In zijn overlijdensakte wordt gemeld dat Fenner is geboren te 'Sibershausen'. Vermoedelijk wordt bedoeld Sabershausen in Rijnland-Palts. Hij is bij zijn overlijden in 1846 79 jaar oud, dus die geboorte moet rond 1767 hebben plaatsgevonden. Dezelfde akte meldt dat hij een zoon is van Heinrich Christoph Fenner en Marie Philippene Maertens en weduwnaar van Marianne Henriette Cristine Ernestine Schenk.
Fenner is dus ongeveer 52 jaar als de Maatschappij van
Weldadigheid in augustus 1819 voor het eerst met hem te
maken krijgt. Op dat moment bestaat alleen de proefkolonie
Frederiksoord, die dit najaar wordt uitgebreid, maar heeft de
koning al wel de verlaten vesting de Ommerschans aan de
Maatschappij gegeven om daar op termijn een bedelaarsgesticht te
vestigen.
De stukken over die eerste kennismaking tot aan Fenners
aanstelling op 25 september 1819 als onderdirecteur voor
de Ommerschans heb ik op deze
pagina gezet.
Fenner komt 22 maart 1820 op de schans wonen, maar het
wordt al snel duidelijk dat hij een beetje in de gaten gehouden
moet worden, zie
hier.
Vandaar dat op 13 augustus 1820 Wouter Visser aantreedt
als Fenners superieur en adjunct-directeur van de Ommerschans.
Enkele notities over de aanstelling van Visser staan elders op de site.
Fenner heeft daar eerst moeite mee, maar na een tijdje gaat hij
zijn chef waarderen en dat leidt januari 1821 tot een
curieuze briefwisseling
tussen Fenner en de met verlof in Sliedrecht verblijvende Wouter
Visser.
Deze voor Fenner gelukkige tijd eindigt als Wouter Visser rond 20
april 1821 van de Ommerschans vertrekt om te Frederiksoord
als directeur der koloniën te werken. Er gaan verschillende
geruchten rond wie de nieuwe adjunct-directeur van de schans zal
worden en daar schrikt Fenner erg van.
Zo erg dat hij op 27 juni 1821 laat weten dat hij de
positie van een onderdirecteur die iemand boven zich moet dulden,
eigenlijk te min vindt. Johannes van den Bosch stelt hem voor dan
maar ontslag te nemen, in de verwachting dat dat Fenner een
toontje lager zal laten zingen, zie hier.
Maar het helpt NIET. Integendeel, die brieven die Fenner nu op 15 juli 1821 schrijft zijn dusdanig dat het volgens Johannes van den Bosch 'volstrekt nodig word dit waanzinnig mensch zijn ontslag te geven', zie hier.
En dat helpt wel. Fenner keert op zijn schreden terug. Maar hij gaat op 6 augustus 1821 niet genoeg door het stof om het ontslag ongedaan te maken, zie hier.
Zodat Fenner op 10 augustus 1821 nog dieper door het
stof gaat en daarna wordt het ontslag wel teruggedraaid. Tot zijn
grote vreugde, zie hier.
Maar hij krijgt nog wel een trap na.
Later, in 1823, blikt Fenner nog eens op deze kwestie terug omdat
hij denkt dat het een rol gespeeld heeft bij zijn latere en
definitieve ontslag, zie
hier.
Uit een latere brief van Fenner (dd 2 december 1823) blijkt dat
er vanaf 25 november 1821 een door directeur Visser
opgesteld tuchtreglement voor de Ommerschans is, zie hier. Dit is
de enige vermelding van dit reglement dat zal gelden tot het
reglement van 28 februari 1829.
Fenner heeft het een vol jaar alleen op de schans voor het zeggen
gehad, als op 16 mei 1822 Georg Friedrich Wilhelm (von)
Hoff aantreedt als adjunct-directeur. Hoe Hoff in het vizier van
de Maatschappij is gekomen staat elders.
Vanaf dat moment begint Fenners bestaan in te storten. In 1823
blikt hij terug hoe vanaf mei 1822 tot december 1822 alles anders
werd, waarbij hij ook beschrijft hoe Hoff in de eerste maanden van
het bedelaarsgesticht de tucht handhaafde, zie hier.
In 1823 blikt Fenner terug op een diefstal in juni 1822
door twee jonge strafkolonisten, Hendrik van Schie en Anthony
Star, die door adjunct-directeur Hoff onbestraft wordt gelaten, zie hier.
Ook blikt Fenner in 1823 terug op de verkoop van aardappelen door
Hoff in juli 1822. Volgens Fenner, die de
adjunct-directeur blijkbaar in zijn gezicht heeft uitgelachen,
pakt die verkoop erg nadeling voor de Maatschappij uit, zie hier.
Fenner beschrijft in 1823 de eerste vrijlating van
strafkolonisten op 14 augustus 1822, wat door
adjunct-directeur Hoff zo wordt aangepakt dat 'de meesten bezoopen
naar haaren kollonien kwamen', zie hier.
Een stuk uit eind 1823, het 'Memorieel nominative schrift', zie hier, gaat:
▪ eveneens over die vrijlating, maar geeft ook
▪ een bevel van de permanente commissie uit juli 1822 dat
aan strafkolonisten niet zoveel mag verstrekt worden dat ze
schulden maken, en gaat over
▪ de verhuur als dienstmeid van een jonge strafkoloniste aan 'een
man van gemeen gerugt' in september 1822 en een daaruit
voortvloeiende schorsing van Fenner voor enige uren als
onderdirecteur.
Door al dat geruzie zijn de onderlinge verhoudingen al onhoudbaar
geworden als Fenner bij de behandeling van de werkweigeraarster
Rayé weer geheel zijn eigen plan trekt. Als Hoff daarover heeft
geklaagd, besluit de permanente commissie 27 november 1822 Fenner
te ontslaan, zie hier.
Fenner richt zich na het vernemen van geruchten over zijn ontslag
tot Johannes van den Bosch met een brief op 4 december 1822,
zie hier.
Later, in 1823, geeft Fenner ZIJN versie van de gebeurtenissen
rond Rayé, waarbij hij tegelijk verslag doet van zijn chaotische
aftocht van de Ommerschans, zie
hier.
Het blijft even stil, maar anderhalve maand na zijn ontslag, 14
februari 1823, slaat Fenner toe: 26 dichtbekrabbelde folio's
tekst + 16 folio's met kopietjes van de grootboeken, in totaal 42
folio's. Het pak papier bevat een verzoekschrift om weer in
functie gesteld te worden, zie
hier, met een kleine verontschuldiging voor zijn
schrijfstijl, zie hier,
plus een hele reeks terugblikken op zijn tijd op de Ommerschans.
Die laatsten zijn bedoeld om duidelijk te maken hoe onheus hij is bejegend, maar juist deze stukken leveren unieke informatie over de beginperiode van de kolonie Ommerschans en ze zijn door mij ondergebracht bij de periode waar de beschreven gebeurtenissen spelen.
Een overzicht van de op 14 februari 1823 door Fenner gestuurde
stukken met vermelding waar ze te bereiken zijn, staat op deze pagina.
Het enorme pak papier dat Fenner heeft gestuurd wordt 24 februari
1823 door de permanente commissie doorgezonden naar Johannes van
den Bosch in Frederiksoord, die het ook te lezen geeft aan
adjunct-directeur Hoff op de Ommerschans. Johannes reageert op 14
maart 1823 en noemt Fenner 'een verachtelijke gek'. Een dag
later, 15 maart 1823, regaeert Hoff, die wijst op Fenners
'verwaandheid en eigenliefde'. Daarbij zit een briefje van
Johannes van den Bosch met een concept-reactie. Alle reacties staan hier.
Blijkbaar is Fenner in maart in Den Haag en heeft hij alle mogelijke pogingen gedaan om leden van de permanente commissie te spreken te krijgen. Maar hij is niet verder gekomen dan de knecht van Faber van Riemsdijk en per brief van 24 maart 1823 meldt hij dat hij Den Haag weer verlaten heeft.
Uiteraard zit er een dikke
bijlage bij. Dit keer gaat hij in op de toestanden in
juli-augustus 1821 toen hij eerst ontslagen en daarna weer
aangenomen werd.
Op de stapel stukken is geschreven, invnr 64 scan 341:
'Gedeklineerd en waarvan aan den rekwestrant kennis gegeven 8
april 1823'. 'Gedeklineerd' betekent 'afgewezen' en daar
blijft Fenner lang stil van. Pas in oktober begint hij weer te
schrijven.
Dat begint op 11 oktober 1823. Blijkbaar heeft hij nog
contacten op de schans want hij weet dat kapitein Hoff zijn
functie neer gaat leggen en Fenner vraagt in zijn brief om adjunct-directeur
van de Ommerschans te mogen worden!
Dat heeft allemaal geen effect en hij herhaalt alles nog eens in
zijn brief van 31
oktober 1823.
Je zou verwachten dat hij ooit de moed eens zou opgeven, Maar op
19 november 1823 is hij er weer met een brief
waarin hij om een mondelinge behandeling van zijn zaak verzoekt.
Hij blijkt in een logement in Den Haag af te wachten tot hij met
de permanente commissie kan spreken.
De volgende dag krijgt hij een afwijzend antwoord, maar de daaropvolgende dag, 21 november 1823, is hij er opnieuw. Nu stuurt hij stukken over het geld dat hij op de schans voorgeschoten heeft en dat hij nog terug zou moeten krijgen. Daarop vraagt de permanente commissie hem dat te onderbouwen.
In het daaropvolgende schrijven,
2 december 1823, doet Fenner dat. Maar zowel de brief als
de bijlagen leveren weer veel informatie. Bijvoorbeeld het
tuchtreglement dat vanaf 25 november 1821 gegolden heeft op de
schans, eerder op deze pagina ook al genoemd, zie hier.
Ook hiervoor al genoemd zijn de verhalen rond
het 'Memorieel nominative schrift', met een bevel in juli 1822 dat
strafkolonisten geen schulden mogen maken, over de vrijlating van
de eerste strafkolonisten in augustus 1822 en over de verhuur van
een strafkoloniste als dienstmeid met een tijdelijk aan Fenner
opgelegde schorsing in september 1822.
Er zitten reacties op Fenners berekeningen bij, zie onderaan de
pagina met het memorieel schrift, en op 20 december 1823 reageert ook de
directeur der koloniën Visser. Zodat de permanente commissie
terecht tegen Fenner kan zeggen dat de kwestie wordt onderzocht
als hij op 22 december 1823, aandringt in een brief waaruit ook
blijkt dat hij al zes weken in Den Haag is in de (vergeefse) hoop
een glimp van de commissie op te vangen.
Maar daarna laat men het sloffen en op 14 mei 1824
schrijft Fenner een
brief dat hij nog niets over zijn verzoek om terugbetaling
vernomen heeft. Dat lijkt te komen omdat de definitieve reacties
vanuit Frederiksoord er nog niet zijn, want die komen pas in een brief van de
directeur van 12 juni 1824.
Of dat er toe geleid heeft dat de permanente commissie aan Fenner
uitsluitsel geeft weet ik niet, maar ik betwijfel het gezien de brieven van
Fenner van 19 juni 1824 en 6 augustus 1824 en 14
oktober 1824. Dat zijn dan wel de laatste stuiptrekkingen,
want daarna ben ik Karel Frans Lodewijk Fenner in de annalen van
de Maatschappij niet meer tegengekomen.
Fenner en zijn dochter gaan niet heel ver van de Ommerschans weg.
Zodoende krijgen ze kennis aan de toekomstige schoonzoon Johannes
Machiels. Op deze
pagina hoe hij begin 1825 zijn intrede in de koloniën doet.
Op 5 augustus 1826 trouwt dochter Anna Elisabeth Fenner
te Nieuwleusen, tien kilometer van de schans, met de employé
Johannes Machiels. Anna Elisabeth Fenner is geboren rond 1795 te
Homberg in Hessen in Duitsland als dochter van Fenner en Marianne
Henriette Cristine Ernestine Schenk.
Als de echtgenote van Anna Elisabeth in 1835 overlijdt en zij in
1837 hertrouwt is dat te Wisch in de Achterhoek. En uiteindelijk
zijn Fenner en zijn dochter te Diepenheim, waar Karel Frans
Lodewijk Fenner overlijdt op 11 juli 1846 op 79-jarige leeftijd,
en Anna Elisabeth Fenner op 19 mei 1883 op 88-jarige leeftijd.