Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE





1855: Twee krankzinnige bedelaars op de Ommerschans moeten voortdurend bewaakt worden

Dokter Hamer meldt in onderstaande brief van 9 november 1855 dat twee bedelaars vanwege hun 'krankzinnigen toestand' onder 'afzonderlijke bewaking' gesteld moeten worden. De brief bevindt zich bij de uitgaande post van de permanente permanente commissie van 21 november 1855 N3, invnr 819. Uit de brief wordt geciteerd in De bedelaarskolonie pagina 281.


Aan den heere Directeur der Kolonien Frederiksoord

Ommerschans den 9 November 1855

Weledele Gestrenge Heer!

Naar aanleiding der door UwEG in mijne handen gestelde stukken betreffende den krankzinnigen toestand van de bedelaars kolonisten J.J.E. Krantz en J.R. Kerkhof heb ik de eer UwEG. het volgende mede te deelen.


Zoo als uit het invalide register blijkt is bij geneeskundige visitatie de kolonist J.J.E. Krantz reeds bij zijn aankomst alhier, dato 12 october 1854, krankzinnig bevonden.

Aanvankelijk was hij zeer bedaard, zoo dat er destijds geene verdere melding van gemaakt is, en er ook geen gevaar ingezien werd. om hem onder de bevolking der Kolonie op te nemen; later echter begonnen er zig periodieke vlagen van meerdere opgewektheid voor te doen in welke hij groote onrust, vooral des nachts, aan den dag legde hetwelk aanleiding gaf dat er spoedig door de kolonisten die met hem in dezelfde zaal sliepen bij de Directie geklaagd werd dat zij door bovengenoemde Krantz zeer dikwijls in hunne nachtrust gestoord werden.

Deze vlagen van krankzinnigheid namen vervolgens zoo danig in hevigheid toe dat dezelfve als aan razernij grenzende en bijgevolg als zeer gevaarlijk voor zichzelve en voor anderen beschouwd konden worden, zoo als gebleken is uit eene verregaande mishandeling die een kamerwacht, en wel zonder de minste aanleiding daartoe gegeven te hebben, van hem te verduren heeft gehad, waardoor de Directie genoodzaakt is geworden, hem zoo veel mogelijk afzonderlijk op te sluiten en verdere dwangmiddelen bij het telkens hernieuwen dezer vlagen te bezigen, ten einde verdere ongelukken voor te komen.

Wat de kolonist J.R. Kerkhof betreft ook bij deze deden zig reeds bij zijn aankomt dato 15 july 1854 sporen voor, dat hij in zijne verstandelijke vermogen gekrenkt was, en werd dien tengevolge onder den term zenuwzwakte als geheel invalide verklaard.

Zijn toestand die in de eerste maanden hoegenaamd geen zorg wekte verslimmerde eindelijk tot dien graad, dat hij voor anderen gevaarlijk werd, zelfs zoo danig dat hij in een dier krankzinnige vlagen zijn oppasser nagenoeg eene vinger heeft afgebeten, weshalve de Directie ook deze persoon onder afzonderlijke bewaking stellen moest.

Daar er voor dergelijke ongelukkige lijders alhier volstrekt geene gelegenheid tot behoorlijke verpleging bestaat, en zij gewoonlijk, zoo als mij meermalen gebleken is, onder de bevolking der Kolonie, welligt door plagerijen enz. waaraan zij meer dan anderen blootstaan, verergeren, zoo ware het wenschelijk dat bij het opzenden van Kolonisten in het vervolg meer naauwkeurig in aanmerking genomen wierd in hoeverre zij in de Kolonie van Weldadigheid, dan wel in een Krankzinnigengesticht, of elders te huis behoren.

De geneesheer der Kolonie Ommerschans,
Hamer

De brief van Hamer is een reactie op een verzoek vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken om meer informatie over de twee, dat zich bevindt bij de uitgaande post van 1 november 1855 N8, invnr 818.