Transcripties van stukken bij Verhalen Wilhelminaoord: 1) De kleding tot op het bloote ligchaam nagezien

De bij dit verhaal horende stukken beginnen met een brief van de subcommissie Oudewater, gedateerd 22 februari 1822, invnr 60 aan de permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid:


Met 4 kinderen uit het armhuis al hier en 2 huisgezinnen volgens contract in julij ll. na Frederiks-Oord opgezonden zijn ook twee kinderen uit het weeshuis alhier in kolonie no.4 opgenomen.
De eerste kolonisten zijn vergenoegd, maar de twee laatste Arie Roe­steen en Janna Hendriks niet.
De klagten aan regenten van het weeshuis van wegen dezelve steeds ingezonden, hoopten wij dat zoude vergroot zijn.

Dan wij zijn nu in het zekere geinformeerd, dat den eerste omtrent 11 jaren oud, ingedeeld bij eene Duijker in no.4, nooit ter kerke gaat.
Somwijl zonder koussen en als in lompen gehuld moet lopen.
Dit was altans ruim 14 dagen geleden het geval:
Slaag krijg als hij ten genoegen van Duijker en de zijnen geen voor hem overma­tig werk kan doen; en zoo veel honger lijdt, dat hij bij andere kolonisten een stuk brood moet vragen.

En de tweede: Janna Hendriks oud 17 jaren is inge­deeld bij eene Redijk en diens roomse vrouw met andere weeskinderen.
Deeze gaat ook niet ter kerke, moet des zondags ten behoe­ve van die huisverzorgers werken, krijgd niet genoeg te eeten en van het vleesch dat bij Redijk gegeten wordt niets. En beide hebben door het vloeken, de slegtste voorbeelden.

Zoals te doen gebruikelijk, stuurt de permanente commissie de brief door naar de directeur der koloniën om er zijn mening over te geven en die reageert 25 februari 1822, invnr 60:


Ter beantwoording der missive van de Per­manente Kommissie dd. 23 dezer no.73/2 met afschrift eens brief der subkommissie Oudewater heb ik de eer te rescriberen dat,

hoewel met de huishouding van den huisver­zorger Redijk en het aldaar ingedeelde wees­meijsje Janna Hendriks van Oudewater zeer goed bekend zijnde, ik mij derwaarts heb begeven, ten einde die zaak nader te onder­zoeken,

waarbij  het, zoo als ik verwagte bleek dat hare klagten geheel ongegrond waren; namentlijk

betreffende het ter kerk gaan is zij slechts eenmaal, en wel op twee­de kerstdag verhindert geworden, wordende zij integendeel, daartoe door den huisverzor­ger aangespoord; maar dat zij daar niet alle zondagen heengaat komt daar vandaan dat de afstand haar te ver schijnt en geensints dat zij voor de huisverzorgers moet werken; toen ik haar vroeg welk werk zij des zondags moest verrigten, antwoorden zij, "het huis schoonmaken".

Dat dit huis schoonmaken in niets anders kan bestaan, dat die kleinighe­den welke onvermijdelijk moeten geschieden, is genoegzaam bewezen door de order en zindelijkheid welke in dat huis heerscht;

aan­gaan­de het niet genoeg te eeten krijgen, van het tegendeel kan ik mij des te zekerder overtuigd houden, wijl, behalve ik meermaals daar ben gekomen wanneer men aan tafel was, en telkens de goed order en tevreden­heid vondt, ik zeker ben dat de huisverzorger Redijk veel vleesch koopt, dat door zijn eige­ne verdiensten wordt betaalt; als zijnde hij met zijn zoon, twee bekwame arbeiders;

en eindelijk het slegte voorbeeld door vloeken; dit is moeijelijker, op grond van ondervinding tegen te spreken, maar wel durf ik verklaren, dat Redijk bij mij voor zedelijk en braaf, zelfs godsdienstig bekend staat; gaande hij met de 6 overige kinderen - jongens - geregeld ter kerke,

tenslotte voeg ik hier nog bij dat men Janna Hendriks slechts behoeft te zien, en men zal zig overtuigt houden dat zij zoo goed, of beter dan eenig kolonist wordt ver­zorgt.


Aangaande Arie Roesteen zijn mij de klagten niet zoo geheel onge­grond voorgeko­men. Duijker en derzelver vrouw bij wien dit kind is ingedeelt zijn menschen enigsints ruw, dat het daar somtijds een slegt voorbeeld heeft, door te hoog vloeken, is zeer wel mo­gelijk.

Zoo ook dat het niet ter kerke komt, dit is egter aan een kind van 11 jaren minder te verwagten;

dat er niet iets op de order en het onderhoud der kleeding in dat huisgezin is aantemer­ken, is niet te ontkennen. Dan dat dit kind zonder koussen, en als in lompen gehuld moet lopen is buiten de waarheid, zoo zelfs, dat ik het gisteren onverwagt bij de spinzaal aantrof en aangenaam wierdt ver­rast, daar het zelve zodanig te vinden, dat slechts de linnen broek aldien behoorde te zijn gerepareerd.

Niet te vreden met het uit­wendige heb ik de kleding tot op het bloote ligchaam nagezien, en zelfs het hemd schoon en zonder de minste verzuiming hersteld gevonden;

het kind heeft zijn opgelegde taak te spinnen en doet nooit ander werk, zoo dat het overmatig werk bij geen mogelijkheid in iets anders kan bestaan, dan ½ pond vlas meer te moeten spinnen dan het volgens zijn jaren zoude zijn verpligt.

Toen ik gisteren bij Duijker kwam, was daar reeds gegeten, dan de vrouw toonde mij het overschot, bestaan­de in een grote portie gort, waar over vet en stroop. Brood word bij Duijker zoo veel ont­vangen als in elk ander huisgezin, niet tegen­staande hij van zich zelfs slechts, ik meen 3 kleine kinderen heeft, en dus genoegzaam om al de leden te voeden,

daarbij komt nog, dat Duijker zelfs een man is, die door sterken arbeid veel geld wint, en dus boven zijn ver­strekking bij de winkelier en 25 st. aan kaart­jes altijd geld in hande bekomt, zoo dat dit hongerlijden in het vragen om brood bij ande­ren ook hoogst waarschijnlijk onwaarheid is;

bij dit alles heeft mij het jongetje zelfs verze­kert van zeer te vreeden te zijn bij Duijker; hier op zoude egter misschien niet veel reke­ning zijn te maken wegens de jonge jaren des kinds; dan de wijze waarop ik het zelve onder­vraag; geloof ik geschikt te wezen, niet om het kwaad voor mij te verbergen uit vrees; maar wel om het als t ware tot het inbrengen van klagten uit te lokken.

Ik moet dus uit alles wat ik in deeze heb kunnen ver­nemen, besluiten te geloven, dat Bouwman en van Puffelen, kolonisten uit Oudewater, de kinderen tot het inbrengen van klagten heb­ben aangespoort, om door die weg de eerste Janna Hendriks, en de tweede Arie Roesteen bij zich te hebben, als zijnde daar in voor hun een wezenlijk voordeel gelegen. De kinderen nogtans zullen overeenkomstig het verlangen der sub kommissie Oudewater bij andere huisverzorgers of kolonisten worden inge­deelt.

De afloop van de kwestie is dat de kinderen verplaatst worden naar andere gezinnen (maar NIET naar Bouwman en Van Puffelen). Op 6 maart 1822, invnr 60, schrijft de directeur:

Ten gevolge der missive van de Permanente Kommissie dd. 2 dezer no.7/3 heb ik de eer haar te berigten dat de bewuste kinderen van Oudewater, reeds zijn verplaatst, en wel Jan­na Hendriks bij van Oijen en Arie Roesteen bij van der Lugt in kol. no.4:

ik neem de vrij­heid te observeren dat de missive der Perm: Kommissie van den 23 der vorige maand no.73/2 zoo wel, als de aard der zaak mij noopte deeze verplaatsing zoo spoedig te bewerkstelligen, zijnde het toch te vreesen, dat het lot der kinderen, na het voorgevallene bij hunne voormalige huisvaders niet zodoen­de zijn verbeterd.