Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE
Wij nemen de vrijheid ons bij deze tot Uwe Excellentie te wenden,
met verzoek om eenige elucidatie hoedanig te handelen opzichtens
het geneeskundig toevoorzigt in de colonie d'Ommerschans.
Deze is gelegen binnen deze provincie, en men zou alzoo zeggen,
dat het van zelve sprak dat het geneeskundig toevoorzigt van
dezelve tot onze bemoeijing behoorden, en wij van onachtzaamheid
of verzuim zouden kunnen beschuldigd worden, bij aldien wij ons
daaraan niet lieten gelegen liggen.
Intusschen is het ons uit het een en ander voorgekomen dat het
opperbestuur over gezegde kolonie daar anders over schijnt te
denken.
Het is Uwe Excellentie bekend uit onze missive van den 3 july 1823
No 284, van 6 october 1823 No 298 en 23 november 1823 No 311 en de
daarop bekomene antwoorden dat wij reeds van toen af gemeend
hebben, de geneeskundige over dat belangrijk etablissement ons te
moeten aantrekken, - dan het is Uwe Excellentie ook even duidelijk
uit de antwoorden der Permanente Commissie kunnen blijken, dat
zij met weerzin daarover met ons in aanraking wilde komen.
Dit is nog duidelijker gebleken zedert den geneeskundige zorg
aldaar is toevertrouwd aan den colonist P. van Steenwijk,
niettegenstaande wij bij missive van 3 juny 1824 No 330 op eene
door Uwe Excellentie in onze handen, ten fine van berigt gestelde
missive van den Heer Burgemeester van Ommen geadviseerd hadden dat
genoemde persoon wel geschikt kan zijn om als aide van een bevoegd
en gewettigd konstoefenaar, en onder deszelfs dagelijks gedurig en
blijvend opzicht, en speciale verantwoordigelijkheid de zieken
aldaar te helpen bedienen, dog geenzints om aldaar zelfs als
practicus te worden aangesteld, zoo als wij echter naderhand
vernomen hebben. Zonder nu te spreken van deszelfs vorig gedrag en
of hetzelve nu werkelijk verbeterd is.
Wij wenschen alzo gaarne te mogen weten of het geneeskundig
toevoorzicht in de colonie Ommerschans moet gerekend worden van
ons ressort te zijn of niet?
Of wij of de rigtige uitoefening der geneeskundige practijk al
daar een waakzaam oog moeten hoeden?
De winkel visitatie van den apotheek aldaar moeten verrigten, al
dan niet?
In een woord of de verpligting ons voorgeschreven bij art. 4 der
wet van 12 maart 1818 - Staatsblad No 16 - en art. 27. 28, 30, 31
en 32 van het besluit van Z.M. van 31 mei 1818 - Staatsblad No 25
- ook aldaar van applicatie zijn?
Ter voldoening aan dit UHWEdG. verzoek, hebben wij de eer UHWEdG.
ter berigten, dat ofschoon wij dan ook bij eene vorige gelegenheid
vermeend hebben, aan het verlangen van de Komm. van Geneeskundig
Onderzoek en Toevoorzigt, ten opzigte van den geneeskundigen in
het etablissement aan de Ommerschans, niet te moeten voldoen, wij
echter nimmer de gedachte hebben gehad, om de toepassing van 's
lands algemeene wetten op de etablissementen van de Maats. van
Weldadigheid te betwijfelen:
integendeel meenen wij, door de verwijdering van den heelmeester
Swart uit het etablissement aan de Ommerschans, zoodra het bleek
dat dezelve niet voldoende tot die betrekking aldaar geadmitteerd
was, en ongenegen was daartoe vereischte examens afteleggen,
hiervan een ontegensprekelijk bewijs te hebben gegeven:
zoo dat wij het er voor houden dat de bepalingen van het wet van
12 maart 1818 en van ZM besluit van 31 mei des zelven jaars,
gelijk ook het daaruit voortvloeijende toezigt van de verm.
kommissie, op de koloniale etablissementen voor zoo verre dezelve
kunnen geacht worden daartoe betrekking te hebben, toepasselijk
zijn.
Wat overigens de persoon van D.P. van Steenwijk aangaat, moeten wij UHWEdG. berigten, dat wij van deskundigen en onder andere ook van het hoofdbestuur van den geneeskundigen dienst bij het Ministerie van Binn. Zaken, allergunstige berigten nopens zijne bekwaamheden hebben ontvangen; en wij over zijn gedrag ook nimmer te klagen hebben gehad.