het onttrekken van kinderen aan weldadige gestichten



Op 24 juli 1818 ontvangt de permanente commissie een schrijven dat de subcommissie van weldadigheid Rotterdam haar werkzaamheden is begonnen. Zeventien dagen na de oproep zo'n subcommissie op te richten (zie voor die oproep op www.deproefkolonie.nl). Het arrondissement Rotterdam is fors, het telt 30 dorpscommissies en in het eerste boekjaar wordt bij 879 mensen contributie opgehaald.
Maar net als elders in het land kalft het enthousiasme af, vooral na de oprichting van Veenhuizen. In De proefkolonie wordt melding gemaakt (blz. 359) van de opschudding als de vooraanstaande Rotterdammer Willem Messchert uit de subcommissie stapt. Hier nadere informatie, een sterretje bij een naam betekent dat onderaan meer over die persoon staat.


Rotterdam mag oktober 1818 één van de 52 hoeves op de proefkolonie vullen. Zij kiest daarvoor de voormalige suikerbakkersknecht Anthony Gerards* en dat wordt een van de meest succesvolle kolonisten. De subcommissie van weldadigheid Rotterdam maakt daar ijverig propagandistisch gebruik van. In de Rotterdamsche Courant verschijnen diverse krantenartikeltjes waarin gewag wordt gemaakt van de tevredenheid en het welvaren van de familie Gerards. Dat kost ook niks, meldt de secretaris:

'Onze stadscourant plaatst gratis uit belangstelling voor de zaak.' (73)

Ook naar de uitbreiding een jaar later zendt Rotterdam een gezin. Johannes Verbeek* met 'huisvrouw en zes kinderen' arriveert dinsdag 14 december 1819 in Frederiksoord-2. Er worden tussen de Maatschappij en diverse Rotterdamse instellingen contracten afgesloten met als gevolg dat na de stichting van Willemsoord een hele kluit Rotterdammers die kant opgaat. Op 5 juni 1820 vertrekken rond de 40 personen. Als de subcommissie verslag doet van dat vertrek en van een bijzondere gast daarbij, gaat de schrijver - zoals in die tijd vaak gebeurt - zich te buiten aan bijzinnen en komma's:

'Maandag zijn van hier, over Amsterdam, naar de kolonie Frederiks-oord vertrokken, vier huisgezinnen, bestaande te zamen uit 24 personen, benevens nog 12 armkinderen, onder het geleide van twee huisvaders en moeders, door de maatschappij van weldadigheid aangenomen, om, bij ieder hunner, zes kinderen in te deelen;treffend was de beschouwing van deze afreize, welke veraangenaamd werd door de tegenwoordigheid van de vrouw van Johannes Verbeek, die zich juist, op bekomen verlof, ten gevolge van goede oppassing, met twee van hare kinderen, sedert eenige dagen, binnen deze stad bevond, om haare naastbestaanden en vrienden te bezoeken, aan wie zij, even als aan de sub-commissie, die haar, met haren man en hare kinderen, nu ruim zes maanden geleden, naar de kolonie had afgezonden, de naïfste verhalen van de kolonie gedaan heeft, en vervuld was van dankbaarheid, zoo als zij dit aan een ieder en ook in het openbaar betuigd heeft, voor de weldaad, aan haar huisgezin bewezen, waardoor het de Goddelijke Voorzienigheid behaagd had, hare wankele gezondheid te herstellen en haar uit diepe armoede tot een' gelukkigen en nuttigen stand te verheffen.' (staatscourant 12-6-1820)

Dat was één zin met 1 punt-komma en 33 (!!!) komma's. In oktober van dat jaar brengt de subcommissie een verslag uit 'aan hare Medeleden', dat ook ruime publiciteit krijgt. Naast een verantwoording van de binnengekomen contributies en giften, wordt daarin juichend verteld van alle Rotterdammers die in de kolonie een nieuwe toekomst gevonden hebben. Zoals:




Maar de werkelijkheid is minder rooskleurig. Johannes van den Bosch die de nieuwkomers in Willemsoord opvangt, laat heel andere geluiden horen. Volgens hem zitten er tussen

'...waar mede ik veel haspel hebben zal. De eerste is een jodin van Rotterdam die met niets te vreden is, geen kleding of huisraad verlangd te ontvangen en niets op krediet, ten einde ten alle tijde recht te hebben van te kunnen heengaan. De man is een lummel die gaarne blijven wil, maar zo onder de pantoffel staat dat hij niets te zeggen heeft en dus ten laatste instantie wel zal willen wat zijn wijf wil.' (55)

Dat zal de in het plaatje genoemde 'Israeliet' Benedictus zijn. Dat echtpaar vertrekt inderdaad weer snel, maar zal zijn opgevolgd door geloofsgenoten want enkele jaren later is er een joodse gemeenschap in een deel van Willemsoord. Anderen accepteren wel kleding en voedsel van de Maatschappij, waardoor ze een schuld hebben die ze met werk moeten aflossen. Maar of het geschikte kolonisten zijn...? Johannes omschrijft een andere Rotterdammer als

'een bakkersbaas die een bakkerij tegen een lading genever die hem door de keel gezeild is verkwispeld heeft.' (55)


Lofdicht

Er zijn er natuurlijk ook die het goed doen. De in het plaatje genoemde Dirk van Jeveren*, die in Rotterdam het beroep 'sjouwer' had uitgeoefend, verliest na drie jaar zijn echtgenote, hetrouwt met een kolonistendochter* uit Enkhuizen en blijft dan tot zijn dood 27 jaar later in de kolonie wonen en werken. Ook de onderaan het plaatje genoemde familie Van der Kleij* zijn blijvertjes. En de oude Teunis Berkenkamp* wordt geroemd als een hele goede verzorger voor arm- en weeskinderen.
Ook als in 1821 Wilhelminaoord is opgericht arriveren hele groepen Rotterdammers en ook dan met wisselend succes. De ongeveer 40-jarige Andries de Jong wordt met zijn gezin na een jaar weer naar huis gebonjourd, maar de gelijk met hem gekomen Dirk van Ouden* vindt een nieuw bestaan voor hem en zijn gezin. Hij blijft er altijd en twee van zijn zoons trouwen kolonistendochters en worden zelf ook kolonist.
In die optimistische sfeer onstaat 'een lofzang op de Maatschappij van Weldadigheid van W. Messchert uit Rotterdam'. Het wordt geplaatst in het maandblad De Star met als bijschrift van de redactie:

'Hoe karig ook anders in het plaatsen van stukken, die maar eenigzins schijnen konden de eigenliefde van het Hoofdbestuur der Maatschappij te streelen, meenden wij echter de mededeeling van dit schoone dichtstuk, ons door den dichter edelmoediglijk vergund, aan het publiek schuldig te zijn, waardoor gewis de natie hem met ons danken zal.'

Dat eerste is gelogen, De Star staat altijd boordenvol eigen roem, maar het klinkt goed. Het lofdicht van Willem Messchert beslaat 16 bladzijden en telt rond de vijfentwintig coupletten en daar is echt niet doorheen te komen. Voor de liefhebbers het eerste couplet:

'U zing ik, frische stam, op Neêrlands grond ontsproten,
Door Neêrland aangekweekt; wiens takken, breed geschoten,
Den arme dekken door hun schaduw; en wiens vrucht
Aan Neêrland zegen schenkt; u, die geen stormen ducht,
Noch voor de vlagen bukt, die door uw bladren jagen,
Maar fier de kruin verheft, om eeuwen vrucht te dragen:
U zing ik, Maatschappij! aan Neêrlands heil gewijd,
U, die weldadig heet, en die weldadig zijt.' (De Star april 1822)

Enzovoort. Twee maanden later krijgt Willem Messchert het honorair lidmaatschap van de Maatschappij toegekend (Star juni 1822, pag 471) en weer wat later wordt hij uitgenodigd zitting te nemen in de Rotterdamse subcommissie omdat hij 'zich meermalen volijverig voor de Maatschappelijke belangen getoond heeft'. (65)


Ik moet mij van de Maatschappij afscheiden

Zoals uit het vorige plaatje blijkt, exporteert Rotterdam niet alleen gezinnen maar ook wees- en armenkinderen. Voor 60 gulden per jaar per kind zijn er in totaal 24 plaatsen voor Rotterdamse kinderen in de kolonie gecreëerd. Af en toe gaan er lijstjes over en weer met welke kinderen inmiddels zijn overleden of uit de kolonie 'gedeserteerd' of vanwege het volwassen worden met ontslag zijn gegaan, en hoeveel opvolgers er door Rotterdam gezonden kunnen worden. Dat ziet er bijvoorbeeld zo uit (66):




Maar het kan goedkoper! Na de bouw van drie grote gestichten in Veenhuizen in 1823 en 1824 is daar plaats voor 4500 weeskinderen en dat biedt de Maatschappij aan voor de spotprijs van 45 gulden per kind per jaar. Er volgens grote transporten vanuit plaatselijke weeshuizen naar diep-Drenthe, ook vanuit Rotterdam. Zo meldt het stadsbestuur op 31 maart 1825:

'Wij hebben de eer, UwelEd: kennis te geven, dat wij, op gisteren naar de colonie van Weldadigheid te Veenhuizen met twee schepen, onder behoorlijk geleide hebben opgezonden 43 kinderen, zoo van deze als van andere gemeenten.' (73)

Niet iedereen is er van overtuigd dat ze daarginds beter af zijn, ook al zijn de toestanden in lokale weeshuizen vaak erbarmelijk. Drie weken na het Rotterdamse transport, op 21 april 1825 ontvangt de permanente commissie een brief van Willem Messchert. Het is een tamelijk vaag briefje. Heren gaan niet met elkaar in debat en het is niet beschaafd om kritiek uit te oefenen. Messchert heeft het over 'nieuwe middelen' die de Maatschappij aanwendt om de kolonisatie uit te breiden en dat die nieuwe middelen 'bedenkingen bij mij doen ontstaan'. Maar hij eindigt heel duidelijk:

'Ik kan in die stemming geen lid en nog veel minder Honorair lid blijven der Maatschappij, en den schijn op mij laten berusten van onbepaald hare beginselen en hare handelingen goed te keuren. Dit verbieden mij goede trouw en oprechtheid. Ik moet mij van de Maatschappij afscheiden, en zend dien ten gevolge mijn diploma van Honorair Lidmaatschap terug, met dankzegging voor de eer, mij door de aanbieding van hetzelve bewezen.' (73).

Het komt hard aan. De pc richt zich tot de voorzitter van de subcommissie van weldadigheid Rotterdam. 'Zoo verrukt' als zij was geweest over de 'gullen toezending van het schoone dichtstuk' van drie jaar geleden, 'zoo zeer frappeerde en griefde' de laatste brief van Messchert. Ze vragen de voorzitter om eens te gaan informeren wat er precies loos is.

'Het zij ons vergund, Mijn Heer! in dit geval UWEGeb. vriendelijke tusschenkomst interoepen, UWEdG. individueel vertrouwelijk te verzoeken, den Heer W. Messchert personeel te willen onderhouden, en van ZijnEd. te vernemen, welke bepaaldelijk de gronden van bezwaar tegen de beginselen en handelingen der M., sedert zijne gulle aanneming van het Honorair Lidmaatschap, die ZijnE. hebben kunnen bewegen, om brusquement deszelfs diploma terug te zenden.'(356):


Om in geen twist geding te komen

Die voorzitter, G. van Gennep, is een warm vriend van de Maatschappij. En dat is wederzijds, de koloniën hebben al een paar keer probleemgevallen waarvoor Van Gennep zich inzette opgenomen, zoals bijvoorbeeld een alcoholverslaafd familielid (boek blz. 311).Van Gennep meldt dat Messchert ook zijn lidmaatschap van de subcommissie had opgezegd en wel 'zoo stellig dat eene verandering van denkwijze (...) schier als onmogelijk te achten zij'. Daarop had de subcommissie aan Messchert geschreven:

'Hoezeer wij ons onthouden willen van het debatheeren der redenen welken UEd. tot deze voor ons zoo geheel onverwachten stap hebben gepermoveerd kunnen wij echter niet ontveinzen dat zij ons treft en wij door deze uwe verwijdering het verlies ondergaan van een ijverig medelid en warmen voorstander der Maatschappelijke aangelegenheden tot welker bevordering door UWEd. in menige opzigten zoo veel is bijgedragen.'(73)

Maar ondanks al die stelligheid en ondanks het absoluut niet willen 'debatheeren', gaat Van Gennep toch op pad. Hij heeft 'ter voldoening aan UWE verlangen ZijnEd. een bezoek gegeven' (ZijnEd = Messchert) en hij heeft 'zeer vriendelijk met ZijnEd. gesproken'.

'ZijnEd. achte onnoodig de gronden optegeven waarom hij zich noch met de gronden noch met de handelingen der Maatschappij kan vereenigen ten einde in geen twist geding te komen,'

Dat schiet dus allemaal niet op. Beleefdheid is echt heel lastig als je duidelijkheid wilt. Gelukkig wil Messchert 'confidentieel', in vertrouwen, wel wat tegen de voorzitter kwijt en dan blijkt dat 'het onttrekken van kinderen aan weldadige gestichten (...) hem niet beviel'. Het vertrouwelijke gesprek heeft volgens Van Gennep 'geen ander gevolg dan dat ik meer en meer overtuigt ben geworden dat onze kommissie 't wel begrepen heeft en ZijnEd. besluit onveranderlijk schijnt te zijn'.

Willem Messchert is niet de enige die afhaakt. Het arrondissement Rotterdam heeft tegen die tijd nog maar net boven de 600 contribuanten. Veel meer zal dat in de toekomst ook niet worden, maar er zullen wel nog tientallen jaren Rotterdammers naar de koloniën gezonden worden.





Nadere informatie over de betrokkenen

Voor de Rotterdamse proefkolonist Anthonie Gerards zie zijn file op deproefkolonie.nl.


De aankomst van Johannes Verbeek staat ook op deze pagina, hij bewoont daarna Frederiksoord-2 hoeve nummer 23 en hij staat vermeld bij de donaties voor de watersnoodramp.
Hij wordt even genoemd bij hoeve 64 van Wilhelminaoord en een dochter bij nummertje 4 van de verhalen uit Wilhelminaoord.


Dirk van Jeveren heeft een eigen pagina en daarop komt ook Hendrina Christina Stahl voor.


Gijsbert van der Kleij is eerst verzorger van weeskinderen en wordt dan kolonist. Zie hoeve 69 in Willemsoord. Twee van de weeskinderen gaan volgens een brieffragment later naar het gezin van Rausch 'om meerder handen in kol. N1 te hebben'.
Zoon Carel Lodewijk Gijsberts van der Kleij trouwt een Hoogeveense kolonistendochter en wordt kolonist, even genoemd bij de koloniedynastiën.
Zie voor genealogische gegevens de genealogie Hoogakker en de kwartierstaat van Klaas van der Kleij


Voor de Rotterdamse 'huisverzorger' Teunis Berkenkamp zie de pagina over Willem en Marianne der Nederlanden.


Dirk den Ouden zou volgens de kolonie-administratie zijn geboren Rotterdam 10-7-1785 en getrouwd met Antonia den Broek. Het gezin vestigt zich 21-10-1821 op de kolonie, volgens de database op drenlias in Willemsoord, maar dan zouden ze in dit stamboek moeten staan en daar staan ze niet dus ik weet het niet.
Zoon Johannes trouwt 1840 met een dochter van kolonist Taatgen uit Farnsum, zie de genealogie van de familie Steen en wordt vanaf dat moment ook kolonist. Zie voor Taatgen verder de pagina Appingedam
Dochter Maria Christina raakt in de problemen en komt tijdelijk in de strafkolonie Ommerschans, waarschijnlijk wegens ongehuwde zwangerschap. Er zijn er meer. Ook de zoons Johan Andreas en Dirk belanden in de strafkolonie.
Johan Andreas trouwt nog wel een kolonistendochter, zie genealogie van de familie Hassing
Enkele andere verlaten zonder toestemming de Maatschapij, wat 'deserteren' heet, zoon Pieter als hij 24 is en zoon Hendrikus op zijn 25ste. Zoon Thomas gaat in dienst, dochter Helena wordt niet ouder dan acht maanden en zoon Leendert tenslotte huwt kolonistendochter Carper en wordt kolonist.