Naar het overzicht
van stukken over FENNER





27 juni 1821: Fenner vindt de functie van onderdirecteur eigenlijk te min en wil directeur worden

Deze brief van Fenner gedateerd 27 juni 1821 aan de permanente commissie bevindt zich in invnr 57 scan 858. De cursieve stukken zijn samenvattingen, de rest is letterlijke transcriptie.

Fenner haalt zich het moment voor de geest dat Benjamin vd Bosch hem in 1819 zijn benoe­ming mededeelde:

Deze bekendmaking raakte het binnenste van zijn hart. Evenwel zich eeinge minuten stilzwei­gende bedagt te hebben, verklaarde hij tegen den Capitain, zonder ZWEdGeb: nader over zijn gevoelen uit te laten, het aanneemen te moeten:

De reden dat onder­geteekende dezen stap als Officier dee, was ten eersten zijne geringe pensioen, die hij reets 33 jaar genoot­en had, en dus niets hartelijker wenschte als eene vermeer­dering van inkoomens, steunend op zijnen stand van Officier aangemeten post:

evenwel in­ziende, dat in de tijd, noch geen ander tijdel of ambt bestond, zoo die van Directeur of Onder-Directeur, zich vergenoe­gende en zich verzekerd houdende dat de Permanente Commissie, volgens haar wijselijk bestuur, in tijd, voor een of het ander zijne perzoon aan­gaande zoude zorge dragen.

Dat laatste is echter niet gebeurt en dus zijn Fenners klach­ten:

Dat de inkoomsten niet toereikende zijn, voor hem als fazoenlijk man leven te kunnen, en de tijdel van Onder-Directeur niet passend voor een Officier - is zijn eerbiedig verzoek aan de Heeren Leeden der Permanente Commissie uitspraak te doen, over zijne toe­koomende bestemming, en dezes eerbiedig verzoekende, hem met eersten toekoomen te laaten, dat hij daaraan in staat gesteld worde, zijne verdere maatregels te neemen.

Voor al verwagd hij niet van de Perma­nente Commissie, dat bij een besluit hem aangaande, de minste reflexie word gesla­gen, op die hem voor zijne zwaare plessuur van het land geaccordeerde pensioen, om dat hij nauwelijks met het onderhoud van een rijpaard, en die jaarlijksche kosten voor zijne plessuur darmede omkoomen kan, zich gelijk te stellen aan een ander, die dat niet heet, gelijkvormig den dienst der Maatschappij, zonder nalaatig­heid waarnemen te kunnen.

Op de achterkant van de brief, scan 859, staat aangetekend dat de brief op de vergadering van 30 juni 1821 artikel 22 wordt besproken en Fenners brief op 2 juli wordt doorgestuurd 'aan den Generaal', dus Johannes van den Bosch. Die reageert in een brief op 2 juli 1821 aan secretaris Ockerse, invnr 58 scan 19, kort op Fenners brief:

Fenner is een gek, maar van het goede soort. Voor Direkteur schikt hij zich als het vijfde rad aan een wagen.

En de volgende dag, 3 juli 1821, invnr 58 scan 36, schrijft Van den Bosch meer uitgebreid en komt hij met een list:

Wat Fenner betreft, hoe zeer ik mede van opinie ben, dat het verzoek van dien man behoort te worden gedeclameert, bezit hij echter twee hoeda­nigheden die hem on­der de order van een ander nuttig voor de Maatschappij maken.
Strikte eerlijkheid na­mentlijk en veel goede wil.
Hij paard hier bij een grote mate van don quichotterij, maar die ligtelijk door een bezadigd mensch kan wor­den getemperd.

Bij bede­laars zal hij ons van veel dienst zijn, maar men moet den ridder niet over het paard ligten.
Onder verbetering geef ik derhalve in considera­tie hem aante­schrijven dat de Kommissie niet kan bewilli­gen in zijn verzoek, maar bereid is hem uit haar dienst te ontslaan indien hij menen mogt dat de functie thans door hem uitgeoefend met zijn karakter niet mogt stroken.
Ik houde mij verzekerd dat dat werken zal.

Die reacties worden besproken op 7 juli bij artikel 17 en er wordt geschreven aan Fenner op 12 juli. Dan blijkt de list NIET te werken. De brieven die Fenner hierop gaat schrijven gaan nog véél verder, zie hier.