Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE
Aan den heere Directeur der Kolonien Frederiksoord
Ommerschans den 9 November 1855
Weledele Gestrenge Heer!
Naar aanleiding der door UwEG in mijne handen gestelde stukken
betreffende den krankzinnigen toestand van de bedelaars kolonisten
J.J.E. Krantz en J.R. Kerkhof heb ik de eer UwEG.
het volgende mede te deelen.
Zoo als uit het invalide register blijkt is bij geneeskundige
visitatie de kolonist J.J.E. Krantz reeds bij zijn
aankomst alhier, dato 12 october 1854, krankzinnig
bevonden.
Aanvankelijk was hij zeer bedaard, zoo dat er destijds geene
verdere melding van gemaakt is, en er ook geen gevaar ingezien
werd. om hem onder de bevolking der Kolonie op te nemen; later
echter begonnen er zig periodieke vlagen van meerdere opgewektheid
voor te doen in welke hij groote onrust, vooral des nachts, aan
den dag legde hetwelk aanleiding gaf dat er spoedig door de
kolonisten die met hem in dezelfde zaal sliepen bij de Directie
geklaagd werd dat zij door bovengenoemde Krantz zeer dikwijls in
hunne nachtrust gestoord werden.
Deze vlagen van krankzinnigheid namen vervolgens zoo danig in
hevigheid toe dat dezelfve als aan razernij grenzende en bijgevolg
als zeer gevaarlijk voor zichzelve en voor anderen beschouwd
konden worden, zoo als gebleken is uit eene verregaande
mishandeling die een kamerwacht, en wel zonder de minste
aanleiding daartoe gegeven te hebben, van hem te verduren heeft
gehad, waardoor de Directie genoodzaakt is geworden, hem zoo veel
mogelijk afzonderlijk op te sluiten en verdere dwangmiddelen bij
het telkens hernieuwen dezer vlagen te bezigen, ten einde verdere
ongelukken voor te komen.
Wat de kolonist J.R. Kerkhof betreft ook bij deze deden
zig reeds bij zijn aankomt dato 15 july 1854 sporen voor, dat hij
in zijne verstandelijke vermogen gekrenkt was, en werd dien
tengevolge onder den term zenuwzwakte als geheel invalide
verklaard.
Zijn toestand die in de eerste maanden hoegenaamd geen zorg wekte
verslimmerde eindelijk tot dien graad, dat hij voor anderen
gevaarlijk werd, zelfs zoo danig dat hij in een dier krankzinnige
vlagen zijn oppasser nagenoeg eene vinger heeft afgebeten,
weshalve de Directie ook deze persoon onder afzonderlijke bewaking
stellen moest.
Daar er voor dergelijke ongelukkige lijders alhier volstrekt
geene gelegenheid tot behoorlijke verpleging bestaat, en zij
gewoonlijk, zoo als mij meermalen gebleken is, onder de bevolking
der Kolonie, welligt door plagerijen enz. waaraan zij meer dan
anderen blootstaan, verergeren, zoo ware het wenschelijk dat bij
het opzenden van Kolonisten in het vervolg meer naauwkeurig in
aanmerking genomen wierd in hoeverre zij in de Kolonie van
Weldadigheid, dan wel in een Krankzinnigengesticht, of elders te
huis behoren.
De geneesheer der Kolonie Ommerschans,
Hamer