29 september 1867
vanuit Leeuwarden binnenkomen.
Verdere opnamen van Henke Johanna heb ik niet gevonden en
uiteindelijk overlijdt ze op 8 februari 1924, 92 jaar oud,
in Nieuwveen, Zuid-Holland, wat de omgeving is waar haar moeders
familie oorspronkelijk vandaan komt.
Douwe Petrus van Steenwijk heeft de bruiloft van zijn dochter net
niet meegemaakt, want hij overlijdt op 18 maart 1867, 83
jaar oud. Dat gebeurt te Ommen, dus waarschijnlijk in het
bedelaarsgesticht op de Ommerschans, maar een daarbij horende
opname heb ik niet kunnen vinden.