De subcommissie van weldadigheid te Leiden: 'Van der Heijden heeft geen verschil, wie hij missen wilde'


Leiden is op diverse fronten belangrijk voor de Maatschappij van Weldadigheid. Er wonen kopstukken uit de wereld van de armenzorg met wie druk gecorrespondeerd wordt, het is voor veel kolonisten een pleisterplaats op weg naar de kolonie, Leiden zorgt dat er op de kolonie een 'fabriek' komt voor het spinwerk en de subcommissie is erg actief.
Er wordt dan ook steeds aan de stad gedacht als er plek op de kolonie is. De curieuze sollicitatieprocedure waar Johannes van der Heide (zie zijn file) uitrolt als bewoner van een huisje op de proefkolonie is in De proefkolonie beschreven op blz. 17-19, maar daarna vertrekken nog veel meer Leidenaren die kant op. Als er na de bouw van Veenhuizen gratis plaatsen voor arbeidershuisgezinnen zijn, mag Leiden ook. Alleen moeten dan wel even de gezinnen door elkaar gesmeten.

De subcommissie van weldadigheid Leiden beheert een arrondissement met 18 dorpscommissies en met in het eerste boekjaar (1 april 1818 tot 1 april 1819) alles bijeen 622 contribuanten. Dat zijn er best veel als je bedenkt dat er niet zo veel Leidenaren zijn die een stuiver per week kunnen missen. Het heet dat af en toe, vooral 's winters, de helft van de Leidse bevolking de kost niet kan verdienen en moet rondkomen van de steun van diakoniën, parochies en stadsbestuur. Nu bestond er in die tijd nog geen Bureau voor de Statistiek dus dergelijke percentages zijn grof geschat, maar er zijn serieuze studies verschenen die aantonen dat het toen echt heel erg was in Leiden (bijvoorbeeld .G.P.M. Pot, Arm Leiden. Levensstandaard, bedeling en bedeelden 1750-1854, Hilversum 1994).

Notabelen

Het zal dus ook geen toeval zijn dat er diverse voortrekkers van de armenzorg wonen. Eentje daarvan is H.W.Tydeman en hij is degeen die de Maatschappij tipt dat er nabij Ommen een vesting leeg staat waar een bedelaarsgesticht gevestigd zou kunnen worden. Dat wordt de Ommerschans. (49) Later verkoelt de verhouding enigzins als de Maatschappij een eigen maandblad gaat uitgeven. Tydeman voorvoelt al dat ons land niet groot genoeg is voor twee bladen over armenzorg en dat zijn Magazijn voor het Armenwezen het loodje gaat leggen (De proefkolonie blz 139).

Een andere veelschrijver vanuit het Leidse is de rector van het Leids gymnasium. Zijn enthousiaste brieven zijn helder, maar met zijn handtekening heb ik grote moeite, ik kan niet ontcijferen of hij nu Blussé heet of Bosse of iets dergelijks. Hij schrijft al vanaf enkele dagen na de officiële oprichting van de Maatschappij op 1 april 1818 en als secretaris wordt hij de drijvende kracht achter de subcommissie van weldadigheid Leiden. Tydeman noemt hem 'de goede en ijverige secretaris der subcommissie' en 'waarlijk onmisbaar'.

Bij de Leidenaar R. Scherenberg is het minder correspondentie maar meer daden. Hij koopt alle benodigdheden voor het koloniale spinwerk (zie de lijst) en zorgt dat die per schip van Leiden naar Frederiksoord komen. Hij kiest ook de eerste koloniale spinbaas uit, maar dat is een allesbehalve succesvolle keus (zie voor de eerste spinbaas David Wijsman zijn file).

Leiden telt echter minder notabelen dan paupers en voor die laatsten is de kolonie bedoeld. Na Johannes van der Heijde in 1818 vertrekt een gestage stroom die kant op. Op basis van de contributies heeft het arrondissement al recht op zes hoeves, maar daarnaast hebben de 'Heeren regenten van het Heiligen Geest of Armen Wees- of Kinderhuis alsmede Heeren regenten der Huiszitten en Diaconie Armen te Leyden' (hèhè) een contract met de Maatschappij gesloten waardoor zij over zes hoeves kunnen beschikken. Zie voor uitleg over contracten en plaatsen uit de contributie deze pagina.

Een kleine greep uit de Leidse vrije kolonisten

Jacobus Bodri of Bodrie vindt er weinig aan. Na vier jaar gaan ze in 1825 terug naar Leiden, zie op deze pagina.

■ In 1821 is Cornelis van Nieuwenhoven een van de eerste bewoners van de kolonie Wilhelminaoord. Voorheen woonde hij met zijn gezin in 'de Gebuurte nr. 55' in Leiden en om wat te verdienen 'schrobbelde' hij in de spinnerij/weverij. Hij zoekt een nieuwe en betere toekomst in de kolonie en... vindt die ook. Hij is een voorvader van de latere Tweede Kamervoorzitster Jeltje van Nieuwenhoven. Zie het praatje dat ik hield bij de presentatie van De proefkolonie.
De familie van Nieuwenhoven staat nu nog alleen op de pagina Wilhelminaoord bij hoeve 37, maar krijgt nog een eigen pagina.

■ Een tragedie. Pieter Midderhof arriveert in 1826 maar overlijdt binnen een half jaar na aankomst. Zijn echtgenote blijft achter met vier kleine kinderen maar moet al snel wegens 'onzedelijke omgang' verschijnen voor de Raad van Politie en Tucht. 'Deze vrouw voor den raad geroepen en alhier verschenen zijnde, verklaart rondborstig de waarheid, dat zij zwanger is, en wel van den jongeling Arent Jansen, heden voorjaar in den dienst der Nationale Militie ingelijfd.' Zij wordt verbannen naar de strafkolonie, waar ook zij overlijdt. De vier kinderen komen dan in het wezengesticht te Veenhuizen.

■ In de strafkolonie komt ook een zoon van de in 1821 aangekomen Johannes Beun, maar dat was min of meer zijn eigen keus. Zie een verhaaltje daarover op deze pagina (2e verhaal). Genoemde Johannes zal trouwens een ware 'kolonie-dynastie' stichten. Maar liefst vijf van zijn kinderen trouwen met kolonie-genoten en kiezen zelf ook voor het kolonisale bestaan. En de kinderen daarvan.... enzovoort. Een heleboel Beuns op de kolonie moet toch betekenen dat het ze wel bevalt. In afwachting van een eigen pagina staat een overzicht van alle vermeldingen van het geslacht Beun op de site, plus externe verwijzingen, staat onderaan de bladzij kolonie-dynastiën

Er zijn er nog veel meer. Of 'grammietige' Gerhard Crozijn daar ook toe behoorde, weet ik niet. Ik kan hem in de kolonie-administratie nergens vinden, dus misschien komt die niet uit Leiden of misschien heeft die zelfs nooit bestaan en is het hele verhaal verzonnen, maar ik vind het wel een mooi verhaal. (als je van plat-Steenwijks houdt).

En daarnaast zendt het Heilige Geesthuis 'wees- of armenkinderen' die tot aan hun volwassenheid een aantal jaren bij een koloniaal gezin in huis woonden. Als ze tenminste willen... Bijvoorbeeld Jacobus van der Mark nam na twee jaar kolonie op zijn 17e de benen en moest door 'een politiebediende van Blesse' worden teruggebracht. De 18-jarige Leendert de Neeff pakt het beter aan, hij weet weg te blijven en komt in de boeken als 'gedeserteerd'.
Want je mag niet zonder toestemming van de kolonie weg. Je moet het nietjes vragen en dat doet bijvoorbeeld Jacobus Stephanus, zie een verhaaltje elders op de site (verhaaltje nr 3).

Eerste gesticht te Veenhuizen

In 1823/1825 worden de drie gestichten in de nieuwe kolonie Veenhuizen gebouwd. Aan de binnenkant liggen de zalen voor weeskinderen en bedelaars en aan de buitenkant zijn woningen voor arbeidershuisgezinnen. Zie voor enige algemene opmerkingen over arbeidershuisgezinnen deze pagina.

Het eerste gesticht wordt einde 1823, begin 1824 bevolkt. Leiden mag drie gezinnen voordragen. Ze schrijft op 28 november 1823 een voordrachtsbrief, waarvan een transcriptie staat op de pagina van Matthijs van der Heijde onder het kopje 'Eerste poging'.

Op 18 januari 1824 wijst de Maatschappij van Weldadigheid de plekken toe, zie designatie 117 in het designatieregister 1823.

Het gezin van Klaas van den Bos(ch) staat bij het tussenkopje 'scan 26' op deze pagina en verlaat Veenhuizen alweer na tweeënhalf jaar. Het gezin van Pieter Peschier ziet er bij nader inzien helemaal van af om naar de kolonie te gaan. Het derde gezin komt uit Lisse, zodat de contribuanten in die plaats ook waar voor hun geld krijgen. Dat gezin van Joannes van Midden maakt van alles mee en heeft een eigen pagina.

Tweede gesticht te Veenhuizen

Het tweede gesticht is begin 1825 aan de beurt. Leiden schrijft daarover op 15 maart 1825 een brief waarvan de transcriptie is afgedrukt op de pagina van Matthijs van der Heijde onder het kopje 'Tweede poging'.

De animo blijkt gering: 'Buiten het gereformeerde armbestuur heefd geen ander bestuur alhier op ons aanschrijven huisgezinnen verlangen optegeven; en de boven­staande geref: zijn slechts met vele moeite zoo ver gebragt.'

En bij de gezinnen die wél willen is het punt dat de Maatschappij bij arbeidershuisgezinnen denkt aan gezinnen met vier kinderen, al heeft ze al te kennen gegeven om voor Leiden wel tot vijf te willen gaan. En bij de voorgedragen families is de gezinsgrootte niet zoals gewenst. Warreman heeft er te weinig, terwijl 'de huisgezinnen Jaspers en van der Heijden twee kinderen boven het zoo gunstig verleend ultimatum van vijf kinderen bevatten'.

Daarom komt Leiden met een voorstel voor dat kinderoverschot. Ze hopen
'het der Perm. Kommis­sie moge goed dunken dezelve aantemerken als kinderen van Hubertus Warreman, die daardoor mede vijf bekomt; zoodat dezelve bij het huisgezin van den laatst­genoemden worden ingeschreven.'

De beide middelbaarsten in jaren

En het gaat ze NIET om een administratieve oplossing. Ze zijn serieus van plan de gezinnen eigenhandig van samenstelling te veranderen. Ze hebben zelfs al bij de betrokkenen geinformeerd of ze misschien een voorkeur hebben:

'Zoo het ons vergund is, te anticiperen op de keus der kinderen welke van Jasper aan Warreman zullen gegeven worden, voegen wij hierbij dat vrouw Jasper liefst de beide middel­baarsten in jaren, Corn. Joh. Georgius en Martinus Pieter zoude willen missen; Van der Heijden heeft geen verschil, wie hij missen wilde, zoo het slechts het kraamkind van 4 dagen niet zij, waarmede zijn huisgezin vermeer­derd is'.

Het is toch aardig dat ze het die mensen vragen!

De permanente commissie vindt dit te ver gaan. Een beetje schuiven met kinderen mag wel, maar niet zo veel. Daarop komt Leiden op 20 maart 1825 met een nieuwe voordracht, waarvan een transcriptie staat op de pagina van Andries van den Berg.

Uiteindelijk gaan de gezinnen Van de Walle, Warreman, Garst (uit Lisse) en Van de Berg. Met laatstgenoemde gezin loopt het tragisch af, zie deze pagina.

De gezinnen Warreman en Garst komen na verloop van tijd terecht in het derde gesticht en blijven allebei maar een paar jaar in Veenhuizen, op deze pagina staat Warreman onder het tussenkopje 'Scan 112 en Garst onder het tussenkopje 'Scan 119'.

De familie Van de Walle moet inderdaad overeenkomstig de Leidse plannen één kind afstaan, maar daar maakt moeder een einde aan en als ze later naar de vrije koloniën gaan worden ze een van de grootste koloniale geslachten, waarvan nog een pagina komt.

De als te groot afgewezen gezinnen van Matthijs van der Heijde, zie hier, en Crijn Cornelis Jasper , zie deze pagina, zullen later als vrije kolonistengezinnen geplaatst worden.