Terzake van de brem onder de rogge te laag te hebben afgemaaid

Een vrijboer bij de Maatschappij is niet zo vrij als een boer in de gewone maatschappij, geef ik als samenvatting van hun positie in De proefkolonie blz 352. Dat geldt niet alleen voor de beginperiode en voor de vrijboeren rond de Ommerschans, maar het blijft zo en het betreft ook degenen die rond Veenhuizen en in de vrije koloniën die status verworven hebben.

Onderstaande verhaal over vrijboeren (of 'hoevenaars' of 'bouwboeren') illustreert dat nog eens treffend. Het speelt aan het eind van de zomer van 1841 en het begint met het 'Proces verbaal van de Raad van Toezicht in kolonie I'. Een sterretje bij een naam betekent dat er onderaan de bladzij meer informatie over de persoon staat.

Kolonie I is Frederiksoord, de samenvoeging (april 1823) van de proefkolonie en de uitbreiding aan de andere kant van de Vledderweg. In een Raad van Toezicht zitten altijd de onderdirecteur van de betreffende kolonie, een of meer ambtenaren en een of meer 'gemeensmannen'. Die laatsten zijn door de kolonisten uit hun midden gekozen vertegenwoordigers. De zitting wordt gehouden op zaterdag 14 augustus 1841 en na de constatering dat alle leden van de Raad aanwezig zijn, begint de eerste zaak:

'De volgende vrijboeren worden voorgeroepen, als:

D.K. De Vries, hoeve 12
B. van Belkum, hoeve 31
F. Broekhuizen, hoeve 38,
Nieuwenhuis, hoeve 39,
E. Bakema, hoeve 63,
weduwe Gerritsma, hoeve 69,
B. van Limbeek, hoeve 79,
J. Minkman, hoeve 82.'

Van dit gezelschap zijn de weduwe Gerritsma uit Bolsward en Dirk Klaasjen de Vries uit Leeuwarden de enige die er vanaf het allereerste begin bij zijn. Frans Broekhuizen uit Den Briel kwam eind 1819 op de kolonie, Bernardus Limbeek uit Nijmegen begin 1820, Broer van Belkum  mei 1823. Terug naar de Raad en de reden dat zij moeten verschijnen:

'Allen hebben de rogge op hunne hoeve te laag afgemaaid, zodat de jonge brem er door geleden heeft, de president brengt hun onder de aandacht dat zulks tegen de bestaande verordening is;'

Blijkbaar was de brem onder de rogge gezaaid. En als je aan brem komt, kom je aan Johannes van den Bosch. De stichter van de koloniën had een heilig geloof  in brem als vruchtbaarmaker van de bodem. Latere landbouwdeskundigen hebben met die opvatting de vloer aangeveegd, maar in deze tijd wordt brem nog beschouwd als onmisbaar ter aanvulling van koeienmest. Johannes van den Bosch mag dan inmiddels ver weg in Den Haag zitten, hij is op dit moment ex-minister, van de brem blijf je af.

Volgens het proces verbaal zijn er twee die tegenstribbelen:

'De Vries brengt in, dat hij, zijne rogge door een vreemde hebbende doen zigten, deze, buiten zijn weten, de rogge te laag heeft afgeslagen, dat hij terstond na de ontdekking heeft doen ophouden;

Minkman zegt, hoewel tegen beter weten van den onderdirecteur, dat de brem eerst aan het opkomen en dus niet beschadigd is.'

De processen verbaal van deze en de andere twee (Wilhelminaoord en Willemsoord) Raden van Toezicht worden altijd behandeld op de eerstvolgende zitting van de 'Raad van Politie en Tucht in de vrije koloniën'. En blijkbaar was de bovengeciteerde zitting op de zaterdagochtend, want de behandeling van deze kwestie bij de Raad van Politie en Tucht is op dezelfde dag, dus ook 14 augustus 1841. In dit orgaan zitten alledrie de onderdirecteuren plus de directeur van alle koloniën, plus weer ambtenaren en gemeensmannen. De beschuldigden worden binnengeroepen:

'... terzake van de brem onder de rogge te laag te hebben afgemaaid en alzo strijdig te hebben gehandeld met Art. 8 van het Reglement voor de vrijboeren.'

Er zijn er nu een paar bijgekomen. Naast de acht die vanmorgen bij de Raad van Toezicht waren, moeten nu ook verschijnen vrijboer Kramer van Frederiksoord hoeve 99 en twee vrijboeren uit Willemsoord, te weten Smit van hoeve 81 en Jansen van hoeve 77. Zij worden allemaal afzonderlijk verhoord en blijkbaar zijn er nu meer die sputteren, want de notulis noteert de volgende verweren:

'Bij hun afzonderlijke verhoor wordt ingebragt, dat, - door de meesten, daartoe gekomen te zijn, om het ondervoer voor hun vee, waaraan zij grootelijks gebrek hebben, niet te missen, - door anderen, dat hunne hoeven 400 roeden te klein zijn en dus den bremgrond niet te kunnen ontberen, - door sommigen, dat de brem niet korter afgemaaid is, dan elders bij de gewone kolonisten; - door eenigen, dat er slechts een klein gedeelte buiten hun weten te kort afgemaaid is,  - en nog door enkelden, dat zij, vier en meer stuks vee houdende, hunne hoeven, buiten de brem-cultuur, wel in de mest kunnen houden.'

De Raad moet concluderen dat 'verscheidene dier redenen niet van grond ontbloot zijn'. Zij neemt zelfs de ongebruikelijke stap om een voorstel te formuleren aan de permanente commissie. De Raad wil het reglement veranderen, zij stelt voor vrijboeren die drie of meer koeien hebben, en die dus ook over flink wat koeienmest kunnen beschikken, 'van de brem-cultuur geheel vrij te stellen'. Zij verwijzen daarbij naar artikel 8 van het huidige reglement, waarin blijkbaar tot nu toe staat dat alle kolonisten ongeacht de omvang van hun veestapel '300 roeden grond in brem behoren te houden'. Of deze sensationele reglementswijziging erdoor gekomen is, weet ik niet.

Intussen zit de Raad van Politie en Tucht nog wel met een probleem. De praktijk is immers dat

'de overtreding van het Reglement eerder ontzetting van hun vrijboerschap, dan wel eene bestraffing van opsluiting ten gevolge behoort te hebben.'

Maar de elf die voor hen staan, vormen het puikje van de koloniale zalm. De Raad beseft dat

'de gewone bestraffing van zulk een aantal der oudsten en meest oppassenden dan ook eene onaangenaame indruk zoude maken.'

En omdat ook nog eens

'de meesten blijken van berouw en beloften van beterschap geven,'

wordt besloten

'hun alleen voor deze eerste en eenige keer te verschoonen, met uitdrukkelijke vermaning, om, in het vervolg, zich meer aan het Reglement te gedragen en anders ongetwijfeld onder administratien te zullen worden genomen'.

Het eindigt ermee dat de vrijboeren er allemaal van af komen met 'een ernstige vermaning', uitgesproken door de president van de Raad, kolonie-directeur Van Konijnenburg.


NB: Zie ook de bladzijde met het reglement voor vrijboeren uit 1830 waar ook diverse van de hier genoemden op voorkomen.


Nadere informatie over betrokkenen
Broer van Belkum arriveert, uitgezonden door de subcommissie van weldadigheid Leeuwarden, op 13 mei 1823 op de kolonie. Hij is 49 jaar en al 22 jaar getrouwd met Marieke of Maria Hemrica. Zie de stamboom waarin zij thuishoort op de site van Bert Hemrika..
Maar Marieke/Maria overlijdt binnen twee maanden na aankomst. Broer van Belkum blijft over als enige ouder voor een stuk of acht kinderen (maar van de oudsten is onbekend of ze wel meegekomen waren naar de kolonie).
Op 4 juli 1825 schrijft directeur Visser aan de permanente commissie:
'De kolonist Broer van Bellekom en de koloniste wed. Nobbe in gewezen kol. N4 verlangende een wettig huwelijk aantegaan en mij geene reden daartegen bekend zijnde, heb ik de eer de auth. tot het accordeeren van dat verzoek te vragen.'

In oktober van dat jaar wordt het huwelijk met Cornelia Willemse weduwe van Jan Nobbe voltrokken en daarna blijft Broer van Belkum nog 26 jaar op de kolonie tot hij in 1851, 77 jaar oud, overlijdt.
Kinderen van hem en Marieke/Maria Hemlika/Hemrica komen voor in diverse genealogiën, zoon Klaas hier en dochter Aaltie hier en zoon Zytske hier (bij parentatie VI). Omdat dochter Sijtske in Gouda trouwt komt ze voor in het Gouwenarenbestand van Jan Lafeber (zoek van Belkum op die pagina).

Frans Broekhuizen is de eerste kolonist uit het arrondissement Brielle. Dat arrondissement omvat 32 dorpscommissies en telt 216 contribuanten in het eerste boekjaar (1 april 1818 tot 1 april 1819). Frans wordt geplaatst in Frederiksoord-2, zie zijn aankomst elders op de site en zijn eerste oogstresultaten staan hier bij hoeve 44 . Een half jaar na zijn vertrek naar de kolonie wordt de familie thuis ''voorgelicht''door de Breukels (zie hun file) over de verschrikkelijke ontberingen op de kolonie (boek blz. 245), maar die storm luwt weer.
Op de site komt hij verder voor bij de donaties watersnoodramp en bij de verhalen uit Wilhelminaoord (verhaaltje 4)
Als eind 1823 het eerste gesticht te Veenhuizen klaar is, behoort het gezin tot de allereerste hoevenaars die daar een grote boerderij krijgen (20-12-1823). De resultaten vallen echter tegen en na vijfenhalf jaar (31-5-1829) moeten ze terug naar Frederiksoord, waar Frans blijkens bovenstaande echter ook weer een positie als vriujboer verwerft. Hij overlijdt in 1844 op ongeveer 60-jarige leeftijd.
Rond die tijd komen enkele kinderen in de problemen, twee gaan naar de strafkolonie, eentje wordt overgeleverd aan de burgerlijke rechter. In 1852 wordt de weduwe Broekhuizen met één nog thuiswonende zoon als arbeidershuisgezin overgebracht naar Veenhuizen III. Voorzover mij bekend zijn er geen nakomelingen op de kolonie achtergebleven.
Een op de boerderij in Veenhuizen geboren zoon komt voor in de genealogie Lens, de in Frederiksoord geboren dochter Antje, die in 1846 van de kolonie deserteert, in de genealogie Hallink.

Voor Gerritsma zie het file Gerritsma

Bernardus van Limbeek komt op de site voor bij zijn aankomst, als bewoner van Frederiksoord-2 hoeve nummer 35, het geslacht wordt ook even genoemd op de pagina Gewilde Weduwen, op de pagina van Sietzen Jans en als voorouders van Twentenaren.
Een zoon van hem zal trouwen met de dochter van proefkolonist Baade.
Een externe link is bij Jaap van der Hurk

Jan Minkman komt in 1831 aan vanuit het arrondissement Arnhem. Hij wordt al snel bevorderd tot hoevenaar bij de Ommerschans en later tot vrijboer in de vrije koloniën. Het meest opvallende is dat hij vier dochters heeft die allevier trouwen met een kolonistenzoon. Genealogische informatie is te vinden in de Parenteel van Harmen Minkman en de Genealogie van het geslacht Minkman.

Voor Dirk Klaasjenn de Vries zie zijn file.