Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE





9 mei 1826: Dokter Jan Bloemert Schuurman inspecteert het geneeskundige werk van arts-bedelaar Douwe Petrus van Steenwijk

Directeur der koloniën Wouter Visser wil graag weten of Douwe Petrus van Steenwijk als geneesheer op de Ommerschans wel 'die geneesmiddelen toediende welke naar de bekende regelen der genees­kundige in zodanige omstandigheden worden voorgeschreven'.

Hij vraagt Jan Bloemert Schuurman een kijkje te nemen en die doet dat op 9 mei 1826. Als hij daarover op 12 mei rapporteert, is hij voornamelijk tevreden, al heeft hij Van Steenwijk ook wat aandachtspuntjes meegegeven. Terloops meldt hij ook dat de heersende mazelen het gesticht zijn binnengebracht door een konvooi bedelaars uit Zeeland van afgelopen maart. En bij de behandeling daarvan is 'meer warmte en bevrijding van togt' noodzakelijk.

Dit verslag van Schuurman is (evenals een verslag later die maand van Van Steenwijk) gevoegd bij een brief van Wouter Visser aan de permanente commissie dd 25 mei 1826, invnr 73:

Den 9 mey 1826 de Ommerschans besogt ten einde de staat der zieken met derzelver annexen op te nemen.

Het getal der gestorvenen bedraagd van 1 april tot 9 mey ll. een getal van 60 personen.

Hier onder begrepen 15 aan maselen overledenen welk getal zeer groot is. Met betrekking tot dat der aan ziek zijnde voorwerpen daar voor vatbaar vermits men p.m. 120 kinderen in de O.Schans rekend. Nagenoeg hebben alle deze de ziekte ondergaan. De besmetting is maart ll. door een transport bedelaars uit Zeland aangebragt.

De ziekte oeffend zijn gehele kragt uit op de borst, zonder ogent opperhuid aanmerkelijk kan ze grijpen, en dit moet als een reden der menig­vuldige sterfte beschouwd worden.

De gebesigde cuurmethode bevond ik niet geheel zonder aanmerkin­gen. De behoorlijk gevorderd worden geneeswijze in dezen heb ik aan den Heelmeester medegedeeld.

De overige regime was voor deze lijders niet na behoren, welke verbeterd staat te worden als meerdere warmte en bevrijding van togt vorde­rende.

Eenige kinderen blijven nog aan de gevolgen dezer ziekte sukkelen. Het is te vrezen dat dezelve niet alle herstellen zullen. De nodige medicatie in deze gevallen heb ik nauwkeurig aan den heelmeester voorgelegd. Men vleid zig dat de maselen door gebrek aan voorwerpen weldra zullen ophouden te grasseren.

Overigens zijn in de Ommerschans geene besmettelijke ziekten aanwezig.

De buikloop hoewel voor zo veel mij voor als nog toeschijnd niet besmettelijk welke zig van tijd tot tijd vertoond en onderscheidene personen weg sleept, vordert hier een bijzondere opmerking.

Van 1 april tot 9 mey zijn wederom hier aan 9 voorwerpen overleden, de oorzaak is mij onbekend, en de heelmeester welke ik meermalen daar over heb onderhouden, schijnd dezelve niet te kunnen opsporen. Men teld heden nog 12 zieken welke daar aan lijden.

Het groot getal der binnen korte tijd overledenen moet eenigsints toevallig beschouwd worden, als zijnde dezelve, behalve aan maselen, aan slepende ziekten gestorven, welke voornamentlijk in gestellen als men hier aantreft, door armoede gebrek en eene ongeregelde levenswijs lang te voren geverkeerd, bv. asthmatike, waterlugtige, teringagtige geheel verzwakte en dergelijke gesteldheden, ongetwijfeld uit hunnen eigenen aard zeer ten einde spoeden.

Ik heb gene aanmerkingen kunnen vinden omtrent de levenswijze, woningen, kleding of betrekkelijk het voedzel der kolonisten, dit alles is mij wel zeer doelmatig voorgekomen.

Wat aanbelangd de geneeskundige dienst heb ik de enige aanmerkin­gen moeten maken, betrekkelijk ene meerdere gevorderd wordende accura­tesse in het voorschrijven der recepten, het weglaten van eene zeer ondoel­matige species pectoralis en morbes acutes, het betere aanvullen en in stand houden van de apotheek, als zijnde in dezelve een menigte defecten van geneesmiddelen welke voor eene dagelijksche practijk gevorderd worden.

Het getal der zieken in de infirmerie en in de zalen bedraagd thans 70 personen, waar onder de een aanmerkelijk getal heb gevonden welke herstellen zullen, egter ook nog enige in levensgevaar verkeren wegens tering en andere slepende ziekten, buikloop, maselen een eenige kinderen welke aan derzelver gevolgen sukkelden.

Steenwijk den 12 mey 1826
J.B. Schuurman

In de brief waarbij hij dit verslag naar de permanente commissie stuurt, toont Wouter Visser zich opgelucht dat Schuurman vindt dat er geen epidemie op de Ommerschans is. Maar blijkbaar heeft de arts ook mondeling gezegd dat de situatie toch aan de autoriteiten gemeld moet worden, en dat legt Visser liever eerst aan de landelijke leiding voor. Zie voor die brief deze pagina.

Zie voor meer over arts-bedelaar Douwe Petrus van Steenwijk deze pagina op de site en verder De bedelaarskolonis p 218-222, 223, 236-238, 263-265, 269, 286-288, 304-306, De kinderkolonie p 183, 240 en 363 en De strafkolonie p 246.