Besluit van de permanente commissie 15 april 1830 N26:
Wijziging der instelling vrijboeren in de gewone kolonien en
vaststelling van een reglement voor kolonisten van den 1o rang
De Permanente Commissie,
Nader gelet
1o op het bij missive van den Directeur der Kolonien van den 4 November 1829 N20 ingezonden voorstel van den Raad van Landbouw van de vrije kolonien betrekkelijk de noodzakelijkheid om de instelling ten aanzien van de dusgenaamde vrijboeren eene wijziging te doen ondergaan en eene proeve te nemen in hoeverre de geschiktste kolonisten in staat zouden zijn om buiten kosten van de Maatschappij zelve doch onder behoorlijk toezigt in hun onderhoud te voorzien.
2o op eene missive van gemelde Directeur van den 20 maart ll N 255 daarbij overleggend een ontwerp van reglement voor dusdanige kolonisten van den eersten rang.
Op het rapport van den Inspecteur der kolonien.<
Besluit
1 vast te stellen het reglement voor de kolonisten van
den eersten rang in de vrije kolonien, zooals hetzelve aan deze
resolutie is geannexeerd>
2 Tot kolonisten van den eersten rang worden
benoemd:
van kolonie 1
● Van Belkum
● Gotz
● de Kruif
● Hielkemeyer
● Bakema
● Nieuwenhuis
● Olie
van kolonie N 2
● Zwier
● Baars (bedoeld zal zijn Baas)
● Bartels
● Boddendijk
van kolonie N3
● Van der Kooij
● Scheffer
● W. Jansen
● Smith
● Pijpers
● Van der Bil
● Bachus
● Taatgen
● Krol
En zal afschrift dezes etc...
Artikel 1
Van de meest oppassende en voor de landbouw geschikte kolonisten,
welke daarbij op hoeven wonen die door aangewende vlijt eene
genoegzame mate van vruchtbaarheid verkregen hebben, zullen er
jaarlijks, te beginnen met een twintig tal, tot kolonisten van den
eersten rang worden verheven en onder eenige weinige voorwaarden,
op zich zelve onafhankelijk van de Maatschappij worden gesteld.
Artikel 2
De kolonisten van den eersten rang zullen den grond hunner hoeve
geheel en al zelve bebouwen zonder daarvoor eenig loon te
ontvangen, wordende het hun vrij gelaten hieraan werkzaam te zijn,
wanneer zij zulks goedvinden, mits alles op zijnen tijd en
behoorlijk geschiede.
Artikel 3
Zij zullen zich in de wijze van bebouwing in het algemeen moeten
houden, aan de bepaalde vruchtsafwisseling, en dus van de acht
stukken gronds, van twee honderd vijftien roeden groot jaarlijks
moeten hebben:
drie stukken met rogge zoo veel mogelijk winter rogge en anders
zomer graan,
twee stukken met aardappelen
twee stukken met klaver
en een stuk met brem
Twee der rogge stukken moeten met brem en één met klaver ingezaaid
worden, zoo dat jaarlijks de brem van een stuk, die twee jaren oud
is, en van een ander die maar een jaar oud is, tot vermeerdering
van de meststoffen kan worden aangewend.
Artikel 4
Ten einde zoo veel vruchten op de hoeve te kunnen verbouwen als
vereischt worden om een kolonist te doen bestaan, moeten de twee
koeijen waarvan ieder kolonist van den 1e rang zal voorzien zijn,
ter verkrijging van de benodigden mest het geheele jaar volstrekt
op de stal worden gevoederd, zullende de uitwerpselen der koeyen
met de noodige hoeveelheid stroo, heidenplaggen, houtwol of andere
plantenstoffen vermengd, alsmede de Secreetmest, en die aan een of
twee varkens, vermengd met de noodige bijstof, waaronder alle
keukenafval, in de volgende evenredigheid worden gebruikt, te
weten:
100 voer op de 750 roede voor rogge
50 voer op de 500 roede voor aardappelen
50 voer op de 100 roede voor het klaverland, die tot stalvoeder,
twee a drie malen 's jaars zal worden beteeld
40 voer voor op andere 200 roeden van het klaverland
en 15 voer voor de 100 roeden tuin.
De overige 200 roeden klaverland zal met de droog bewaarde
haardasch worden bestrooid.
Artikel 5
Op den 1e september zal de kolonist ten minste 66 voer wel
doorwerkte mest voor 500 roeden winterrogge voorhanden moeten
hebben met nog 20 voer voor de 100 roeden tot snijrog.
Op den 1e november zal er 60 voer bijstof, ter vermenging van 25
voer zuivere mest, die in de vier winter maanden valt, verzameld
moeten zijn.
Half maart zal er 128 voer doorwerkte mest moeten zijn gemaakt,
moetende de overige 41 voer den 1 april aanwezig zijn, dat al de
mest tijdig zal kunnen worden aangewend.
Artikel 6
Met den 1e oktober moet ten minste de 500 roeden en de 100 roeden
voor stalvoer met winterrogge bezaaid zijn, waartoe het bremstuk
van 250 roeden reeds in de maand van augustus kan worden bereid
gemaakt, en in september een der aardappelstukken kan worden
gebruikt.
Voor het derde roggestuk dat voor den winter niet mogt kunnen
worden bezaaid zal het tweede aardappelstuk gebruikt worden,
waarop ook haver of eenig ander zomergraan zal kunen worden
geteeld, doch dat den 1e april ter bezaaying gereed zal moeten
liggen.
Op een der drie rogge stukken van het vorige jaar blijft de
ingezaaide brem wassen. Op een tweede stuk de nieuwe klaver,
terwijl het derde dat voor aardappelen bestemd is, tot het
voorjaar liggen blijft, om de brem nog te laten groeyen.
Bij aldien het winter weder zulks eenigzints toelaat moet het
oudste klaverstuk, mede voor aardappelen bestemd, den 1 december
zijn omgeplagd of geploegd. Den 1 mei moet dit stuk tot bepooting
met aardappelen gereed en den 1 juny de beide stukken geheel
bepoot zijn.
Na dat den 1 juny de 100 roeden snijrog zal verbruikt zijn moet
die grond andermaal met 20 voer mest bemest worden en de helft met
garst en boekweit of met haver en de andere helft met knol of
wortelgewassen worden bezaaid. Dat alles zal den 15 juny moeten
zijn geschied.
De 50 roeden garst en boekweit of haver moet half augustus
vervoerd zijnde, zal daarop voor den 1 september wederom 10 voer
mest gebragt en spurrie gezaaid worden.
Van de twee aardappelstukken zal 50 roeden voor mangelwortelen en
rutabaga (ook wel aangeduid als 'Zweedsche koolraap') worden
bezaaid dat den 1e juny moet zijn geschied.
In den tuin zal bepaaldelijk 50 roeden met vroege aardappelen
moeten worden gepoot, dat den 15 april moet geschied zijn, zoo dat
de verschillende werkzaamheden op de volgende tijdstippen
behoorlijk moeten zijn verrigt.
Den 15 maart 128 voer doorwerkte mest gemaakt, en daarvan 40 voer
op de 200 roeden klaver en 15 voer in den tuin gebragt.
Den 1 april nog 41 voer mest gemaakt en 250 roeden voor zomergraan
ter bezaayng gereed gemaakt.
Den 15 april de 50 roeden tuin met vroege aardappelen bepoot.
Den 1 mei het klaverstuk ter bepooting met aardappelen gereed
gemaakt.
Den 1 juny de 450 roeden geheel met aardappelen bepoot.
Den 15 juny de 100 roeden, waarop snijrog gestaan heeft voor de
helft met garst en boekweit of haver en voor de andere helft met
knol of wortel gewassen bezaaid, zoo ook de 50 roeden van den
aardappelgrond met mangelwortelen en rutao baya (??).
Den 1 july zullen de slooten en greppen opgeschoond en opgemaakt
moeten zijn.
Den 1 augustus eene genoegzame hoeveelheid plaggen gestoken en
rassen gesneden, ook ter bedekking van de aardappelkuilen.
Den 1 september 86 voer mest gemaakt. Het bremstuk ter bezaayng
met winter roggen gereed gemaakt. De 50 roeden waarop garst en
boekweit of haver gewassen is met spurrie bezaayd.
Den 1 oktober de geheele 500 roeden met winter rogge bezaaid. Als
ook de 100 roeden met dat gewas voor stalvoer.
Den 1 november 60 voer bijstof verzameld ter vermenging in de mest
des winters.
Den 1 december zoo mogelijk het tweede aardappelstuk met winter
rogge bezaaid en daarna de 250 roeden klavergrond omgeplagd of
geploegd.
Artikel 7
Zoo lang de kolonist van den 1e rang zijne werkzaamheden op die
wijze tijdig en behoorlijk volbrengt, waarover de onderdirecteurs
een naauwlettend toezigt zullen moeten houden, en de
Adjunct-directeur op elk der genoemde tijdstippen een schriftelijk
rapport aan den Directeur zal moeten uitbrengen, zal de directie
over het gedrag dier kolonisten tevreden zijn en hem vrijelijk
laten werken, doch indien een en andermaal het werk achterlijk of
gebrekkig verrigt wordt bevonden, zal de Directeur zulk een
kolonist weder als gewoon arbeider terug brengen.
Artikel 8
Die genen der kolonisten van den 1e rang, die zulks behoeven en
verlangen, kunnen wekelijks 75 centen in winkelgeld bekomen op
rekening van hunnen oogst, zijnde f 30.- in het jaar, welke in den
eerste plaats van den oogst zal worden ingehouden, de aardappelen
en de rogge berekend tegen marktprijs.
Artikel 9
Het benoodigde zaadkoren zal den kolonist, des noodig, het eerste
jaar insgelijks door de Maatschappij worden verstrekt.
Artikel 10
In de onderstelling dat van de 400 roeden klaver 100 roeden zal
kunnen worden gehooid en daarvan 750 N.P. hooi gewonnen, zal de
Maatschappij ook in de ontbrekenede 1750 N.P. hooi voor den winter
te voorzien, en zelfs bij aldien het in het eerste jaar bleek
noodig te wezen in de geheele 2500 N.P. hooi, voor den winter, als
ook in het volstrekt benoodigde hooi in den zomer, zoo lang de
klaver en het stal voer onvoldoende mogt wezen, om het vee op stal
te voederen, terwijl al het verstrekte hooi uit den oogst zal
moeten worden terug gegeven.
Artikel 11
Vervolgens zal van den oogst, het benoodigde zaadkoren, benevens
39 mud aardappelen voor de consumtie gedurende zoo vele weken door
den kolonist op zijne hoeve te worden opgeslagen als mede de rogge
en aardappelen aan het magazijn afgeleverd voor het jaarlijks
benoodigde en naar de sterkte van het huisgezin berekende brood.
Het overige zal door den kolonist kunnen worden verkocht aan de
Maatschappij voor contant geld en tegen marktprijs zonder eenige
korting.
Artikel 12
De oogst wordt geschat op 17 mud rogge van de 750 R.
Af 3 mud rogge voor zaadkoren
Blijft 14 mud rogge
en 6 mud rogge voor het brood
over 8 mud waardig f 36.-
150 mud aardappelen van 450 R.
Af 8 mud aardappelen voor pooters
Blijft 142
en 57 mud aardappelen voor de consumtie en het brood
over 85 mud, waardig f 85.-
waarde van de rog f 36.-
te zamen f 121.-
Hiervan moet aan de Maatschappij in producten worden terugbetaald
het wekelijksche voorschot van f 39.-
En voor 2 ½ voer hooi
misschien de eerste jaren 5 voer f 17.50
zamen 56.50
Blijft over f 64.50
welke de kolonist voor kleeding, huisraad, tuinzaad, schoolgeld,
geneesmiddelen en meer andere voorwerpen naar verkiezing zal
kunnen besteden, mits het huisgezin maar behoorlijk van kleeding
en huisraad voorzien blijve, en zich niet aan verkwisting
overgeve.
Artikel 13
De vrouwen en kinderen van de kolonisten van den 1e rang zullen
bovendien fabrijkarbeid kunnen bekomen, voor één gulden 's weeks
of f 52:- in het jaar, maar dit loon alleen in bovenkleeding van
de Maatschappij kunnen bekomen, opdat zij zoo veel mogelijk
koloniaal gekleed blijven gaan.
Bovenkleeding van de Maatschappij kopende kunnen zij voor het
fabrijkloon ook ondergoed en schoenen bekomen.
Artikel 14
Het eenige dat de kolonisten, althans de eerste jaren aan de
Maatschappij voor kosten van de administratie en reparatie hunner
woningen zullen behoeven aftedragen, zal bestaan in arbeid voor f
26:- in het jaar, of één dag werk van 50 cents in de week, welk
werk zal moeten geschieden, hetzij in daggeld, hetzij bij
uitbesteding, hetzij in de hooyerij, turfgraven op de bewoonde
hoeven, aan slooten of wallen voor zwakkere kolonisten als
anderzins, zoodanig en op die tijden als de directie zulks
verlangt.
Artikel 15
Het tuin werk op de hoeve niet achterlijk en door de directie niet
geroepen zijnde om voor de Maatschappij te werken, dat ten minsten
acht dagen te voren zal geschieden, kunnen de kolonisten gaan
werken in of buiten de kolonien voor bijzondere rekening, dan en
zoo als zij verkiezen, moetende zij echter wel weten dat de
directie hun geen werk anders dan voor de administratie zal geven,
dan wanneer men hen volstrekt mogt noodig hebben, waarom zij
hunnen overigen tijd het best aan de verbetering hunner eigene
hoeve besteden, om grotendeels met de opbrengst van dezelve hun
onderstand te vinden.
Artikel 16
Slechts zeer enkele kolonisten van den eersten rang zullen een
paard mogen houden, op dat zij voor dezelve geen genoegzaam werk
hebbende zich door het houden van paarden zelve niet benadeelen
zouden.
Hij wien het vergund is een paard te houden, kan het aan zijne
mede-kolonist in gebruik verhuren, zoo als hem goeddunkt.
Artikel 17
Behalve de oude rekening der kolonisten van den eersten rang met
welke eene proeve zal worden genomen, zal een nieuwe rekening met
hun worden geopend en belast met de 75 cents 's weeks voorschot
voor die het verlangen, met de kleeding die zij op rekening der
verdiensten in de fabrijk gemaakt kunnen bekomen nadat zij die
tegoed zullen hebben gemaakt, met het schoolgeld en voor de
geneesmiddelen als door de gewone kolonisten en het hooi na 1e
October aanstaande en tegoed geschreven met de wekelijksche
verdienstn in de fabrijk, en de afdragt van veldvruchten en
voldoening van het verschuldigde.
Artikel 18
De tegenwoordige rekening van de kolonisten van den eersten rang
zal blijven bestaan tot den 1e October aanstaande en zal tot dien
tijd daarop worden gebragt het brood en de aardappelen of andere
verstrekkingen welke zij tot hun onderhoud van de Maatschappij
zullen behoeven, benevens het benoodigde zaadkoren en veevoeder,
na welken tijd die rekening zal worden gesloten en provisioneel
ter zijde gesteld.
Artikel 19
Het staat aan de Directie volkomen vrij om een kolonist die in een
of ander aan zijne verpligtingen in dit reglement vervat niet
voldoet, weder onder administratie te nemen en tot gewoon arbeider
te verlagen; daarentegen worden hen, die daaraan wel voldoen en
zich bij voortduring goed gedragen, de beloofde en hierin genoemde
gunsten, vrijheden en regten volkomen verzekerd, terwijl de
Directie van de Maatschappij zich voorbehoudt om den kolonisten
van den eersten rang zoodra hunne omstandigheden door haar geacht
worden dit te gedoogen eene afbetaling van f 50:- op hunne oude
schuld op te leggen, zullende zij met geen hoogere lasten immer
worden bezwaard.
Artikel 20
Diegenen der gewone kolonisten, welke op den 1e October aanstaande
86 voer wel doorwerkte mest en nog 50 voer bijstof op hunne hoeve
voorhanden zullen hebben, meer dan 18 mud rogge of het dubbel in
haver en ten minsten 100 mud aardappelen zullen hebben geoogst of
nog kunnen oogsten; daarbij huishoudelijk en braaf zijn,
zullen alsdan in aanmerking komen, om mede tot kolonisten van den
1e rang te worden verheven, ofschoon er dan niet meer dan vijftig
zullen kunnen worden aangenomen.
En zal afschrift... enz
De Permanente Commissie
Op het rapport van den Inspecteur der kolonien ter voldoening aan
de marginale dispositie van den 31 Mei ll N2, betrekkelijk het
voorstel van den Directeur der kolonien bij missive van den
bevorens N490 gedaan ten aanzien der noodzakelijkheid van eene
wijziging in het reglement van den 13 April ll omtrent de
instelling van kolonisten van den 1e rang
Besluit:
Artikel 1
Aan den kolonisten van den 1e rang wordt, behoudens behoorlijke
bearbeiding hunner eigen hoeven aanvankelijk vergund om zelve of
hunne kinderen, tijd hebbende, ook deel te nemen aan den
kolonialen veldarbeid, ten dienste van andere hoeven en zulks
tegen het loon bij de tarieven bepaald.
Artikel 2
Van die verdiensten echter zal worden ingehouden voor
administratiekosten en kleeding als van de gewone kolonisten,
zullende het overige in koloniale munt worden uitbetaald.
Artikel 3
Het ingehoudene van de verdiensten voor administratiekosten zal
strekken in mindering van de f 26:- welke de kolonisten van den 1e
rang volgens artikel 14 van het reglement verplicht zijn in arbeid
of in geld voor administratiekosten te betalen.
Artikel 4
Het zal den kolonisten van den 1e rang, daartoe tijd kunnende
vinden, ook vrijstaan om mits daartoe van den kleinen raad verlof
bekomen hebbende buiten de kolonien te arbeiden, doch in zoodanig
geval zullen zij verpligt zijn de de bepaalde kosten voor
administratiekosten naar evenredigheid afwezigheid geheel of
gedeeltelijk in geld of ten minste altijd in geld en arbeid
tezamen te voldoen.
Artikel 5
De kolonisten van den 1e rang welke al hunne tijd op de eigen
hoeven noodig hebben, en alzoo noch voor zich zelve noch voor
hunne kinderen in de gelegenheid zijn om in of buiten de kolonien
voor anderen te werken, zullen anar omstandigheden van de betaling
der f 26:- administratiekosten desnoods worden vrijgesteld.
De Directeur zal hiertoe in tijd en wijle aan de P.C. de noodige
voordragt doen.
En zal afschrift dezes...
Het ongunstige weder en de daardoor veroorzaakte schrale oogst
van 1830 heeft teweeg gebragt, dat op 1e October geen der
kolonisten van de gewone koloniën tot kolonisten van den 1e rang
in aanmerking hebben kunnen komen, volgens art. 20 van het
reglement van 15 April 1830.
Ofschoon het nu, om der administratie wille, verkiesselijk zijn
zoude, het benoemen van eenigen tot zoodanige kolonisten een
geheel jaar, en dus tot 1e October aanstaande, uit te stellen,
hebben sommige geschikte en vlijtige kolonisten zich, sints
verleden najaar, toen zij in hun uitzigt teleurgesteld zijn
geworden, met de bebouwing hunner hoeve zoodanig bevlijtigd, dat
te veld staande gewassen wel zooveel beloven als tot hun onderhoud
in het volgend jaar gevorderd wordt.
Daarenboven zou van het voorschot van 75 centen 's weeks weinig
gebruik worden gemaakt dan door dezulke wien geen tijd om ook op
andere hoeven te werken overschiet. Ook is het van belang om de
stalvoedering met eenige kolonisten weer door te zetten.
Ik heb dientengevolge de eer UwEd. voor te stellen te verzoeken de
benoeming tot kolonisten van de 1e klasse
In kolonie Nr. 1 van
● G. Bakema
● J.H. Nieuwenhuis
● J.H. Hielkemeijer
● H. Broekhuizen
● J.H. Kniesenburg
● H.J. Duiker
● J. van der Heide en
● F. de Kruif
In kolonie Nr. 2 van
● A.J. Mooi
● P. Bartels
● W. Clinge
● A. Kraan
● J.C. Bohle
● P.J. Souvereyn en
● A. van Dalen
En in kolonie Nr. 3 van
● G.G. Laverman
● M. van der Wolde
● J.T. van Akker
● G. Fraterman
● M.A. Asperslag
● Jan Spel
● H. Beekman en
● J. Kleyzing.
te zamen 23 huisgezinnen.
De huisgezinnen Pijper en Taatgen welke naar
UwEds. besluit van 13 October 1829, Nr. 16 tot oude vrijboeren
zijn benoemd geworden, en het huisgezin van Kessen, welke
dit sints jaren was, hebben voor eenige maanden, levensmiddelen
ontbrekende, verklaard daarvan te moeten afzien en zijn alzoo
onder administratie gekomen. Zulks echter meer aan het ongunstige
jaarsaizoen van 1830 dan aan hun gedrag en handelwijze toe te
schrijven zijnde, komt het mij billijk voor hun verlangen, om ook
kolonisten van den 1e rang te worden in te willigen, waartoe ik
UwEd. mitsdien mede adviseer.
En daar de vrijboeren Limbeek, de Wals, Dijkshoorn,
de wed. Krabshuis mede in dit of in het vorige jaar onder
adminstratie hebben moeten komen, benevens het huisgezin van van
Os, hetwelk daarop van Groot Wateren, in kol. Nr. 1 heeft
moeten worden overgeplaatst, zoo is er van die oude vrijboeren
geen meer overgebleven dan Bodenstaff in kol. Nr. 1
benevens nog Lucassen en Burks van Groot Wateren.
Van de kolonisten van de 1e klasse in het vorig jaar
benoemd, heeft Molewijk, door verschillende omstandigheden
en zijne toenemende jaren buiten staat geraakt zijnde, zelf zijne
hoeve te bebouwen, die betrekking moeten opgeven.
De overige met name Broer van Belkum, J. Gotz en P. Brouwer van
kol. 1, A. Zwier, W. van Haften, H.W.A. Kemper en van Ham van kol
2, en S.D. van der Kooi, J. Scheffer, W. Jansen, J.A. Smit, P. van
der Pol, F. Bagchus, P. Wolfs van kolonie 3, tezamen 14, zijn dit
nog van wiens toestand ik UwEd. eerstdaags een meer breedvoerig
verslag hoop te doen.
Het zou mij aangenaam zijn, dat de benoeming voor 1e Juny konde
geschieden, opdat dezelve met eene nieuwe maand konde in werking
komen.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg