Naar het overzicht
van stukken over Willempje van der Dooze
Bij die beoordeling wordt het gezinnetje Schoolbroek beschouwd als een van de hopeloze gevallen en stuurt men 31 augustus 1829 de volgende brief naar de subcommissie Amsterdam, invnr 367:
Het huisgezin van de weduwe Scholbroek hetwelk wij op den 8 Julij 1824 in computatie der contributie van UwEd in de vrije kolonien hebben overgenomen, bleek spoedig voor de betrekking in dezelve niet alleen ongeschikt te zijn maar hebben wij ons uit hoofde van onbehoorlijke gedragingen verpligt gezien om hetzelve ten voorbeelde van anderen en ware het mogelijk tot verbetering naar de Strafkolonie te verwijzen.
Bij het jaarlijksch onderzoek door een onzer medeleden naar de staat der in de strafkolonie geplaatste huisgezinnen worden zij van welker verbetering het te verwachten is dat zij goede koloniale huisgezinnen zullen zijn naar de gewone kolonien teruggeplaatst en in al hunne vorige regten hersteld.
Het is ons echter bij herhaling gebleken dat van het gezin van de weduwe Scholbroek voornoemd niet is te verwachten dat gunstig gevolg het welk wij ons van de verwijzing naar de strafkolonie hadden voorgesteld, en tevens dat hetzelve al nu niet langer aldaar kan verblijven.
Wij hebben dan ook besloten om dat gezin te ontslaan doch alvorens daartoe overtegaan UwEd mededeeling te doen der redenen, welke ons tot deze maatregel beweegt en zullen wij UwEd, zich daarmede, gelijk wij vertrouwen, vereenigende, gen. gezin van derzelve betrekking tot de kolonien ontslaan, terwijl daardoor de mogelijkheid gegeven wordt een ander, beter en meer geschikt gezin te plaatsen, tegen vergoeding der door hetzelve nagelaten schuld.
Amsterdam reageert snel, op donderdag 3 september 1829 schrijft men terug, invnr 100 scan 33. Men blijkt daar niet meer te weten dat men indertijd het gezin naar de kolonie gezonden heeft:
Amsterdam den 3 september
Om het belang hetwelk welligt de subkommissie, uit welke contributiën het huisgezin van zekere weduwe Scholbroek in de vrije koloniën is geplaatst geworden, er bij kan hebben, om opgenoemd hisgezin ten spoedigste door een meer geschikt te doen vervangen, haasten wij ons UwelEd: geëerde missive van 31 Aug. ll N16, op gister bij ons ontvangen, per ommegaande post te retourneren, daar dezelve, zonder twijfel, bij vergissing aan ons is geädresseerd.
De subkommissie der Maatschappij van Weldadigheid te Amsterdam,
en in derzelver naam Jacs Kempe, secretaris
De permanente commissie bespreekt deze brief op 8 september 1829 N16, maar dat heb ik niet bekeken want daar zal gewoon instaan dat ze de eerste brief nog een keer naar Amsterdam sturen, nu met enige toelichting. En dat stuurt Amsterdam op woensdag 4 november 1829 een echt antwoord, invnr 101 scan 054:
Amsterdam 4 november 1829
Het huisgezin van de wed: Schoolbroek, waarvan ons de situatie is kenbaar gemaakt bij UwelEd:Geb: missive van den 31 Aug 1829 N16, door ons voor de subkommissie te Vreeland in july 1824 voorgedragen en opgezonden zijnde, hebben wij na den ontvangst van opgemelde missive gemelde subkommissie daarvan breedvoerig berigt gegeven.-
Wij ontvingen daarop eene rescriptie waarvan kopij hiernevens gaat, en verzoeken UwelEd:Geb: derhalve ons met den meesten spoed daarop wel te willen dienen van informatie, waardoor wij ons in staat zouden kunnen bevinden, dezelve subkommisie behoorlijk inteligten, en eene kwestie zouden zien geresolveerd die meermalen bij ons te berde gebragt, tot nog toe, zoo het ons voorkomt, onbeantwoord is gebleven.
De subkommissie der Maatschappij van Weldadigheid te Amsterdam,
en in derzelver naam Jacs Kempe, secretaris
Helaas zit die brief van Vreeland er niet bij. Maar ik denk dat ze een terugkeer van Willempje van der Dooze niet zo zien zitten, want op 13 november 1829 bij de agendapunten N8 en N21, invnr 370 (daarvan zijn geen scans) besluit de permanente commissie aan de directeur te schrijven. Uit die brief blijkt dat Willempje het in de strafkolonie wel gezien heeft en er uit wil:
Bij gelegenheid van het laatste jaarlijksche plaatselijk onderzoek door een onzer leden naar het gedrag der strafkolonisten, heeft ook de wed Scholbroek hare terugplaatsing in de vrije kolonien of, indien dit niet kon plaats hebben, haar geheele ontslag uit de kolonien verzocht.
De subcommissie door wie zij aanvankelijk inde kolonien geplaatst is geworden, vindt zwarigheid in dat ontslag en zou liefst ??, dat zij in de kolonie verbleef.
Alvorens in dezen een stellig besluit te nemen, zouden wij verlangen te weten of de wed Scholbroek, bij de onmogelijkheid om haar in de vrije kolonien terug te plaatsen, blijft staan op haar ontslag.
UwEd gelieve haar te dien aanzien te doen horen en ons de uitslag daarvan medetedeelen met opgave tevens van het bedrag der schuld van gemelde weduwe.
Zoals gebruikelijk doet de directeur wat hem gevraagd wordt en gaat hij met Willempje praten. Hij rapporteert op 23 november 1829 in een brief met nummer N444, invnr 101 scan 373:
In antwoord op UwEdG missive van den 13 dezer N21, ten aanzien van de wed. Scholsbroek, heb ik de eer UwEdG te berigten, dat dezelve heeft vier kinderen, waarvan de beide oudste meisjes zijn van 16 en 14 jaren oud, voor welke meisjes zij zegt, dadelijk na haar ontslag, diensten te kunnen bekomen, bij of door de hulp van haar zeven, gelijk zij opgeeft, welgestelde zusters en broeders.
Het zijn inderdaad oppassende meisjes, en de oudste is in dienst bij den boekhouder Stokheimer.
De twee overige kinderen zijn tweelingen van 9 jaren oud, welke een broeder van haren overledenen man, die kinderloos is, gaarne bij zich zoude willen nemen.
Zij zelve is eene bekwame naaister, waarmede zij in haar eigen onderhoud en misschien ook, des noodig, in dat van de beide jongste kinderen zoude kunnen voorzien.
Op kleeding heeft zij met hare kinderen schuld ƒ 108,11 en op oververdiensten heeft zij
ƒ 6.18 tegoed.
Die 'welgestelde zusters en broeders' kon wel eens overdreven
zijn. In de door de Diaconie van Vreeland betaalde rekeningen
staat in 1829 regelmatig haar broer, de schildersknecht Gerrit van
der Dooze vermeld, bijvoorbeeld voor medicijnen of kousen voor de
kinderen.
En de kledingschuld van over de honderd gulden van het gezin van Willempje zal uit de contributie van Vreeland betaald moeten worden, dus er zijn gerede twijfels bij Vreeland. Maar de permanente commissie blijft proberen en besluit op donderdag 11 december 1829 N15, invnr 371 (geen scans):
De permanente commissie,
Nader gelezen hebbende de missive van de subcommissie der M vam W te Amsterdam in dato 4 November 1829 (in advies 13 Nov N8)
Gelezen het berigt van den Dir der Kol in dato ….
Besluit
aan de subcommissie voornoemd te schrijven het geen volgt
Wij hebben de eer UWEd in antwoord op de missive dd de dato 4 November ll te kennen te geven, dat hoewel wij bij onze missive van den 31 Aug ll N16 onder mededeeling der redenen UwEd voorgesteld hebben om, indien daar tegen bij UwEd geene bedenkingen bestonden, aan het gezin der weduwe Scholbroek ontslag te verlenen dat echter ook het gevolg is geweest van haar daartoe gedaan verzoek.
De vrouw nu nader gevraagd zijnde of zij bij haar vroeger geuit verlangen om te worden ontslagen bleef volharden, is door haar toestemmend beantwoord onder bijvoeging dat zij meendt in de gewone maatschappij haar onderhoud te kunnen vinden.
De wed Scholbroek alzoo op haar ontslag blijvende aandringen, meenen wij dat aan haar verlangen zou behooren te worden voldaan en verzoeken wij UWEd ons te willen mededeelen of daartegen bij UwelEd thans nog bedenkingen bestaan.
De verdere discussie heb ik niet kunnen vinden, maar ik denk dat Vreeland blijft weigeren het gezin terug te nemen. Het resultaat is in ieder geval dat Willempje en haar dochters in de strafkolonie blijven.