Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE





De geneeskundige commissie van Overijssel heeft al twee artsen van de Ommerschans weggejaagd en probeert het augustus 1824 nog een keer te doen

Eerder moest de ongediplomeerde Lipholt aan wie de geneeskundige zorg op de Ommerschans was toevertrouwd verdwijnen en later maakte de provinciale geneeskundige commissie van Overijssel het functioneren van geneesheer Swart onmogelijk. Op 31 augustus 1824 opent men nu de aanval op Douwe Petrus van Steenwijk met een brief aan de gouverneur van Overijssel:


Wij nemen de vrijheid ons bij deze tot Uwe Excellentie te wenden, met verzoek om eenige elucidatie hoedanig te handelen opzichtens het genees­kundig toevoorzigt in de colonie d'Ommerschans.
Deze is gelegen binnen deze provincie, en men zou alzoo zeggen, dat het van zelve sprak dat het geneeskundig toevoorzigt van dezelve tot onze bemoeijing behoorden, en wij van onachtzaamheid of verzuim zouden kunnen beschuldigd worden, bij aldien wij ons daaraan niet lieten gelegen liggen.

Intusschen is het ons uit het een en ander voorgekomen dat het opperbestuur over gezegde kolonie daar anders over schijnt te denken.

Het is Uwe Excellentie bekend uit onze missive van den 3 july 1823 No 284, van 6 october 1823 No 298 en 23 november 1823 No 311 en de daarop bekomene antwoorden dat wij reeds van toen af gemeend hebben, de geneeskundige over dat belangrijk etablissement ons te moeten aantrekken, - dan het is Uwe Excellentie ook even duidelijk uit de antwoorden der Perma­nente Commissie kunnen blijken, dat zij met weerzin daarover met ons in aanraking wilde komen.

Dit is nog duidelijker gebleken zedert den geneeskundige zorg aldaar is toevertrouwd aan den colonist P. van Steenwijk, niettegenstaande wij bij missive van 3 juny 1824 No 330 op eene door Uwe Excellentie in onze handen, ten fine van berigt gestelde missive van den Heer Burgemeester van Ommen geadviseerd hadden dat genoemde persoon wel geschikt kan zijn om als aide van een bevoegd en gewettigd konstoefenaar, en onder deszelfs dagelijks gedurig en blijvend opzicht, en speciale verantwoordigelijkheid de zieken aldaar te helpen bedienen, dog geenzints om aldaar zelfs als practicus te worden aangesteld, zoo als wij echter naderhand vernomen hebben. Zonder nu te spreken van deszelfs vorig gedrag en of hetzelve nu werkelijk verbeterd is.

Wij wenschen alzo gaarne te mogen weten of het geneeskundig toevoorzicht in de colonie Ommerschans moet gerekend worden van ons ressort te zijn of niet?
Of wij of de rigtige uitoefening der geneeskundige practijk al daar een waakzaam oog moeten hoeden?
De winkel visitatie van den apotheek aldaar moeten verrigten, al dan niet?
In een woord of de verpligting ons voorgeschreven bij art. 4 der wet van 12 maart 1818 - Staats­blad No 16 - en art. 27. 28, 30, 31 en 32 van het besluit van Z.M. van 31 mei 1818 - Staatsblad No 25 - ook aldaar van applicatie zijn?


Blijkbaar is er dus al een hele correspondentie geweest, maar die heb ik niet. Ook van het vervolg heb ik slechts weinig, maar de brief van de permanente comissie van 6 december 1824, invnr 355, is voldoende om te laten zien dat men in dit geval pal staat. Men is te zeer overtuigd van de kwaliteiten van Van Steenwijk:


Ter voldoening aan dit UHWEdG. verzoek, hebben wij de eer UHWEdG. ter berigten, dat ofschoon wij dan ook bij eene vorige gelegenheid vermeend hebben, aan het verlangen van de Komm. van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt, ten opzigte van den geneeskundigen in het etablissement aan de Ommerschans, niet te moeten voldoen, wij echter nimmer de gedachte hebben gehad, om de toepassing van 's lands algemeene wetten op de etablissementen van de Maats. van Weldadigheid te betwijfelen:

integendeel meenen wij, door de verwijdering van den heelmeester Swart uit het etablis­sement aan de Ommerschans, zoodra het bleek dat dezelve niet voldoende tot die betrekking aldaar geadmitteerd was, en ongenegen was daartoe vereischte examens afteleggen, hiervan een ontegensprekelijk bewijs te hebben gegeven:

zoo dat wij het er voor houden dat de bepalingen van het wet van 12 maart 1818 en van ZM besluit van 31 mei des zelven jaars, gelijk ook het daaruit voortvloeijende toezigt van de verm. kommissie, op de koloniale etablissementen voor zoo verre dezelve kunnen geacht worden daartoe betrekking te hebben, toepasselijk zijn.

Wat overigens de persoon van D.P. van Steenwijk aangaat, moeten wij UHWEdG. berigten, dat wij van deskundigen en onder andere ook van het hoofdbestuur van den geneeskundigen dienst bij het Ministerie van Binn. Zaken, allergunstige berigten nopens zijne bekwaamheden hebben ontvan­gen; en wij over zijn gedrag ook nimmer te klagen hebben gehad.