29 november 1847 N7: Aanschrijving aan den Directeur der kolonien bij de juiste toepassing der bij het Reglement van Tucht bepaalde straffen zijne aandacht gevestigd te houden en toetezien dat eenig misdrijf hetwelk zekere bepaling is gestraft niet nogmaals wordt gestraft bij toepassing van zekere andere bepaling


Drents Archief, toegang 0186, invnr 984

De Permanente Commissie

Besluit:

aan den Directeur der koloniën te schrijven als volgt:

Volgens de bij UwEd missive van den 12 October ll. N2973 onder anderen ingezonden Notulen van den Raad van Tucht te Ommerschans van den 4 September ll. zijn onder meerdere, de bedelaarskolonisten W. Romijn en P. Haijer schuldig bevonden, de eerste aan ontvlugting voor de tweede maal met medeneeming van een kantschop; de andere aan ontvlugting voor de eerste maal met medeneeming van een kantschop.

Deswege zijn zij veroordeeld:

W. Romijn ingevolge Artikel 11 van het Reglement van Tucht tot 14 dagen opsluiting, om den anderen dag te water en brood, dertig rietslagen en het dragen van een distinctief pak gedurende 4 maanden; mitsgaders nog ingevolge Artikel 13 tot 8 dagen opsluiting om den anderen dag te water en brood en dubbele vergoeding a f 3,50;

P. Haijer ingevolge Artikel 11 met 14 dagen opsluiting om den anderen dag te water en brood en het dragen van een distinctief pak gedurende 4 maanden, mitsgaders nog ingevolge Artikel 18 tot 8 dagen opsluiting om den anderen dag te water en brood, en dubbele vergoeding a f 3,50.


Hierop valt aan te merken dat de op W. Romijn ingevolge Artikel 11 toegepaste straf niet is de straf op eenvoudige ontvlugting voor de tweede maal, maar de zwaardere straf op ontvlugting voor de tweede maal met verzwarende omstandigheden;

dat de verzwarende omstandigheid bestond in het medenemen van een kantschop;

dat echter wegens dit laatste feit, als eene ontvreemding op hem is toegepast, de straf bepaald bij Artikel 13 en dat hij derhalve voor het medenemen van die kantschop te veel is gestraft.

Immers indien eenig misdrijf is gestraft volgens zekere bepalingen der wet, kan het niet nogmaals worden gestraft bij toepassing van zekere andere bepaling.

Zodoende gaat men te ver en wordt onregtvaardig.

Hetzelfde is, mutatis mutandis ten aanzien van Haijer van toepassing.

Wij verzoeken UwEd het bovenstaande den Raad van Tucht te Ommerschans onder het oog te brengen, en wijders op dit punt, ook wat Veenhuizen aangaat, UwEd aandacht gevestigd te houden, ten einde, wanneer men op dit stuk andermaal in dwaling mogt vervallen, daarop onmiddellijk eene teregtwijziging te doen volgen.