Diverse Koninklijke Besluiten met betrekking tot de Maatschappij van Weldadigheid

Dit wordt een niet helemaal volledig overzicht van wat er aan koninklijke besluiten (KB's) met betrekking tot de koloniën bestaat. Maar alle beetjes helpen. Van sommige heb ik transcripties, die dan meestal ergens elders op de site staan. Van andere slechts de vermelding dat ze bestaan en de vindplaats.
Wat ik NIET noem zijn koninklijke besluiten waarmee een militair als employé ter beschikking van de Maatschappij wordt gesteld. Dat zijn er heel veel, maar die noem ik alleen op de pagina van de desbetreffende persoon.

Om te beginnen enkele notities over een KB dat niet rechtstreeks op de koloniën slaat, maar wel veel gevolgen ervoor heeft:

Wet van 28 november 1818 op de domicilie van onderstand


Deze wet probeert te regelen welke gemeente de kosten moet dragen als iemand zorg krijgt. De weg geeft ‘bepalingen tot aanwijzing der plaats waar behoeftigen in de algemeenen onderstand deelen kunnen’. De wet wordt besproken op de pagina's 175-177 van De bedelaarskolonie.

Artikel 1 luidt dat 'de gemeente, in welke een behoeftige in den algemeenen onderstand deelen kan, is die zijner geboorte'.

Artikel 3  dat 'indien iemand gedurende vier achtereenvolgende jaren in eene gemeente gewoond heeft, waarin hij niet is geboren, en aldaar gedurende denzelfden tijd al de hem opgelegde belastingen voldaan heeft, zal deze gemeente, wat den onderstand betreft, zijne geboorteplaats vervangen'.

Artikel 8: 'Het is aan administrateuren van den algemeenen onderstand veroorloofd, daaruit degenen te bedeelen, aan wie zij die bedeeling anderzins, volgens de tegenwoordige wet, zouden kunnen weigeren, wanneer deze uitzondering door regtvaardigheid en menschelijkheid wordt gewettigd'. 

In de praktijk werkt de wet slecht en leidt hij slechts tot meer ruzies tussen gemeentes.

KB 28 juli 1819 N115: Vrijstelling grondbelasting voor de Maatschappij van Weldadigheid

Een afschrift van dit besluit bevindt zich in invnr 8.

Wij Willem enzovoort

Op de Requeste van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid te 's Gravenhage houdende verzoek:

1e om vrijstelling gedurende ten minste dertig jaar van alle belastingen op gebouwd en ongebouwd eigendom van die gronden en die woningen, welke door de Maatschappij ten behoeve van de armen uit woeste en geen belasting betalende gronden, zullen worden aangelegd en vruchtbaar gemaakt, benevens de gebouwen daartoe, en tot woningen voor de Colonisten noodzakelijk;

2e om de verleening in vruchtgebruik der verlatene Ommerschans, en daarbij behorende gebouwen, tot een bedelaars-instituut, en zulks onder zoodanige bepalingen als met de belangen van het Rijk het meest strookbaar en gepast zouden worden geacht;

3e om verlof ten einde, onder onze nadere approbatie contracten te sluiten met de Gemeente besturen, wegens het verleenen van garantie voor de interessen en aflossing der kapitalen welke ten behoeve der gemeenten, met hunne toestemming en onder onze goedkeuring zullen worden genegocieerd, en welke renten in geen geval zullen te boven gaan het ¾ gedeelte der gezamentlijke contributien door de leden van de Maatschappij van Weldadigheid in ieder gemeente thans gefourneerd; en

4e dat alle geconstitueerde magten onzentwege worden aangemoedigd, om aan deze nieuwe pogingen der Maatschappij bevorderlijk te zijn;

Gezien het rapport van onze minister van Binnenlandsche Zaken, van Financien en van Onzen Commissaris Generaal van Oorlog, in dato 16/22, dezeer enzov

Gelet op art 88 en 112 der Wet van den 3en Frimuaire VIIe jaar;

Hebben goedgekeurd en besloten

1e in het eerste verzoek door de voornoemde Maatschappij gedaan, als strijdig met opgem Wet zoo als hetzelve is liggende te difficulteren, doch aan dezelve op den voet van voorn Wet vrijdom van grondlasten voor de ontginning van woeste gronden voor den tijd van tien jaren, en voor het bouwen van nieuwe huizen, gedurende den tijd van drie jaren te verleenen met vrijlating aan de voornoemde Maatschappij om zich na verloop van dien tijd, nader aan ons te adresseren, teneinde Wij alsdan zouden kunnen in overweging nemen of er termen aanwezig zullen zijn om ten hare behoeve eene legale wijziging op de voormelde Wet te provoceren; zullende echter de hierboven verleende vrijdom zich bepalen tot de verhooging der grondlasten ter zake van de meerdere opbrengst der gronden door de cultuur, en de Maatschappij bij voortduring verpligt blijven te voldoen zoodanige grondlasten als thans van die woeste gronden worden geeischt, met last om de aangifte bij Art 17 der vermelde Wet vooregschreven te doen, ook nog in betrekking enz enz

2e onze dispositie op het tweede verzoek vooralsnog aantehouden

3e het derde en vierde verzoek intewilligen, onder bepaling dat de verlangde uitnoodiging aan alle geconstitueerde magten onzentwegen door onze minister van Binnenlandsche Zaken zal worden gedaan.

Laken 28 juli 1819

KB 14 augustus 1819: De Maatschappij krijgt het vruchtgebruik van de Ommerschans

Dit besluit wordt geciteerd op pagina 9 van De bedelaarskolonie. Het bevindt zich bij het Nationaal Archief, collectie 115 J. van den Bosch, invnr 11. De tekst:

Wij Willem, enz.

Op het nader rapport van onze Commissaris Generaal van Oorlog in dato 11 dezer N120 (gere?? 25 July ll La G4) op het verzoek van de permanente commissie der Maatschappij van Weldadigheid om de verlatene Ommerschans en de daarbij behoorende gebouwen in vruchtgebruik te mogen erlangen, om dezelve tot een bedelaars instituut te kunnen inrigten.

Gelet op het 2e lid van Ons besluit van den 25 july ll La F4

Hebben goedgevonden en verstaan:

Onzen staatsraad directeur generaal der In en Uitgaande regten en indirecte belastingen te magtigen, om de verlatene Ommerschans en daarbij behoorende gebouwen aan de voornoemde Maatschappij in vruchtgebruik te doen overgeven, ten einde dezelve een bedelaars instituut aldaar kunnen oprigten.

En zal afschrift dezen worden gezonden aan Onzen Staatsraad Directeur Generaal voornoemd ter fine van executie, alsmede aan Onzen minister van Binnenlandsche Zaken, aan Onzen Commissaris Generaal van Oorlog en aan de voornoemde Maatschappij tot informatie en narigt.

Laken, den 14 Augustus 1819
(get:) Willem

KB 18 maart 1820 N22: Geen geld voor een kanaal van Ommen naar de Dedemsvaart, maar wel voorwaarden

Een afschrift van dit besluit bevindt zich in invnr 1300.

Op requeste van den baron A. Pallandt van Eerde cs, zoo voor zich zelve, als in qualiteit van Markenregter over de aan de ingezetenen van de stad Ommen (Overijssel) in particulier eigendom toebehoorende onverdeelde gronden, benevens eenige andere belanghebbenden in de naburige veenen en velden, daarbij eenige toelage verzoekende uit 's Rijks Kas, tot goedmaking der kosten van een aanteleggen kanaal van Ommen tot in de nieuwe vaart van Hasselt, in de Oosterhuizer veenen.

Gezien
- 1o het rapport van onze ministers van binnenlandsche zaken en voor het publieke onderwijs, de nationale nijverheid en de kolonien van den 20 february no 567/no 3 – No 139.
- 2o het rapport van onzen Staats-minister belast ad interim met de portefeuille van het ministerie van den waterstaat en de publieke werken van den 18 september No 15133 houdende eenige bedenkingen tegen de geprojecteerde rigting van het voorschreeven aanteleggen kanaal,
- 3o het advies van onzen commissaris generaal van oorlog van den 3 december 1819 no 1197,
- 4o het rapport van onze minister van financien van den 21 december 1819 no 2368

Gelet op het nader advies van onzen staats-minister Jhkr O. Repelaar van Driel en van onzen commissaris generaal van oorlog van den 15 dezes no 1666,

Hebben goedgevonden en verstaan aan de rquestranten consent te verleenen tot het graven van het voorschreven door hen geprojecteerden kanaal van Ommen tot in de nieuwe vaart, welke door de Avereester veenen reeds is gegraven, en uitloost door de Aad(??) Hasselt in het Zwarte Water, mits hetzelve zoodanig worde aangelegd, dat het van de nieuwe vaart zal uitgaan beneden het verlaat genaamd Steedman, en geleid worden volgens de alignementen op de kaart aan deze resolutie geannexeerd door eene geele kleur en met de letters (omgekeerde B) bF aangewezen, voorts van F tot aan het punt a, en van daar meer zuidwaards op, naar Ommen, en wijders op die wijze, welke met overleg van de militaire Genie nader zal behooren te worden bepaald en geregeld; wordende tevens aan de requestranten te kennen gegeven, dat in 't geval hen de fondsen mogten ontbreken tot de uitvoering van hun ontwerp, zij zich alsdan aan de gedeputeerde staten van de provincie Overijssel zullen behooren te adresseren, met verzoek om zoodanige middelen voor te dragen, als in de provincie aanwezig zijn, en strekken ooggezien(?) om het voorgestelde oogmerk te bereiken.

(en afschrift aan alle betrokken ministers... enzv enzv)


KB 14 december 1821 N19: De Maatschappij krijgt elke drie maanden een opgaaf van uit dienst ontslagen militairen


Een afschrift van dit koninklijk besluit bevindt zich in invnr 1010. De Kommissaris Generaal van Oorlog zal elke 3 maanden een overzicht van afgezwaaide militairen (hetzij eervol ontslagen hetzij gepensioneerd hetzij 'gegageerd') doen toekomen aan prins Frederik. De bedoeling was dat de MvW uit zulke lijsten administratieve krachten of andere personeelsleden kon kiezen.

In invnr 1010 bevinden zich lijsten van dusdanige ex-militairen van het 1e kwartaal 1822, 2e kwartaal 1822, 3e kwartaal 1822, 4e kwartaal 1822, 1e kwartaal 1823 (één persoon maar), 2e kwartaal 1823 en 1e kwartaal 1826. Daar staat ook een kolom over hun 'kundigheden' en 'hunne ligchaamskrachten' en daar blijkt dat de personen op deze lijsten hebben dusdanige lichamelijke en geestelijke gebreken dat er vermoedelijk nooit eentje bij de Maatschappij in dienst is getreden.

KB 3 januari 1822 N36: Instelling van een commissie tot onderzoek naar den waren staat der armen

Dit besluit is in het archief omdat het is overgeschreven in het schriftje van baron Keverberg, een van de leden van de commissie, welk schriftje zich ergens achterin de post van 1822 bevindt:

Koninklijk Besluit No 36

Wij Willem enzov

Overwegende de wenschelijkheid om met den waren staat der armen en behoeftigen in ons Rijk bekend te worden; teneinde Wij in het belang derzelve, zoodanige bijzondere en algemeene maatregelen zouden kunnen nemen, als Wij geschikt zullen oordeelen, om hunnen toestand te verbeteren.

Gezien de rapporten... enzov

Gelet op de consideratien van onzen beminden zoon prins Frederik der Nederlanden,
Hebben besloten en besluiten:

Art. 1
Eene speciale commissie, bestaande uit één President en elf leden zal belast zijn, met het onderzoek naar den waren staat der armen in de onderscheidene gedeelten van Ons Rijk en zal ons naar gelang van hun vorderingen met dat onderzoek voordragen, zoo wel de plaatselijke, als de algemeene maatregelen, door welke de toestand derzelver armen, zoude kunnen worden verbeterd.

Art. 2
Door onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat, zullen aan voormelde commissie worden medegedeeld, alle de inlichtingen bij zijn Departement voorhanden, omtrent het getal der behoeftigen en de omstandigheden die hen mogten beletten om in hunne noodwendigheden te voorzien, alsmede ten opzigte van den onderstand welke zij erlangen en van de inkomsten daarvoor verbonden, of die voegzaam zouden te gebruiken zijn.

Art. 3
De gemelde commissie zal naar aanleiding van art 2 in briefwisseling treden met onzen voornoemde minister, en voorts ter bereiking van het doel harer instelling van de onderscheidene Gedeputeerde Staten en andere administrative autoriteiten, zoodanige informatien omtrent het armwezen kunnen verlangen, als zij noodzakelijk zal oordeelen.

Art. 4
Een der eerste onderwerpen van de bemoeyenissen van de commissie zal zijn, de aan ons te doene voorstellen, ten invoering, van zoodanige verbeteringen, welke, zonder in de bestaande wetgeving eenige verandering noodig te maken, al dadelijk omtrent het armwezen zouden kunnen worden daargesteld; zullende zij daartoe termen vindende, bij deze voorstellen achtslaan op die door de Permanente Kommissie van de Maatschappij van Weldadigheid gedaan, en waarvan de vereischte mededeeling aan haar door Onzen minister van Binnenlandsche zaken en Waterstaat zal plaats hebben.

Art. 5
Onze beminde zoon Prins Frederik der Nederlanden zal de voormelde Commissie presideren.

Art. 6
Tot leden der Commissie worden benoemd de Heeren:
- Bosch (J: van den) Generaal Majoor,
- Coste (Jhr E de la) Lid van de Raad van State,
- Crommelin (J: T: van Wickevoort) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Desprey (A: F: A: ) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Fagel (Baron J:) Lid van de Raad van State,
- Gockinga (C: LG:) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Keverberg van Kessel (Baron C: L: G: J: van) Lid van de Raad van State,
- Meteler Kamp (Mr. R:) voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Rosier (J: B: H:) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
- Coers (J: van) Lid van de Raad van State,
- Velsen (M: van) Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
En tot secretaris Jhr. W: van Hogendorp, referendaris der tweede klasse.

Afschriften dezen enzv...
Gegeven te 's Gravenhage den 3e January des jaars 1822 het negende van Onze regering,
(Geteekend:) Willem

KB 5 januari 1822 N10: Besluit over dienstplicht voor in de koloniën opgeomen jongeren

Invnr 60

Wij, Willem enz...

Op het rapport van onze minister van BZ enzov, met betrekking tot de ontstane bedenkingen over de inschrijving voor de Nationale Militie van personen, welke door sommige gemeente besturen, naar aanleiding van contracten met de maatschappij van weldadigheid aangegaan, in de kolonien dier maatschappij zijn geplaatst,

Den Raad van Staten gehoord

Gelet op het nader rapport enzov

Hebben goedgevonden en verstaan te verklaren, dat de personen, welke door de maatschappij van weldadigheid in derzelver kolonien zijn opgenomen voor zoo verre zij in de jaren der militie vallen, zullen worden ingeschreven in de gemeente onder welke de kolonien respectivelijk zijn gelegen.

En is onze minister... enzovoort.

KB 13 maart 1822 N22: Alle werkvatbare bedelaars moeten naar de Maatschappij

Dit KB trof ik aan in het gemeentearchief van Ommen bij de ingekomen post 1822, gevoegd bij een brief van 11 mei 1822 van de Procureur Crimineel in de Provincie Overijssel aan gemeentebesturen over een door de provincie zwervende 'Munstersche Roverbende'. Met dit KB wordt de Ommerschans feitelijk tot nationaal bedelaarsgesticht verklaard.

Wij Willem, bij de gratie Gods koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz enz enz

Op het rapport van de Commissarissen benoemd bij ons besluit van den 3 January ll N36.
Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat gehoord, advies van den 9 maart 1821 Nr 56 BZ

Gelet op art 274 en 275 van het wetboek van strafregt

Willende aan de gemeentebesturen die bedelaars ten haren lasten hebben in de bedelaarswerkhuizen het genot verzekeren der voordeelen welke de voorstellen der Maatschappij van Weldadigheid haar aanbieden.

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:

1. Dat alle der in de bedelaarswerkhuizen aanwezige bedelaars, geen ligchaansgebreken hebbende en die tot den veldarbeid geschikt zijn, zullen overgebragt worden, in zoodanige der door de Maatschappij van Weldadigheid opgerigt wordende kolonien, welke tot het opnemen van bedelaars zijn bestemd.

2. Dat de voormelde bedelaars bij voortduring in de voormelde kolonien zullen verblijven ten koste der gemeenten waar zij hun domicilie van onderstand hebben.

3. Dat de voorwaarden op welke de Maatschappij van Weldadigheid de meergemelde bedelaars zal opnemen, zullen bepaald worden bij een contract tusschen den minister van binnenlandsche zaken en waterstaat en de permanente commissie der maatschappij van weldadigheid aantegaan, terwijl de anderen(?) voor elke bedelaar te betalen som in geen geval meer dan vijfendertig gulden (F 35--) 's jaars zal mogen beloopen.

4. Dat er bij de bedelaarswerkhuizen in werking zijnde reglementen, zoo veel mogelijk door de permanente commissie der Maatschappij van Weldadigheid zullen worden in acht genomen, met betrekking namelijk tot het ontslaan van zoodanige voorwerpen, welke in de maatschappij zouden kunnen terugkeeren, zonder dat het te duchten zij dat dezelve zich op nieuw aan bedelarij zouden overgeven.

5. Dat het overbrengen en het geleide der bedelaars naar de voormelde kolonien, zal geschieden ten koste der gemeenten waar dezelve hun domicilie van onderstand hebben, zullende die kosten worden bepaald, in het uitschot daarvan gedaan door de besturen der bedelaarswerkhuizen.


KB 30 januari 1823 N45: Maatschappij mag transportkosten bepalen bij meer dan één bedelaar


Bij het besluit van 6 november 1822 N15 had Willem bepaald dat het transport van een bedelaar naar de Ommerschans vijftig cent per uur gaans was. Onbepaald was gebleven hoeveel er gerekend moest worden als er meer dan één bedelaar vervoerd werd. Dat laat de koning bij deze over aan de permanente commissie. Invnr 64 scan 200.
Van het besluit is geen transcriptie, maar het wordt weergegeven in de 'dispositie van den 15 February 1823, no 77/693, betrekkelijk de transportkosten van bedelaars' door de staatsraad, gouverneur van Noord-Holland, afgedrukt in het Provinciaal blad van NoordHolland, gedrukt invnr 64 scans 359-360:

De staatsraad, gouverneur van Noord-Holland,

Ontvangen hebbende eene missive van den minister van binnenlandsche zaken en waterstaat, van 8 february ll. A 5572b bo 34a, b.z., daarbij te kennen gevende, dat Z.M. de Koning bij besluit van 30 januarij ll. no 45, verklaard heeft, dat het bij art. 5 van het besluit van den 6 november 1822 no 15, Hoogstdeszelfs bedoeling geweest is, dat de trans port kosten, bij dat artikel op 50 centen, per uur gaans afstand bepaald, voldaan zouden worden, voor een enkel naar de kolonien der Maatschappij van Weldadigheid overgebragt wordend persoon, en dat het aan de permanente kommissie derzelve zal vrijstaan, deze transport kosten, wanneer zulks een zeker aantal van personen geldt, te verminderen, zoo als zij naar billijkheid zal vermeenen te behooren; en eindelijk dat de geschillen die deswege onverhoopt mogten ontstaan tusschen haar en de gouverneurs, door het departement van binnenlandsche zaken en waterstaat zullen worden vereffend.
Brengt zulks, door middel van het provinciaal blad, ter kennis van heeren burgemeesteren der steden en schouten der gemeenten ten platten lande, tot informatie.
Haarlem den 15 Februarij 1823,
De Staatsraad Gouverneur voorn.

KB 14 maart 1823 N98: Hervormd onderricht Ommerschans opgedragen aan Avereest


De protestantse gemeente Avereest krijgt via dit besluit een jaarlijks bedrag van driehonderd gulden om kerkdiensten en catechisaties op de Ommerschans te geven. Het besluit bevindt zich bij het Historisch Centrum Overijsel toegang 202.1 (Hervormde Gemeente Ommerschans) invnr 12.


KB 15 februari 1824 N104: Bedelaars moeten voor de dienstplicht loten in de plaats waar het gesticht staat

Dit besluit komt uit het gemeentearchief Ommen ingekomen stukken 1823-1824

Wij Willem enzov

Gezien het rapport van Onze Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat van den 24 januari ll, N113 met betrekking tot de ontstaane vraag over de inschrijving voor de Nationale Militie van jongelingen, welke in de binnen het Rijk gevestigde bedelaarsgestichten zijn opgenomen.

Den Raad van State gehoord.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Ons voorloopig te laten gevallen, dat de personen, welke in de bedelaarsgestichten binnen het Rijk zijn opgenomen, voor zoo verre zij in de jaren der Militie vallen, worden ingeschreven in de Gemeenten, in welke die Gestichten respectivelijk zijn gelegen, en zulks in afwachting van hetgeen de ondervinding, later te dezen aanzien, als meest raadzaam mogt doen kennen in verband met den invloed der bedoelde inschrijvingen op de contingenten van deze gemeenten.


KB 24 maart 1824 N23: Subsidiedwang om kinderen naar Veenhuizen te sturen

Met dit besluit luidt koning Willem I het einde in van het Aalmoezeniers Weeshuis in Amsterdam en legt hij de basis voor het zenden van kinderen naar Veenhuizen door een grens te stellen aan de subsidie die weeshuizen nog kunnen krijgen. De transcriptie van het besluit staat op deze pagina.



KB 6 april 1824, N167: Susidie voor een protestantsche leeraar in Veenhuizen

Dit besluit bevindt zich bij de ingekomen post invnr 69 en de transcriptie is afgedrukt op deze pagina.

KB 8 januari 1825 N104: Autorisatie uitbetaling voorgeschoten transportkosten


De afspraak is dat de Maatschappij de transportkosten van bedelaars aan de poort uitbetaalt en die later terugkrijgt van het ministerie van Binnenlandse Zaken (die het dan weer verhaalt op de gemeenten waar de bedelaars domicilie van onderstand hebben). Het voorgeschoten bedrag is inmiddels opgelopen tot 3800 gulden en de Maatschappij zit er echt om te springen.
Het besluit zelf is er niet, maar het ministerie deelt het op 21 januari 1825 mee in een brief, invnr 72 scan 189.


KB 11 januari 1825 N129: Autorisatie betaling bestedingspenningen


Het contract van 7 oktober 1822, zie hier, voorziet in een vergoeding van 35 gulden per bedelaar per jaar. De Maatschappij krijgt dat geld maar niet van het ministerie en is via prins Frederik bij de koning  gaan aandringen, zie hier, en die heeft nu geautoriseerd tot de betaling van 30.000 gulden.
Het besluit zelf is er niet, maar het ministerie deelt het op 26 januari 1825 mee in een brief, invnr 72 scan 253-254.

KB 15 januari 1825 N85: Dwingende voorschriften kinderen naar Veenhuizen te sturen


Omdat het KB van 24 maart 1824 grotendeels genegeerd wordt, stelt de koning nu dwingende maatregelen om weeshuizen te dwingen per direct weeskinderen naar Veenhuizen te sturen. Een transcriptie van het besluit staat op deze pagina.

KB 21 januari 1825 N104: Autorisatie diverse uitbetalingen


Er liggen rekeningen van bijna 5.000 gulden aan vervangingskosten (als de ene bedelaar is vertrokken en de andere aankomt en in de kleren gestoken moet worden) en 39.000 gulden bestedingspenningen voor bedelaars en weeskinderen die nog voldaan moeten worden en waarvan Willem nu de betaling heeft geautoriseerd.
Het besluit zelf is er niet, maar het ministerie deelt het op 31 januari 1825 mee in een brief, invnr 72 scan 308-309.

KB 8 april 1825 N89, invnr 73 scans 170-171: Financiering katholieke kerk in Veenhuizen

Wij,Willem, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz. enz.

Op een adres van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid, houdend verzoek om gemagtigd te worden tot het stichten, voor ‘s lands rekening van twee kerkgebouwen, één voor de Protestantsche en één voor de Roomsch Catholieke koloniale gemeente van Veenhuizen en Norch, met twee daarbij behorende pastorijen, zijnde bij het adres overlegd de teekeningen, bestekken en begrootingen ten dezen betrekkelijk.
Gezien het gezamentlijke rapport van Onzen Staatsraad Direkteur Generaal voor de zaken van den Hervormden Eeredienst en van den Direkteur Generaal voor de zaken van den Roomsch Catholieken Eeredienst van den 26 maart ll. N 30, waaruit blijkt dat de geheele kosten voor twee kerken en twee pastorijen, bedragen eene som van vijf en dertig duizend drie en negentig guldens negentig cents (f 35093=) waarvan die van twintig duizend zeshonderd drie en negentig guldens negentig cents (f 20693.90) voor de Protestantsche kerk en pastorij en die van veertienduizend driehonderd en negenentachtig guldens tien cents (f 14389.10) voor de Roomsch Catholieke kerk en pastorij zouden benoodigd zijn.
Gezien het rapport van Onzen Minister van Financien van den 2 dezer no. 70/468,

Hebben goedgevonden en verstaan:

De Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid te magtigen tot het stichten, op de door haar voorgestelde wijze, van een kerkgebouw en de daarbij behoorende pastorij voor de Roomsch Catholijke koloniale gemeente van Veenhuizen en Norch; wordende voor  de kosten van dien aanbouw en der verdere kerkelijke benoodigdheden, aan de Permanente Kommissie voorn. een onderstand uit ’s lands kasse verleend van veertienduizend driehonderd negenentachtig guldens en tien cents (f 14389.10) betaalbaar overeenkomstig de hiernevens gevoegde specifieke lijst; en waarvan door haar aan het departement voor de zaken van den Roomsch Catholieken Eeredienst rekening en verantwoording zal moeten worden gedaan.
Behoudende wij ons eene nadere beslissing voor omtrent den opbouw eener kerk en pastorij voor den Protestantsche koloniale gemeente van Veenhuizen en Norch.
En zal benevens de stukken tot den opbouw der Roomsch Catholieke kerk voorn. betrekkelijk, afschrift dezes worden gezonden, aan den Direkteur Generaal voor de zaken van den Roomsch Catholijken Eeredienst ter uitvoering; en gelijk afschriften aan Onzen Staatsraad Direkteur Generaal voor den Hervormden Eeredienst, aan Onzen Minister van Financien, aan de Algemenen Rekenkamer en aan de Adressanten, tot informatie en narigt.

Brussel, den 8 april 1825
(get.) Willem,
van wege den Koning
(get.) J.G. de Meij van Streefkerk
Accordeert met deszelfs origineel,
de Griffier ter Staats-Secretarie
(get.) D. Hamecourt L.G.
Voor overeenkomstig afschrift, de secretaris en adviseur bij het departement voor den zaken der Hervormde Kerk enz.


KB 12 oktober 1825 N175: Een nieuw besluit over bedelarij

Een volgend besluit over het verbod op bedelen, invnr 8, waar volgens mij niet zoveel nieuws in staat. De transcriptie staat hier.


KB 10 juni 1826 N149: Over betaling voor gedeserteerde bedelaars


De stad Brugge had geprotesteerd dat ze moest betalen voor bedelaars die al lang en breed uit het bedelaarsgesticht waren weggelopen. Zijne Majesteit bepaalt nu dat ze alleen de maand waarin iemand gedeserteerd is hoeven te betalen. Gedrukt tussen de ingekomen post, maar ik ben vergeten te noteren waar precies,
 

KB 1 juli 1826: Besluit van 10 juni gaat per 1 januari 1825 in

Het besluit hierboven van 10 juni wekt verwarring omdat er geen datum in staat wanneer het in werking treedt. Daarom bepaalt zijne majesteit nu dat het vanaf 1 januari 1825 geldt.

KB 27 augustus 1826 N207: Vrijstelling van zegel ed voor geldlening van 500.000,-


Op verzoek van de Maatschappij geeft de koning haar vrijstelling van zegel en registratiekosten van een via Vlaar en Kol te Utrecht afgesloten geldlening van een half miljoen. Invnr 80 scannummer 825.


KB 19 september 1826 N89: Waar koloniejongens voor de dienstplicht moeten worden ingeschreven

Dit koninklijk besluit heb ik zelf niet gezien, maar het wordt prima samengevat door de gouverneur van Drenthe, zie hier.


KB's 17 augustus 1827 N124 en 125: Eindregeling opvang weeskinderen en bedelaars


Met deze twee besluiten regelt de koning alles wat er nog teregelen valt rond de opvang van weeskinderen en bedelaars in de gestichten van de Maatschappij. Een gedeeltelijke transcriptie en verder foto staat op deze pagina.


KB 5 augustus 1829 N151: Er wordt een fonds gevormd voor betalingen aan de Maatschappij


Dit koninklijk besluit bevindt zich bij de ingekomen post, invnr 98 de scans 46-50.

KB 26 december 1831 N58: De Ommerschans krijgt een eigen predikant


Ik kwam dit koninklijk besluit tegen in het Historisch Centrum Overijssel, toegang 202 invnr 14.


KB 13  januari 1832 Geheim: De Maatschappij krijgt een voorschot van twee ton


Dit koninklijk besluit bevindt zich in invnr 8. De permanente commissie heeft er op genoteerd dat het wordt besproken op 17 Januari 1832 N49 Geheim. De tekst:

Geheim
13e Januari 1832
La F1           

Wij Willem, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.

Op het adres van de permanente commissie van Weldadigheid, strekkende ter bekoming van een voorschot van f 200,000:-, uit ’s Rijks Schatkist, en zulks op rekening der gelden welke het Gouvernement, volgens de bestaande contracten, aan haar verschuldigd zal worden;

Gezien de geheime rapporten der Departementen van Binnenlandsche Zaken en van Financien, van den 15e en 21e Decemb: ll. N1A, N378/1602;

Gelet op onze beschikking van den 23e daaraanvolgende nr.22;

Gezien het gezamenlijk rapport der voorschrevene Departementen van den 3e en 11e dezer no.4/4 en no.2;

Hebben goedgevonden en verstaan

Onzen Minister van Financien te magtigen, om, bij voorschot uit ’s Rijks Schatkist, in twee termijnen, in de maanden Januari en Februari dezes jaars, aan de Bankiers Vlaer en Kol te Utrecht, in schatkistbilletten, te verstrekken eene som van tweemaal honderdduizend guldens (f 200,000,00) voor de Maatschappij van Weldadigheid, om te verrekenen met hetgeen die Maatschappij, ter zake van de Kolonisatie van behoeftigen, van het Gouvernement te vorderen zal hebben;

onder gehoudenheid echter van de zijde der Maatschappij, om ten spoedigste te voldoen aan de voorwaarden, waarop volgens Onze beschikking van den 23e December ll. no.22, eene toezegging van hulp was gegeven.

En zijn meergemelde Departementen belast met de uitvoering dezes, waarvan, tot informatie en narigt, een afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer, terwijl de inhoud, op de gewone wijze, aan de adressanten zal worden medegedeeld.

’s-Gravenhage, den 13e januari 1832
(Geteekend) Willem

vanwege de Koning
(Geteekend) J.G. de Meij van Streefkerk

Accordeert met deszelfs origineel
de Griffier te Staatssecretarie

Ministerieel Besluit 20 januari 1832 Geheim: Benoeming van een commissie tot onderzoek naar de grondoorzaken van de geldelijke verlegenheid


De brief van de minister met bijbehorend besluit bevindt zich in invnr 8. Door de permanente commissie is op de brief genoteerd dat die wordt besproken op 23 (of 28, onduidelijk geschreven) januari 1832 N50 Geheim. De tekst:

Geheim no.1
’s Hage, den 20 Januari 1832

Bij de laatste zinsnede van mijnen brief dd 31 Decemb. ll. La S heb ik de eer gehad UwelEd te melden, dat de opgaven en inlichtingen bedoeld in de tweede voorwaarde welke het den Koning behaagd heeft te verbinden aan het verleenen van een voorschot op het gene de Maatsch later ter zake der Kolonisatie van behoeftigen van het Gouvernement te vorderen zal hebben nader aan UwEd gevraagd zullen worden.

Op den aard, den omvang en het gewigt van het door Z. M. bevolen onderzoek nagedacht hebbende is het mij voorgekomen, dat hetzelve best, door eene opzettelijk daarvoor te benoemen Comm. bewerkstelligd kan worden, waarom ik dan ook, tot zoodanige benoeming ben overgegaan, bij het besluit waarvan ik, bij deze de eer heb een afschrift aan UwEd. te doen geworden, met verzoek, om aan die comm. al die opgaven, inlichtingen en inzage te geven, welke zij tot het volbrengen van den haar opgelegden taak van UwEd. zal vermenen te moeten vragen, en met haar nopens de regeling der belangen van Uwe Maatsch. in overleg te treden.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,
get van Doorn.


20 Jan 1832 N1 Geheim

De Minister van Binnenlandsche Zaken

Gezien Zijne Majesteits Apostellaire dispositie dd. 28 December & Besluit dd. 10 Januari ll. N22 LaS Geheim waarbij aan de Maatsch. v Weld. een voorschot uit ’s Rijks schatkist wordt verstrekt ten belope van tweemaal honderdduizend guldens, op hetgene dezelve later, ter zake der kolonisatie van behoeftigen van het Gouvernement zal te vorderen hebben, onder voorwaarde 1e ? en 2e dat de P. C. der voorschr. Maatsch. aan hem Minister of aan de door hem ten dien einde te delegeren personen, al die opgaven en inlichtingen zal verschaffen, welke kunnen leiden tot eene grondige kennis van den geldelijken toestand der Maatsch. en van haar beheer in deszelfs geheele omvamg, van den oorsprong van haar bestaan af tot op het tegenwoordige oogenblik ten einde in verband tot den uitslag daarvan, in overleg te treden, tot het opsporen der grondoorzaken van de geldelijke verlegenheid dier instelling en tot het beramen der middelen welke strekken kunnen om in hetgene de Maatsch. mogt achteruitgegaan zijn, te voorzien, en om alle verdere achteruitgang voor het vervolg voortekomen.

Gezien den brief van de P. C. voornoemd dd. 27 Dec ll. waarbij zij zich heeft verbonden om aan hem Minister of aan zijne gecommitteerde alle zoodanige inzage in de zaken der Maatsch. te geven, en nopens de verdere regeling harer belangen in zoodanig overleg te treden, als het den Koning behaagd had of zoude behagen van haar te vorderen als voorwaarde der verleening van het voorschr. voorschot.     Overwegende dat de aard, de omvang en het gewigt van het door Z. M. bevolen onderzoek allesins termen opleveren, om hetzelve op te dragen aan eene daartoe opzettelijk daartestellen commissie.

In aanmerking nemende dat de HoogWelGeb Heer Jonkh. Mr. H.J. Caan, referendaris van de eerste klasse bij den Raad van Staten, op de daartoe door hem Minister gedane uitnodiging zich wel bereid heeft willen toonen om het voorzitterschap van zoodanige comm. op zich te nemen.

Heeft goedgevonden en verstaan te bepalen hetgeen volgt:

Artikel 1
Het bewerkstelligen van het in den hoofde dezes vermeld onderzoek wordt opgedragen aan eene comm. van drie leden, te weten Jonkh. Mr. H.J. Caan, voornoemd voorzitter en de Heeren S.J. Donnadieu & C.J. Feith, referendarissen bij het Departement van Binnenlandsche Zaken.

Artikel 2
De comm. zal dadelijk hare werkzaamheden beginnen en onafgebroken voortzetten, & wordt ten dien einde gemagtigd om zich met de P. C. der Maatsch. v Weld. in betrekking te stellen, ten einde aan dezelve al die inlichtingen en opgaven te vragen, als tot het volbrengen van hare taak vereischt mogt worden, en hij Minister zelve krachtens Z. M. beschikking van de voorschr. P. C. zoude kunnen vorderen.

Artikel 3
Zoodra het te bewerkstelligen onderzoek tot de kennis van bepaalde uitkomsten geleid zal hebben, zal de bij deze ingestelde comm. van hare bevinding aan hem Minister verslag doen, en daarbij alle zoodanig maatregelen voorstellen, als zij in verband tot die bevinding zal vermenen genomen te moeten worden.

Afschriften dezes zullen gezonden worden aan ieder der Leden van de bij deze aangestelde comm. & aan de P. C. der Maatschappij van Weldadigheid.

’s Gravenhage, den 20 Januarij 1832.
Accordeert met de geparapheerde minuut, C.Vollenhoven.

KB 27 april 1832 Geheim: Geld ter beschikking gesteld voor de maand maart 1832


Dit koninklijk besluit bevindt zich in invnr 8 Door de permanente commissie is er op geschreven dat het op 30 april 1832 bij agendapunt N60 behandeld wordt. De tekst:

Geheim

LB 12               

Wij Willem, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden enz

Gezien het adres van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid, strekkende ter bekoming van zoodanige geldelijken onderstand, als, hangende het plaats hebbende onderzoek nopens haren toestand, vereischt zal worden om in de noodwendige behoefte te voorzien en dus hare inrigtingen in stand te houden.

Gezien het rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 3e dezer N3 Geheim, benevens de daarbij overlegde stukken.

Gezien het rapport van Onzen Minister van Financien van den 24e dezer N118/952, geheim, benevens de daarbij overlegde Staten sub. A & B.

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:

1e Dat door het Departement van Financien aan de Maatschappij van Weldadigheid, bij voorschot & bij mandaten, zal worden verstrekt:

a. een som van f 55,402:37, ter voorziening in het te kort van Maart 1832 en het vermoedelijke te kort over April 1832;

b. een som van f 36,049:67 voor de behoefte der maand Mei 1832.

Een en ander voorlopig voorteschieten uit het fonds tot vestiging en onderhoud van bedelaars enz.; en met het geheele te kort op hetzelve, nader te regulariseren.

2e dat etc.

Afschrift dezes, onder kopielijke mededeeling van het bovengemeld rapport van Onzen Minister van Financien, zal worden gezonden aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en gelijk afschrift aan Onzen Minister van Financien, ter uitvoering, mitsgaders aan de Algemeene Rekenkamer tot informatie en narigt; zullende voorts de inhoud op den gewone wijze, aan de adressanten worden medegedeeld.

Amsterdam, den 27 april 1832
(Geteekend) Willem

Van wege de Koning
(Geteekend) J.G. de Meij van Streefkerk

Voor extract conform,
de Griffier ter Staats Secretarie.


Ministerieel Besluit 1 oktober 1832 Geheim: Ambtenaar van Financiën komt het onderzoek versterken


Dit besluit bevindt zich bij de ingekomen post, invnr 130. De tekst:

Geheim N4, Kopij

s Gravenhage, den 1 October 1832

Ten vervolge op mijnen brief van den 20 Januarij ll N1, geheim, houdende mededeeling van mijn besluit van denzelfden dag bij het welk door mij eenen commissie is benoemd, tot het onderzoeken van den finantielen toestand der Maatschappij van Weldadigheid, acht ik het niet ongepast UwelEd bij deze, te informeren dat de bemoeijenissen der beide Departementen van Binnenlandsche zaken en Finantien, met betrekking tot de zaak der Maatschappij, aanleiding hebben gegeven, tot het denkbeeld, dat het tot bevordering van het gemeenschappelijk overleg, nopens dit gewigtig onderwerp zoude kunnen strekken, dat door mijnen ambtgenoot voor de Finantien een ambtenaar van zijn departement wordt gedelegeerd, om met de voorschreven commissie in overleg te treden over al die gedeelten van den haar opgedragen last, waaromtrent zij zulks gepast en nuttig zoude oordeelen, en welk ambtenaar ten dien einde verzocht zoude worden om aan de bijeenkomsten der commissie, wanneer dit noodig zoude zijn deel te nemen.

Dientengevolge is door mijnen voornoemden ambtgenoot, de Heer Ossewaarde, Secretaris Generaal bij het Departement van Finantien met dien taak belast.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) van Doorn

Minister BZ namens de koning 19 februari 1833 Geheim:  in afwachting van de stichters thuiskomst mag geld gevraagd worden


Geheim N1

’s Gravenhage, den 19 Februarij 1833

De Koning, kennis genomen hebbende van het verslag der Commissie welke belast is geweest met het onderzoek naar den financielen toestand der Maatschappij van Weldadigheid, en van de daaromtrent, door de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Financien aan Hoogst Dezelve uitgebragte rapporten, heeft mij, bij besluit van den 11e dezer maand, geheim La N4, onder anderen, gemagtigd, om, in Hoogstdeszelfs naam, aan het bestuur der Maatschappij kennis te geven:

    “dat het Gouvernement, hoezeer met leedwezen bespeurd hebbende, de belangrijkheid der sedert vele jaren plaats gehad hebbende, en aan hetzelve, tot nu onlangs, verborgen geblevene achteruitgang, van den financielen toestand der Maatschappij. echter, bij het thans bestaande vooruitzigt van de terugkomst des stichters, er in bewilligt, dat het beramen van alle finale maatregelen nopens de al of niet instandhouding der instelling op den tegenwoordigen of op zoodanigen gewijzigden voet, als bevonden mogt worden te behooren, tot na die terugkomst verschoven worde;

    - dat, hoezeer het bestaan van alle, zoo wel wettige als, ten aanzien van het bestuur der Maatschappij, zedelijke verpligting, tot het doen van eenige meerdere dan bij de aangegane contracten toegezegde betalingen door het Gouvernement op de stelligste wijze wordt ontkend, hetzelve echter uit loutere gunst, het bestuur der Maatschappij wel wil in staat stellen om, gedurende het loopende jaar, en zonder dat daaruit, voor het vervolg, eenige hoegenaamde gevolgtrekking afgeleid kunne worden, hangende des stichters terugkomst, de zaken aan de gang te houden, door aan hetzelve toe te staan om in den loop van het jaar 1833, successivelijk zoodanige buitengewone hulp aantevragen, als, met inachtneming der meest mogelijke bezuiniging, onvermijdelijk zal benoodigd zijn, om, met terzijde stelling van alle aflossing van genegocieerde kapitalen als waarvoor voorlopig niets verstrekt kan worden, te voorzien in de voldoening der verschuldigde interessen en in het onderhoud der koloniale inrigtingen;

    mits de gezamelijke, over het geheele jaar 1833, met in begrip der rentebetaling van Januarij 1834, aantevragen sommen het bedrag van f 207.306:065 niet te boven ga;

    met bepaling dat, vermits die buitengewone hulp het laatste in aanmerking moet komen, in afwachting, of ook, in den loop van het jaar, andere middelen zijn aantewenden, de loopende betalingen vooreerst behooren gaande gehouden te worden uit het verschuldigde volgens de contracten, en zulks bij wege van voorbetaling om eerst, wanneer dat verschuldigde geheel zal zijn voldaan, en inmiddels geene andere hulpmiddelen zullen zijn gevonden, tot de buitengewone bijstand toevlugt te nemen, en onder beding, dat door het bestuur der Maatschappij geene geldopnemingen meer gedaan zullen worden;

    dat, vermits ook de vrije kolonien in geene mindere mate dan de gestichten en derzelve aanhoorigheden, tot het ontstaan van den achteruitgang der Maatschappij hebben bijgedragen, en de behoeften voor dezelven een aanzienlijk gedeelte uitmaken van de over 1832 en 1833 verstrekte en nog te verstrekken buitengewone hulp, de billijkheid vordert, dat het Gouvernement van den last van dat gedeelte ontheven, en hetzelve op de andere mede contracten der Maatschappij overgebragt worde;

    dat mitsdien het Gouvernement niet anders kan toestemmen in het verschuiven van het openen der benodigde onderhandelingen deswege, met die medecontracten,  tot na des stichters terugkomst, en om, inmiddels alleen van ’s Gouvernements zijde het benoodigde te verstrekken, dan onder uitdrukkelijke voorbehouding dat, bij die eventuele onderhandelingen, in opzettelijke overweging zal worden genomen, op hoedanige wijze hetzelve schadeloos gesteld zal worden voor dat gedeelte van de sedert 1832 verstrekte buitengewone hulp, hetwelk geacht moet worden aan de vrije kolonien ten koste gelegd te zijn geworden;

    tot bevordering waarvan het bestuur der Maatschappij wordt uitgenoodigd, om de rekening van deszelfs ontvangsten en uitgaven te beginnen van het dienstjaar 1832 zoodanig interigten, dat de uitkomsten van het beheer der vrije kolonien en die van dat der Gestichten en derzelver aanhoorigheden, ieder afzonderlijk duidelijk daaruit blijken;

    en eindelijk dat het Gouvernement, teneinde zich in staat te stellen om na des stichters terugkomst, met volkomene kennis van zake en overtuiging, te kunnen oordeelen over de belangrijke vraag: of de opofferingen welke tot de voortdurende instandhouding der Maatschappij gevorderd worden al dan niet tot de palen van het uitvoerlijke beperkt kunnen worden? zich verpligt acht, aan het verleenen der inmiddels benoodigde ondersteuning, de voorwaarde te verbinden dat door de Permanente Kommissie voorloopig een of twee door den Koning daartoe te benoemene Commissarissen zullen worden toegelaten en genoegzaam voorgeligt om zich, door eene volledige kennisneming van de wijze van beheer der Maatschappij, zoo bij haar hoofdbestuur te ’s Gravenhage, als in de koloniale instellingen zelve, (ten welken einde zij bij afwisseling in de kolonien en te ’s Gravenhage zullen verblijven) zulk eene volmaakte kennis te verschaffen, van den aard der huishoudelijke inrigting van de geheele instelling, en van de meerdere of mindere mogelijkheid, om door zoodanig maatregelen als daartoe geschikt bevonden mogten worden, voor het vervolg, meer gunstige uitkomsten dan tot hiertoe zijn verkregen, te erlangen, als noodig is, om het Gouvernement tot eene grondige overweging en juiste beoordeeling van hetgene tot de finale regeling van de zaak der Maatschappij, zal worden vereischt, in staat te stellen”.

    Door deze mededeeling aan Zijner Majesteits last voldoende, behoude ik mij voor om UwEd, zoodra de hiervoren bedoelde Commissaris of Commissarissen door Hoogst Denzelven benoemd zullen zijn, zulks ter Uwer kennis te brengen.

    Inmiddels verzoek ik UwEd om mij de ontvangst dezes te berigten, met verklaring, of de door Zijne Majesteit aan de toezegging van buitengewone geldelijke hulp verbondene voorwaarden, door UwEd zullen worden nagekomen.

    De Minister van Binnenlandsche Zaken


KB 19 september 1833 N30 Geheim: Geld voor oktober, november en december 1833


Dit besluit bevindt zich bij de ingekomen post, invnr 140 scans 300-301. Gedeeltyelijk transcriptie, gedeeltelijk (vet en cursief) samenvatting

La U. 30 Geheim

De Maatschappij vraagt 'subsidie ter voorziening in haar behoefte voor de maanden October, November en December 1833.

Gezien ons geheim besluit van den 17 Februaryll La N4 krachtens hetwelk aan de adressanten, onder zekere voorwaarden, is toegestaan, om, in den loop van 1833, achtervolgens zoodanige buitengewone hulp aan te vragen, als met inachtneming der meest mogelijke bezuiniging onvermijdelijk zoude benoodigd zijn, om te voorzien in de voldoening der verschuldigde interessen en in het onderhoud der koloniale inrigtingen.

Gezien het rapport van Onzen minister van Binnenlandsche Zaken van den 16 dezer N1 geheim...'

Samengevat: Verwijst terug naar besluiten van 17 februari (zie boven) plus van 18 maart jl La X7 en van 14 juni La O 17. Verstrekt: over oktober 1833 f 27.000 / over november 10.000 / over december 14.500. Het geld zal in januari 1834 betaald worden.


KB 30 mei 1834 Geheim: 17.000 gulden voor de Maatschappij


Het besluit zelf heb ik niet gezien, maar het ministerie van Binnenlandse Zaken deelt het per brief mee, invnr 151 scan 234.


KB 17 januari 1836 N84: ...


Met dit besluit krijgen de koloniën (en de kindergestichten) de taak vooral ten dienste te staan van de Nederlandse bezittingen overzee. Transcriptie staat op deze pagina.


KB 5 februari 1836 N119: Aanstelling van twee commissarissen bij de Maatschappij


Het besluit bevindt zich in invnr 8. De inhoud ervan wordt de Maatschappij medegedeeld door het ministerie van Binnenlandse Zaken op 18 februari 1836,  invnr 168 scans 311-312. De transcriptie daarvan staat onderaan deze pagina.


KB 30 augustus 1837 N95: Geld voor uitbreiding van de bebouwde gronden


Het ministerie van Koloniën mag de MvW 100.000 betalen om achterstanden in te halen en 200.000 om de culturen uit te breiden. Invnr 186 scans 642-643.


KB 26 oktober 1841 N66: ???


Geen idee wat hier instaat, die besluit (inmiddels van Willem II) bevindt zich in invnr 8.

<