Deze wet probeert te regelen welke gemeente de kosten moet
dragen als iemand zorg krijgt. De weg geeft ‘bepalingen tot
aanwijzing der plaats waar behoeftigen in de algemeenen
onderstand deelen kunnen’. De wet wordt besproken op de
pagina's 175-177 van De bedelaarskolonie.
Artikel 1 luidt dat 'de gemeente, in welke een behoeftige
in den algemeenen onderstand deelen kan, is die zijner geboorte'.
Artikel 3 dat 'indien iemand gedurende vier
achtereenvolgende jaren in eene gemeente gewoond heeft, waarin hij
niet is geboren, en aldaar gedurende denzelfden tijd al de hem
opgelegde belastingen voldaan heeft, zal deze gemeente, wat den
onderstand betreft, zijne geboorteplaats vervangen'.
Artikel 8: 'Het is aan administrateuren van den
algemeenen onderstand veroorloofd, daaruit degenen te bedeelen,
aan wie zij die bedeeling anderzins, volgens de tegenwoordige wet,
zouden kunnen weigeren, wanneer deze uitzondering door
regtvaardigheid en menschelijkheid wordt gewettigd'.
In de praktijk werkt de wet slecht en leidt hij slechts tot
meer ruzies tussen gemeentes.
Een afschrift van dit besluit bevindt zich in invnr 8.
Wij Willem enzovoort
Op de Requeste van de Permanente Commissie der Maatschappij van
Weldadigheid te 's Gravenhage houdende verzoek:
1e om vrijstelling gedurende ten minste dertig jaar van
alle belastingen op gebouwd en ongebouwd eigendom van die gronden
en die woningen, welke door de Maatschappij ten behoeve van de
armen uit woeste en geen belasting betalende gronden, zullen
worden aangelegd en vruchtbaar gemaakt, benevens de gebouwen
daartoe, en tot woningen voor de Colonisten noodzakelijk;
2e om de verleening in vruchtgebruik der verlatene
Ommerschans, en daarbij behorende gebouwen, tot een
bedelaars-instituut, en zulks onder zoodanige bepalingen als met
de belangen van het Rijk het meest strookbaar en gepast zouden
worden geacht;
3e om verlof ten einde, onder onze nadere approbatie
contracten te sluiten met de Gemeente besturen, wegens het
verleenen van garantie voor de interessen en aflossing der
kapitalen welke ten behoeve der gemeenten, met hunne toestemming
en onder onze goedkeuring zullen worden genegocieerd, en welke
renten in geen geval zullen te boven gaan het ¾ gedeelte der
gezamentlijke contributien door de leden van de Maatschappij van
Weldadigheid in ieder gemeente thans gefourneerd; en
4e dat alle geconstitueerde magten onzentwege worden
aangemoedigd, om aan deze nieuwe pogingen der Maatschappij
bevorderlijk te zijn;
Gezien het rapport van onze minister van Binnenlandsche Zaken, van
Financien en van Onzen Commissaris Generaal van Oorlog, in dato
16/22, dezeer enzov
Gelet op art 88 en 112 der Wet van den 3en Frimuaire VIIe jaar;
Hebben goedgekeurd en besloten
1e in het eerste verzoek door de voornoemde Maatschappij
gedaan, als strijdig met opgem Wet zoo als hetzelve is liggende te
difficulteren, doch aan dezelve op den voet van voorn Wet vrijdom
van grondlasten voor de ontginning van woeste gronden voor den
tijd van tien jaren, en voor het bouwen van nieuwe huizen,
gedurende den tijd van drie jaren te verleenen met vrijlating aan
de voornoemde Maatschappij om zich na verloop van dien tijd, nader
aan ons te adresseren, teneinde Wij alsdan zouden kunnen in
overweging nemen of er termen aanwezig zullen zijn om ten hare
behoeve eene legale wijziging op de voormelde Wet te provoceren;
zullende echter de hierboven verleende vrijdom zich bepalen tot de
verhooging der grondlasten ter zake van de meerdere opbrengst der
gronden door de cultuur, en de Maatschappij bij voortduring
verpligt blijven te voldoen zoodanige grondlasten als thans van
die woeste gronden worden geeischt, met last om de aangifte bij
Art 17 der vermelde Wet vooregschreven te doen, ook nog in
betrekking enz enz
2e onze dispositie op het tweede verzoek vooralsnog
aantehouden
3e het derde en vierde verzoek intewilligen, onder
bepaling dat de verlangde uitnoodiging aan alle geconstitueerde
magten onzentwegen door onze minister van Binnenlandsche Zaken zal
worden gedaan.
Laken 28 juli 1819
Dit besluit wordt geciteerd op pagina 9 van De
bedelaarskolonie. Het bevindt zich bij het Nationaal Archief,
collectie 115 J. van den Bosch, invnr 11. De tekst:
Wij Willem, enz.
Op het nader rapport van onze Commissaris Generaal van Oorlog in
dato 11 dezer N120 (gere?? 25 July ll La G4) op het verzoek van de
permanente commissie der Maatschappij van Weldadigheid om de
verlatene Ommerschans en de daarbij behoorende gebouwen in
vruchtgebruik te mogen erlangen, om dezelve tot een bedelaars
instituut te kunnen inrigten.
Gelet op het 2e lid van Ons besluit van den 25 july ll La F4
Hebben goedgevonden en verstaan:
Onzen staatsraad directeur generaal der In en Uitgaande regten en
indirecte belastingen te magtigen, om de verlatene Ommerschans en
daarbij behoorende gebouwen aan de voornoemde Maatschappij in
vruchtgebruik te doen overgeven, ten einde dezelve een bedelaars
instituut aldaar kunnen oprigten.
En zal afschrift dezen worden gezonden aan Onzen Staatsraad
Directeur Generaal voornoemd ter fine van executie, alsmede aan
Onzen minister van Binnenlandsche Zaken, aan Onzen Commissaris
Generaal van Oorlog en aan de voornoemde Maatschappij tot
informatie en narigt.
Laken, den 14 Augustus 1819
(get:) Willem
Een afschrift van dit besluit bevindt zich in invnr 1300.
Op requeste van den baron A. Pallandt van Eerde cs, zoo voor zich
zelve, als in qualiteit van Markenregter over de aan de
ingezetenen van de stad Ommen (Overijssel) in particulier eigendom
toebehoorende onverdeelde gronden, benevens eenige andere
belanghebbenden in de naburige veenen en velden, daarbij eenige
toelage verzoekende uit 's Rijks Kas, tot goedmaking der kosten
van een aanteleggen kanaal van Ommen tot in de nieuwe vaart van
Hasselt, in de Oosterhuizer veenen.
Gezien
- 1o het rapport van onze ministers van binnenlandsche zaken en
voor het publieke onderwijs, de nationale nijverheid en de
kolonien van den 20 february no 567/no 3 – No 139.
- 2o het rapport van onzen Staats-minister belast ad interim met
de portefeuille van het ministerie van den waterstaat en de
publieke werken van den 18 september No 15133 houdende eenige
bedenkingen tegen de geprojecteerde rigting van het voorschreeven
aanteleggen kanaal,
- 3o het advies van onzen commissaris generaal van oorlog van den
3 december 1819 no 1197,
- 4o het rapport van onze minister van financien van den 21
december 1819 no 2368
Gelet op het nader advies van onzen staats-minister Jhkr O.
Repelaar van Driel en van onzen commissaris generaal van oorlog
van den 15 dezes no 1666,
Hebben goedgevonden en verstaan aan de rquestranten consent te
verleenen tot het graven van het voorschreven door hen
geprojecteerden kanaal van Ommen tot in de nieuwe vaart, welke
door de Avereester veenen reeds is gegraven, en uitloost door de
Aad(??) Hasselt in het Zwarte Water, mits hetzelve zoodanig worde
aangelegd, dat het van de nieuwe vaart zal uitgaan beneden het
verlaat genaamd Steedman, en geleid worden volgens de alignementen
op de kaart aan deze resolutie geannexeerd door eene geele kleur
en met de letters (omgekeerde B) bF aangewezen, voorts van F tot
aan het punt a, en van daar meer zuidwaards op, naar Ommen, en
wijders op die wijze, welke met overleg van de militaire Genie
nader zal behooren te worden bepaald en geregeld; wordende tevens
aan de requestranten te kennen gegeven, dat in 't geval hen de
fondsen mogten ontbreken tot de uitvoering van hun ontwerp, zij
zich alsdan aan de gedeputeerde staten van de provincie Overijssel
zullen behooren te adresseren, met verzoek om zoodanige middelen
voor te dragen, als in de provincie aanwezig zijn, en strekken
ooggezien(?) om het voorgestelde oogmerk te bereiken.
(en afschrift aan alle betrokken ministers... enzv enzv)
Een afschrift van dit koninklijk besluit bevindt zich in invnr 1010. De Kommissaris Generaal van Oorlog zal elke 3 maanden een overzicht van afgezwaaide militairen (hetzij eervol ontslagen hetzij gepensioneerd hetzij 'gegageerd') doen toekomen aan prins Frederik. De bedoeling was dat de MvW uit zulke lijsten administratieve krachten of andere personeelsleden kon kiezen.
In invnr 1010 bevinden zich lijsten van dusdanige ex-militairen
van het 1e kwartaal 1822, 2e kwartaal 1822, 3e kwartaal 1822, 4e
kwartaal 1822, 1e kwartaal 1823 (één persoon maar), 2e kwartaal
1823 en 1e kwartaal 1826. Daar staat ook een kolom over hun
'kundigheden' en 'hunne ligchaamskrachten' en daar blijkt dat de
personen op deze lijsten hebben dusdanige lichamelijke en
geestelijke gebreken dat er vermoedelijk nooit eentje bij de
Maatschappij in dienst is getreden.
Dit besluit is in het archief omdat het is overgeschreven
in het schriftje van baron Keverberg, een van de leden van de
commissie, welk schriftje zich ergens achterin de post van
1822 bevindt:
Koninklijk Besluit No 36
Wij Willem enzov
Overwegende de wenschelijkheid om met den waren staat der armen
en behoeftigen in ons Rijk bekend te worden; teneinde Wij in het
belang derzelve, zoodanige bijzondere en algemeene maatregelen
zouden kunnen nemen, als Wij geschikt zullen oordeelen, om hunnen
toestand te verbeteren.
Gezien de rapporten... enzov
Gelet op de consideratien van onzen beminden zoon prins Frederik
der Nederlanden,
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1
Eene speciale commissie, bestaande uit één President en elf leden
zal belast zijn, met het onderzoek naar den waren staat der armen
in de onderscheidene gedeelten van Ons Rijk en zal ons naar gelang
van hun vorderingen met dat onderzoek voordragen, zoo wel de
plaatselijke, als de algemeene maatregelen, door welke de toestand
derzelver armen, zoude kunnen worden verbeterd.
Art. 2
Door onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat, zullen
aan voormelde commissie worden medegedeeld, alle de inlichtingen
bij zijn Departement voorhanden, omtrent het getal der behoeftigen
en de omstandigheden die hen mogten beletten om in hunne
noodwendigheden te voorzien, alsmede ten opzigte van den
onderstand welke zij erlangen en van de inkomsten daarvoor
verbonden, of die voegzaam zouden te gebruiken zijn.
Art. 3
De gemelde commissie zal naar aanleiding van art 2 in
briefwisseling treden met onzen voornoemde minister, en voorts ter
bereiking van het doel harer instelling van de onderscheidene
Gedeputeerde Staten en andere administrative autoriteiten,
zoodanige informatien omtrent het armwezen kunnen verlangen, als
zij noodzakelijk zal oordeelen.
Art. 4
Een der eerste onderwerpen van de bemoeyenissen van de commissie
zal zijn, de aan ons te doene voorstellen, ten invoering, van
zoodanige verbeteringen, welke, zonder in de bestaande wetgeving
eenige verandering noodig te maken, al dadelijk omtrent het
armwezen zouden kunnen worden daargesteld; zullende zij daartoe
termen vindende, bij deze voorstellen achtslaan op die door de
Permanente Kommissie van de Maatschappij van Weldadigheid gedaan,
en waarvan de vereischte mededeeling aan haar door Onzen minister
van Binnenlandsche zaken en Waterstaat zal plaats hebben.
Art. 5
Onze beminde zoon Prins Frederik der Nederlanden zal de voormelde
Commissie presideren.
Art. 6
Tot leden der Commissie worden benoemd de Heeren:
- Bosch (J: van den) Generaal Majoor,
- Coste (Jhr E de la) Lid van de Raad van State,
- Crommelin (J: T: van Wickevoort) Lid van de Tweede Kamer der
Staten Generaal,
- Desprey (A: F: A: ) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Fagel (Baron J:) Lid van de Raad van State,
- Gockinga (C: LG:) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Keverberg van Kessel (Baron C: L: G: J: van) Lid van de Raad van
State,
- Meteler Kamp (Mr. R:) voorzitter van de Tweede Kamer der Staten
Generaal,
- Rosier (J: B: H:) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Coers (J: van) Lid van de Raad van State,
- Velsen (M: van) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
En tot secretaris Jhr. W: van Hogendorp, referendaris der tweede
klasse.
Afschriften dezen enzv...
Gegeven te 's Gravenhage den 3e January des jaars 1822 het negende
van Onze regering,
(Geteekend:) Willem
Invnr 60
Wij, Willem enz...
Op het rapport van onze minister van BZ enzov, met betrekking tot
de ontstane bedenkingen over de inschrijving voor de Nationale
Militie van personen, welke door sommige gemeente besturen, naar
aanleiding van contracten met de maatschappij van weldadigheid
aangegaan, in de kolonien dier maatschappij zijn geplaatst,
Den Raad van Staten gehoord
Gelet op het nader rapport enzov
Hebben goedgevonden en verstaan te verklaren, dat de personen,
welke door de maatschappij van weldadigheid in derzelver kolonien
zijn opgenomen voor zoo verre zij in de jaren der militie vallen,
zullen worden ingeschreven in de gemeente onder welke de kolonien
respectivelijk zijn gelegen.
En is onze minister... enzovoort.
Dit KB trof ik aan in het gemeentearchief van Ommen bij de
ingekomen post 1822, gevoegd bij een brief van 11 mei 1822 van
de Procureur Crimineel in de Provincie Overijssel aan
gemeentebesturen over een door de provincie zwervende
'Munstersche Roverbende'. Met dit KB wordt de
Ommerschans feitelijk tot nationaal bedelaarsgesticht
verklaard.
Wij Willem, bij de gratie Gods koning der Nederlanden, Prins van
Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz enz enz
Op het rapport van de Commissarissen benoemd bij ons besluit van
den 3 January ll N36.
Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat gehoord,
advies van den 9 maart 1821 Nr 56 BZ
Gelet op art 274 en 275 van het wetboek van strafregt
Willende aan de gemeentebesturen die bedelaars ten haren lasten
hebben in de bedelaarswerkhuizen het genot verzekeren der
voordeelen welke de voorstellen der Maatschappij van Weldadigheid
haar aanbieden.
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:
1. Dat alle der in de bedelaarswerkhuizen aanwezige bedelaars,
geen ligchaansgebreken hebbende en die tot den veldarbeid geschikt
zijn, zullen overgebragt worden, in zoodanige der door de
Maatschappij van Weldadigheid opgerigt wordende kolonien, welke
tot het opnemen van bedelaars zijn bestemd.
2. Dat de voormelde bedelaars bij voortduring in de voormelde
kolonien zullen verblijven ten koste der gemeenten waar zij hun
domicilie van onderstand hebben.
3. Dat de voorwaarden op welke de Maatschappij van Weldadigheid de
meergemelde bedelaars zal opnemen, zullen bepaald worden bij een
contract tusschen den minister van binnenlandsche zaken en
waterstaat en de permanente commissie der maatschappij van
weldadigheid aantegaan, terwijl de anderen(?) voor elke bedelaar
te betalen som in geen geval meer dan vijfendertig gulden (F 35--)
's jaars zal mogen beloopen.
4. Dat er bij de bedelaarswerkhuizen in werking zijnde
reglementen, zoo veel mogelijk door de permanente commissie der
Maatschappij van Weldadigheid zullen worden in acht genomen, met
betrekking namelijk tot het ontslaan van zoodanige voorwerpen,
welke in de maatschappij zouden kunnen terugkeeren, zonder dat het
te duchten zij dat dezelve zich op nieuw aan bedelarij zouden
overgeven.
5. Dat het overbrengen en het geleide der bedelaars naar de
voormelde kolonien, zal geschieden ten koste der gemeenten waar
dezelve hun domicilie van onderstand hebben, zullende die kosten
worden bepaald, in het uitschot daarvan gedaan door de besturen
der bedelaarswerkhuizen.
Bij het besluit van 6 november 1822 N15 had Willem bepaald
dat het transport van een bedelaar naar de Ommerschans vijftig
cent per uur gaans was. Onbepaald was gebleven hoeveel er
gerekend moest worden als er meer dan één bedelaar vervoerd
werd. Dat laat de koning bij deze over aan de permanente
commissie. Invnr 64 scan 200.
Van het besluit is geen transcriptie, maar het wordt
weergegeven in de 'dispositie van den 15 February 1823, no
77/693, betrekkelijk de transportkosten van bedelaars' door de
staatsraad, gouverneur van Noord-Holland, afgedrukt in het
Provinciaal blad van NoordHolland, gedrukt invnr 64 scans
359-360:
De staatsraad, gouverneur van Noord-Holland,
Ontvangen hebbende eene missive van den minister van
binnenlandsche zaken en waterstaat, van 8 february ll. A 5572b bo
34a, b.z., daarbij te kennen gevende, dat Z.M. de Koning bij
besluit van 30 januarij ll. no 45, verklaard heeft, dat het bij
art. 5 van het besluit van den 6 november 1822 no 15,
Hoogstdeszelfs bedoeling geweest is, dat de trans port kosten, bij
dat artikel op 50 centen, per uur gaans afstand bepaald, voldaan
zouden worden, voor een enkel naar de kolonien der Maatschappij
van Weldadigheid overgebragt wordend persoon, en dat het aan de
permanente kommissie derzelve zal vrijstaan, deze transport
kosten, wanneer zulks een zeker aantal van personen geldt, te
verminderen, zoo als zij naar billijkheid zal vermeenen te
behooren; en eindelijk dat de geschillen die deswege onverhoopt
mogten ontstaan tusschen haar en de gouverneurs, door het
departement van binnenlandsche zaken en waterstaat zullen worden
vereffend.
Brengt zulks, door middel van het provinciaal blad, ter kennis van
heeren burgemeesteren der steden en schouten der gemeenten ten
platten lande, tot informatie.
Haarlem den 15 Februarij 1823,
De Staatsraad Gouverneur voorn.
De protestantse gemeente Avereest krijgt via dit besluit
een jaarlijks bedrag van driehonderd gulden om kerkdiensten en
catechisaties op de Ommerschans te geven. Het besluit bevindt
zich bij het Historisch Centrum Overijsel toegang 202.1
(Hervormde Gemeente Ommerschans) invnr 12.
Dit besluit komt uit het gemeentearchief Ommen ingekomen
stukken 1823-1824
Wij Willem enzov
Gezien het rapport van Onze Minister van Binnenlandsche Zaken en
Waterstaat van den 24 januari ll, N113 met betrekking tot de
ontstaane vraag over de inschrijving voor de Nationale Militie van
jongelingen, welke in de binnen het Rijk gevestigde
bedelaarsgestichten zijn opgenomen.
Den Raad van State gehoord.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Ons voorloopig te laten gevallen, dat de personen, welke in de
bedelaarsgestichten binnen het Rijk zijn opgenomen, voor zoo verre
zij in de jaren der Militie vallen, worden ingeschreven in de
Gemeenten, in welke die Gestichten respectivelijk zijn gelegen, en
zulks in afwachting van hetgeen de ondervinding, later te dezen
aanzien, als meest raadzaam mogt doen kennen in verband met den
invloed der bedoelde inschrijvingen op de contingenten van deze
gemeenten.
Met dit besluit luidt koning Willem I het einde in van het Aalmoezeniers Weeshuis in Amsterdam en legt hij de basis voor het zenden van kinderen naar Veenhuizen door een grens te stellen aan de subsidie die weeshuizen nog kunnen krijgen. De transcriptie van het besluit staat op deze pagina.
Dit besluit bevindt zich bij de ingekomen post invnr 69 en de
transcriptie is afgedrukt op deze
pagina.
De afspraak is dat de Maatschappij de transportkosten van
bedelaars aan de poort uitbetaalt en die later terugkrijgt van
het ministerie van Binnenlandse Zaken (die het dan weer
verhaalt op de gemeenten waar de bedelaars domicilie van
onderstand hebben). Het voorgeschoten bedrag is inmiddels
opgelopen tot 3800 gulden en de Maatschappij zit er echt om te
springen.
Het besluit zelf is er niet, maar het ministerie
deelt het op 21 januari 1825 mee in een brief, invnr 72 scan
189.
Het contract van 7 oktober 1822, zie
hier, voorziet in een vergoeding van 35 gulden
per bedelaar per jaar. De Maatschappij krijgt dat geld maar
niet van het ministerie en is via prins Frederik bij de
koning gaan aandringen, zie
hier, en die heeft nu geautoriseerd tot de
betaling van 30.000 gulden.
Het besluit zelf is er niet, maar het ministerie
deelt het op 26 januari 1825 mee in een brief, invnr 72 scan
253-254.
Omdat het KB van 24 maart 1824 grotendeels genegeerd
wordt, stelt de koning nu dwingende maatregelen om weeshuizen
te dwingen per direct weeskinderen naar Veenhuizen te sturen.
Een transcriptie van het besluit staat op deze pagina.
Er liggen rekeningen van bijna 5.000 gulden aan
vervangingskosten (als de ene bedelaar is vertrokken en de
andere aankomt en in de kleren gestoken moet worden) en 39.000
gulden bestedingspenningen voor bedelaars en weeskinderen die
nog voldaan moeten worden en waarvan Willem nu de betaling
heeft geautoriseerd.
Het besluit zelf is er niet, maar het ministerie
deelt het op 31 januari 1825 mee in een brief, invnr 72 scan
308-309.
Wij,Willem, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, prins van
Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz. enz.
Op een adres van de Permanente Commissie der Maatschappij van
Weldadigheid, houdend verzoek om gemagtigd te worden tot het
stichten, voor ‘s lands rekening van twee kerkgebouwen, één voor
de Protestantsche en één voor de Roomsch Catholieke koloniale
gemeente van Veenhuizen en Norch, met twee daarbij behorende
pastorijen, zijnde bij het adres overlegd de teekeningen,
bestekken en begrootingen ten dezen betrekkelijk.
Gezien het gezamentlijke rapport van Onzen Staatsraad Direkteur
Generaal voor de zaken van den Hervormden Eeredienst en van den
Direkteur Generaal voor de zaken van den Roomsch Catholieken
Eeredienst van den 26 maart ll. N 30, waaruit blijkt dat de
geheele kosten voor twee kerken en twee pastorijen, bedragen eene
som van vijf en dertig duizend drie en negentig guldens negentig
cents (f 35093=) waarvan die van twintig duizend zeshonderd drie
en negentig guldens negentig cents (f 20693.90) voor de
Protestantsche kerk en pastorij en die van veertienduizend
driehonderd en negenentachtig guldens tien cents (f 14389.10) voor
de Roomsch Catholieke kerk en pastorij zouden benoodigd zijn.
Gezien het rapport van Onzen Minister van Financien van den 2
dezer no. 70/468,
Hebben goedgevonden en verstaan:
De Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid te
magtigen tot het stichten, op de door haar voorgestelde wijze, van
een kerkgebouw en de daarbij behoorende pastorij voor de Roomsch
Catholijke koloniale gemeente van Veenhuizen en Norch; wordende
voor de kosten van dien aanbouw en der verdere kerkelijke
benoodigdheden, aan de Permanente Kommissie voorn. een onderstand
uit ’s lands kasse verleend van veertienduizend driehonderd
negenentachtig guldens en tien cents (f 14389.10) betaalbaar
overeenkomstig de hiernevens gevoegde specifieke lijst; en waarvan
door haar aan het departement voor de zaken van den Roomsch
Catholieken Eeredienst rekening en verantwoording zal moeten
worden gedaan.
Behoudende wij ons eene nadere beslissing voor omtrent den opbouw
eener kerk en pastorij voor den Protestantsche koloniale gemeente
van Veenhuizen en Norch.
En zal benevens de stukken tot den opbouw der Roomsch Catholieke
kerk voorn. betrekkelijk, afschrift dezes worden gezonden, aan den
Direkteur Generaal voor de zaken van den Roomsch Catholijken
Eeredienst ter uitvoering; en gelijk afschriften aan Onzen
Staatsraad Direkteur Generaal voor den Hervormden Eeredienst, aan
Onzen Minister van Financien, aan de Algemenen Rekenkamer en aan
de Adressanten, tot informatie en narigt.
Brussel, den 8 april 1825
(get.) Willem,
van wege den Koning
(get.) J.G. de Meij van Streefkerk
Accordeert met deszelfs origineel,
de Griffier ter Staats-Secretarie
(get.) D. Hamecourt L.G.
Voor overeenkomstig afschrift, de secretaris en adviseur bij het
departement voor den zaken der Hervormde Kerk enz.
Een volgend besluit over het verbod op bedelen, invnr 8,
waar volgens mij niet zoveel nieuws in staat. De transcriptie
staat
hier.
De stad Brugge had geprotesteerd dat ze moest betalen voor
bedelaars die al lang en breed uit het bedelaarsgesticht waren
weggelopen. Zijne Majesteit bepaalt nu dat ze alleen de maand
waarin iemand gedeserteerd is hoeven te betalen. Gedrukt tussen de
ingekomen post, maar ik ben vergeten te noteren waar precies,
Het besluit hierboven van 10 juni wekt verwarring omdat er geen
datum in staat wanneer het in werking treedt. Daarom bepaalt zijne
majesteit nu dat het vanaf 1 januari 1825 geldt.
Op verzoek van de Maatschappij geeft de koning haar vrijstelling van zegel en registratiekosten van een via Vlaar en Kol te Utrecht afgesloten geldlening van een half miljoen. Invnr 80 scannummer 825.
Dit koninklijk besluit heb ik zelf niet gezien, maar het wordt
prima samengevat door de gouverneur van Drenthe, zie
hier.
Met deze twee besluiten regelt de koning alles wat er nog teregelen valt rond de opvang van weeskinderen en bedelaars in de gestichten van de Maatschappij. Een gedeeltelijke transcriptie en verder foto staat op deze pagina.
Dit koninklijk besluit bevindt zich bij de ingekomen post, invnr
98 de scans 46-50.
Ik kwam dit koninklijk besluit tegen in het Historisch Centrum Overijssel, toegang 202 invnr 14.
Dit koninklijk besluit bevindt zich in invnr 8. De
permanente commissie heeft er op genoteerd dat het wordt
besproken op 17 Januari 1832 N49 Geheim. De tekst:
Geheim
13e Januari 1832
La F1
Wij Willem, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.
Op het adres van de permanente commissie van Weldadigheid,
strekkende ter bekoming van een voorschot van f 200,000:-, uit ’s
Rijks Schatkist, en zulks op rekening der gelden welke het
Gouvernement, volgens de bestaande contracten, aan haar
verschuldigd zal worden;
Gezien de geheime rapporten der Departementen van Binnenlandsche
Zaken en van Financien, van den 15e en 21e Decemb: ll. N1A,
N378/1602;
Gelet op onze beschikking van den 23e daaraanvolgende nr.22;
Gezien het gezamenlijk rapport der voorschrevene Departementen van
den 3e en 11e dezer no.4/4 en no.2;
Hebben goedgevonden en verstaan
Onzen Minister van Financien te magtigen, om, bij voorschot uit ’s
Rijks Schatkist, in twee termijnen, in de maanden Januari en
Februari dezes jaars, aan de Bankiers Vlaer en Kol te Utrecht,
in schatkistbilletten, te verstrekken eene som van tweemaal
honderdduizend guldens (f 200,000,00) voor de Maatschappij
van Weldadigheid, om te verrekenen met hetgeen die Maatschappij,
ter zake van de Kolonisatie van behoeftigen, van het Gouvernement
te vorderen zal hebben;
onder gehoudenheid echter van de zijde der Maatschappij, om ten
spoedigste te voldoen aan de voorwaarden, waarop volgens Onze
beschikking van den 23e December ll. no.22, eene toezegging van
hulp was gegeven.
En zijn meergemelde Departementen belast met de uitvoering dezes,
waarvan, tot informatie en narigt, een afschrift zal worden
gezonden aan de Algemene Rekenkamer, terwijl de inhoud, op de
gewone wijze, aan de adressanten zal worden medegedeeld.
’s-Gravenhage, den 13e januari 1832
(Geteekend) Willem
vanwege de Koning
(Geteekend) J.G. de Meij van Streefkerk
Accordeert met deszelfs origineel
de Griffier te Staatssecretarie
De brief van de minister met bijbehorend besluit bevindt
zich in invnr 8. Door de permanente commissie is op de brief
genoteerd dat die wordt besproken op 23 (of 28, onduidelijk
geschreven) januari 1832 N50 Geheim. De tekst:
Geheim no.1
’s Hage, den 20 Januari 1832
Bij de laatste zinsnede van mijnen brief dd 31 Decemb. ll. La S
heb ik de eer gehad UwelEd te melden, dat de opgaven en
inlichtingen bedoeld in de tweede voorwaarde welke het den Koning
behaagd heeft te verbinden aan het verleenen van een voorschot op
het gene de Maatsch later ter zake der Kolonisatie van behoeftigen
van het Gouvernement te vorderen zal hebben nader aan UwEd
gevraagd zullen worden.
Op den aard, den omvang en het gewigt van het door Z. M. bevolen
onderzoek nagedacht hebbende is het mij voorgekomen, dat hetzelve
best, door eene opzettelijk daarvoor te benoemen Comm.
bewerkstelligd kan worden, waarom ik dan ook, tot zoodanige
benoeming ben overgegaan, bij het besluit waarvan ik, bij deze de
eer heb een afschrift aan UwEd. te doen geworden, met verzoek, om
aan die comm. al die opgaven, inlichtingen en inzage te geven,
welke zij tot het volbrengen van den haar opgelegden taak van
UwEd. zal vermenen te moeten vragen, en met haar nopens de
regeling der belangen van Uwe Maatsch. in overleg te treden.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
get van Doorn.
20 Jan 1832 N1 Geheim
De Minister van Binnenlandsche Zaken
Gezien Zijne Majesteits Apostellaire dispositie dd. 28 December
& Besluit dd. 10 Januari ll. N22 LaS Geheim waarbij aan de
Maatsch. v Weld. een voorschot uit ’s Rijks schatkist wordt
verstrekt ten belope van tweemaal honderdduizend guldens, op
hetgene dezelve later, ter zake der kolonisatie van behoeftigen
van het Gouvernement zal te vorderen hebben, onder voorwaarde 1e ?
en 2e dat de P. C. der voorschr. Maatsch. aan hem Minister of aan
de door hem ten dien einde te delegeren personen, al die opgaven
en inlichtingen zal verschaffen, welke kunnen leiden tot eene
grondige kennis van den geldelijken toestand der Maatsch. en van
haar beheer in deszelfs geheele omvamg, van den oorsprong van haar
bestaan af tot op het tegenwoordige oogenblik ten einde in verband
tot den uitslag daarvan, in overleg te treden, tot het opsporen
der grondoorzaken van de geldelijke verlegenheid dier instelling
en tot het beramen der middelen welke strekken kunnen om in
hetgene de Maatsch. mogt achteruitgegaan zijn, te voorzien, en om
alle verdere achteruitgang voor het vervolg voortekomen.
Gezien den brief van de P. C. voornoemd dd. 27 Dec ll. waarbij zij
zich heeft verbonden om aan hem Minister of aan zijne
gecommitteerde alle zoodanige inzage in de zaken der Maatsch. te
geven, en nopens de verdere regeling harer belangen in zoodanig
overleg te treden, als het den Koning behaagd had of zoude behagen
van haar te vorderen als voorwaarde der verleening van het
voorschr. voorschot. Overwegende dat de aard,
de omvang en het gewigt van het door Z. M. bevolen onderzoek
allesins termen opleveren, om hetzelve op te dragen aan eene
daartoe opzettelijk daartestellen commissie.
In aanmerking nemende dat de HoogWelGeb Heer Jonkh. Mr. H.J.
Caan, referendaris van de eerste klasse bij den Raad van Staten,
op de daartoe door hem Minister gedane uitnodiging zich wel bereid
heeft willen toonen om het voorzitterschap van zoodanige comm. op
zich te nemen.
Heeft goedgevonden en verstaan te bepalen hetgeen volgt:
Artikel 1
Het bewerkstelligen van het in den hoofde dezes vermeld onderzoek
wordt opgedragen aan eene comm. van drie leden, te weten Jonkh.
Mr. H.J. Caan, voornoemd voorzitter en de Heeren S.J.
Donnadieu & C.J. Feith, referendarissen bij het
Departement van Binnenlandsche Zaken.
Artikel 2
De comm. zal dadelijk hare werkzaamheden beginnen en onafgebroken
voortzetten, & wordt ten dien einde gemagtigd om zich met de
P. C. der Maatsch. v Weld. in betrekking te stellen, ten einde aan
dezelve al die inlichtingen en opgaven te vragen, als tot het
volbrengen van hare taak vereischt mogt worden, en hij Minister
zelve krachtens Z. M. beschikking van de voorschr. P. C. zoude
kunnen vorderen.
Artikel 3
Zoodra het te bewerkstelligen onderzoek tot de kennis van bepaalde
uitkomsten geleid zal hebben, zal de bij deze ingestelde comm. van
hare bevinding aan hem Minister verslag doen, en daarbij alle
zoodanig maatregelen voorstellen, als zij in verband tot die
bevinding zal vermenen genomen te moeten worden.
Afschriften dezes zullen gezonden worden aan ieder der Leden van
de bij deze aangestelde comm. & aan de P. C. der Maatschappij
van Weldadigheid.
’s Gravenhage, den 20 Januarij 1832.
Accordeert met de geparapheerde minuut, C.Vollenhoven.
Dit koninklijk besluit bevindt zich in invnr 8 Door de
permanente commissie is er op geschreven dat het op 30 april
1832 bij agendapunt N60 behandeld wordt. De tekst:
Geheim
LB 12
Wij Willem, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden enz
Gezien het adres van de Permanente Commissie der Maatschappij van
Weldadigheid, strekkende ter bekoming van zoodanige geldelijken
onderstand, als, hangende het plaats hebbende onderzoek nopens
haren toestand, vereischt zal worden om in de noodwendige behoefte
te voorzien en dus hare inrigtingen in stand te houden.
Gezien het rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van
den 3e dezer N3 Geheim, benevens de daarbij overlegde stukken.
Gezien het rapport van Onzen Minister van Financien van den 24e
dezer N118/952, geheim, benevens de daarbij overlegde Staten sub.
A & B.
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:
1e Dat door het Departement van Financien aan de
Maatschappij van Weldadigheid, bij voorschot & bij mandaten,
zal worden verstrekt:
a. een som van f 55,402:37, ter voorziening in het
te kort van Maart 1832 en het vermoedelijke te kort over April
1832;
b. een som van f 36,049:67 voor de behoefte der
maand Mei 1832.
Een en ander voorlopig voorteschieten uit het fonds tot vestiging
en onderhoud van bedelaars enz.; en met het geheele te kort op
hetzelve, nader te regulariseren.
2e dat etc.
Afschrift dezes, onder kopielijke mededeeling van het bovengemeld
rapport van Onzen Minister van Financien, zal worden gezonden aan
Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en gelijk afschrift aan
Onzen Minister van Financien, ter uitvoering, mitsgaders aan de
Algemeene Rekenkamer tot informatie en narigt; zullende voorts de
inhoud op den gewone wijze, aan de adressanten worden medegedeeld.
Amsterdam, den 27 april 1832
(Geteekend) Willem
Van wege de Koning
(Geteekend) J.G. de Meij van Streefkerk
Voor extract conform,
de Griffier ter Staats Secretarie.
Dit besluit bevindt zich bij de ingekomen post, invnr 130.
De tekst:
Geheim N4, Kopij
s Gravenhage, den 1 October 1832
Ten vervolge op mijnen brief van den 20 Januarij ll N1, geheim,
houdende mededeeling van mijn besluit van denzelfden dag bij het
welk door mij eenen commissie is benoemd, tot het onderzoeken van
den finantielen toestand der Maatschappij van Weldadigheid, acht
ik het niet ongepast UwelEd bij deze, te informeren dat de
bemoeijenissen der beide Departementen van Binnenlandsche zaken en
Finantien, met betrekking tot de zaak der Maatschappij, aanleiding
hebben gegeven, tot het denkbeeld, dat het tot bevordering van het
gemeenschappelijk overleg, nopens dit gewigtig onderwerp zoude
kunnen strekken, dat door mijnen ambtgenoot voor de Finantien een
ambtenaar van zijn departement wordt gedelegeerd, om met de
voorschreven commissie in overleg te treden over al die gedeelten
van den haar opgedragen last, waaromtrent zij zulks gepast en
nuttig zoude oordeelen, en welk ambtenaar ten dien einde verzocht
zoude worden om aan de bijeenkomsten der commissie, wanneer dit
noodig zoude zijn deel te nemen.
Dientengevolge is door mijnen voornoemden ambtgenoot, de Heer
Ossewaarde, Secretaris Generaal bij het Departement van Finantien
met dien taak belast.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) van Doorn
Geheim N1
’s Gravenhage, den 19 Februarij 1833
De Koning, kennis genomen hebbende van het verslag der Commissie
welke belast is geweest met het onderzoek naar den financielen
toestand der Maatschappij van Weldadigheid, en van de daaromtrent,
door de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Financien aan
Hoogst Dezelve uitgebragte rapporten, heeft mij, bij besluit van
den 11e dezer maand, geheim La N4, onder anderen, gemagtigd, om,
in Hoogstdeszelfs naam, aan het bestuur der Maatschappij kennis te
geven:
“dat het Gouvernement, hoezeer met leedwezen
bespeurd hebbende, de belangrijkheid der sedert vele jaren plaats
gehad hebbende, en aan hetzelve, tot nu onlangs, verborgen
geblevene achteruitgang, van den financielen toestand der
Maatschappij. echter, bij het thans bestaande vooruitzigt van de
terugkomst des stichters, er in bewilligt, dat het beramen van
alle finale maatregelen nopens de al of niet instandhouding der
instelling op den tegenwoordigen of op zoodanigen gewijzigden
voet, als bevonden mogt worden te behooren, tot na die terugkomst
verschoven worde;
- dat, hoezeer het bestaan van alle, zoo wel
wettige als, ten aanzien van het bestuur der Maatschappij,
zedelijke verpligting, tot het doen van eenige meerdere dan bij de
aangegane contracten toegezegde betalingen door het Gouvernement
op de stelligste wijze wordt ontkend, hetzelve echter uit loutere
gunst, het bestuur der Maatschappij wel wil in staat stellen om,
gedurende het loopende jaar, en zonder dat daaruit, voor het
vervolg, eenige hoegenaamde gevolgtrekking afgeleid kunne worden,
hangende des stichters terugkomst, de zaken aan de gang te houden,
door aan hetzelve toe te staan om in den loop van het jaar 1833,
successivelijk zoodanige buitengewone hulp aantevragen, als, met
inachtneming der meest mogelijke bezuiniging, onvermijdelijk zal
benoodigd zijn, om, met terzijde stelling van alle aflossing van
genegocieerde kapitalen als waarvoor voorlopig niets verstrekt kan
worden, te voorzien in de voldoening der verschuldigde interessen
en in het onderhoud der koloniale inrigtingen;
mits de gezamelijke, over het geheele jaar
1833, met in begrip der rentebetaling van Januarij 1834,
aantevragen sommen het bedrag van f 207.306:065 niet te boven ga;
met bepaling dat, vermits die buitengewone hulp
het laatste in aanmerking moet komen, in afwachting, of ook, in
den loop van het jaar, andere middelen zijn aantewenden, de
loopende betalingen vooreerst behooren gaande gehouden te worden
uit het verschuldigde volgens de contracten, en zulks bij wege van
voorbetaling om eerst, wanneer dat verschuldigde geheel zal zijn
voldaan, en inmiddels geene andere hulpmiddelen zullen zijn
gevonden, tot de buitengewone bijstand toevlugt te nemen, en onder
beding, dat door het bestuur der Maatschappij geene geldopnemingen
meer gedaan zullen worden;
dat, vermits ook de vrije kolonien in geene
mindere mate dan de gestichten en derzelve aanhoorigheden, tot het
ontstaan van den achteruitgang der Maatschappij hebben
bijgedragen, en de behoeften voor dezelven een aanzienlijk
gedeelte uitmaken van de over 1832 en 1833 verstrekte en nog te
verstrekken buitengewone hulp, de billijkheid vordert, dat het
Gouvernement van den last van dat gedeelte ontheven, en hetzelve
op de andere mede contracten der Maatschappij overgebragt worde;
dat mitsdien het Gouvernement niet anders kan
toestemmen in het verschuiven van het openen der benodigde
onderhandelingen deswege, met die medecontracten, tot na des
stichters terugkomst, en om, inmiddels alleen van ’s Gouvernements
zijde het benoodigde te verstrekken, dan onder uitdrukkelijke
voorbehouding dat, bij die eventuele onderhandelingen, in
opzettelijke overweging zal worden genomen, op hoedanige wijze
hetzelve schadeloos gesteld zal worden voor dat gedeelte van de
sedert 1832 verstrekte buitengewone hulp, hetwelk geacht moet
worden aan de vrije kolonien ten koste gelegd te zijn geworden;
tot bevordering waarvan het bestuur der
Maatschappij wordt uitgenoodigd, om de rekening van deszelfs
ontvangsten en uitgaven te beginnen van het dienstjaar 1832
zoodanig interigten, dat de uitkomsten van het beheer der vrije
kolonien en die van dat der Gestichten en derzelver
aanhoorigheden, ieder afzonderlijk duidelijk daaruit blijken;
en eindelijk dat het Gouvernement, teneinde
zich in staat te stellen om na des stichters terugkomst, met
volkomene kennis van zake en overtuiging, te kunnen oordeelen over
de belangrijke vraag: of de opofferingen welke tot de voortdurende
instandhouding der Maatschappij gevorderd worden al dan niet tot
de palen van het uitvoerlijke beperkt kunnen worden? zich verpligt
acht, aan het verleenen der inmiddels benoodigde ondersteuning, de
voorwaarde te verbinden dat door de Permanente Kommissie
voorloopig een of twee door den Koning daartoe te benoemene
Commissarissen zullen worden toegelaten en genoegzaam voorgeligt
om zich, door eene volledige kennisneming van de wijze van beheer
der Maatschappij, zoo bij haar hoofdbestuur te ’s Gravenhage, als
in de koloniale instellingen zelve, (ten welken einde zij bij
afwisseling in de kolonien en te ’s Gravenhage zullen verblijven)
zulk eene volmaakte kennis te verschaffen, van den aard der
huishoudelijke inrigting van de geheele instelling, en van de
meerdere of mindere mogelijkheid, om door zoodanig maatregelen als
daartoe geschikt bevonden mogten worden, voor het vervolg, meer
gunstige uitkomsten dan tot hiertoe zijn verkregen, te erlangen,
als noodig is, om het Gouvernement tot eene grondige overweging en
juiste beoordeeling van hetgene tot de finale regeling van de zaak
der Maatschappij, zal worden vereischt, in staat te stellen”.
Door deze mededeeling aan Zijner Majesteits
last voldoende, behoude ik mij voor om UwEd, zoodra de hiervoren
bedoelde Commissaris of Commissarissen door Hoogst Denzelven
benoemd zullen zijn, zulks ter Uwer kennis te brengen.
Inmiddels verzoek ik UwEd om mij de ontvangst
dezes te berigten, met verklaring, of de door Zijne Majesteit aan
de toezegging van buitengewone geldelijke hulp verbondene
voorwaarden, door UwEd zullen worden nagekomen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
Dit besluit bevindt zich bij de ingekomen post, invnr 140
scans 300-301. Gedeeltyelijk transcriptie, gedeeltelijk (vet
en cursief) samenvatting
La U. 30 Geheim
De Maatschappij vraagt 'subsidie ter voorziening in
haar behoefte voor de maanden October, November en December 1833.
Gezien ons geheim besluit van den 17 Februaryll La N4 krachtens
hetwelk aan de adressanten, onder zekere voorwaarden, is
toegestaan, om, in den loop van 1833, achtervolgens zoodanige
buitengewone hulp aan te vragen, als met inachtneming der meest
mogelijke bezuiniging onvermijdelijk zoude benoodigd zijn, om te
voorzien in de voldoening der verschuldigde interessen en in het
onderhoud der koloniale inrigtingen.
Gezien het rapport van Onzen minister van Binnenlandsche Zaken van
den 16 dezer N1 geheim...'
Samengevat: Verwijst terug naar besluiten van 17 februari
(zie boven) plus van 18 maart jl La X7 en van 14 juni La O 17.
Verstrekt: over oktober 1833 f 27.000 / over november 10.000 /
over december 14.500. Het geld zal in januari 1834 betaald
worden.
Het besluit zelf heb ik niet gezien, maar het ministerie van
Binnenlandse Zaken deelt het per brief mee, invnr 151 scan 234.
Met dit besluit krijgen de koloniën (en de kindergestichten) de taak vooral ten dienste te staan van de Nederlandse bezittingen overzee. Transcriptie staat op deze pagina.
Het besluit bevindt zich in invnr 8. De inhoud ervan wordt de
Maatschappij medegedeeld door het ministerie van Binnenlandse
Zaken op 18 februari 1836, invnr 168 scans 311-312. De
transcriptie daarvan staat onderaan deze pagina.
Het ministerie van Koloniën mag de MvW 100.000 betalen om
achterstanden in te halen en 200.000 om de culturen uit te
breiden. Invnr 186 scans 642-643.
Geen idee wat hier instaat, die besluit (inmiddels van Willem II)
bevindt zich in invnr 8.