Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE





Pieter Limes, arts van Veenhuizen in 1828

Nadat dokter Harmen of Hermanus Smit ontslag had genomen, zie onderaan deze pagina, gaat de Maatschappij op zoek naar een ander voor de post van geneesheer te Veenhuizen. Ze wint informatie in over de kandidaten en krijgt een op 20 januari 1828 gedateerde brief van ene professor Vrolijk uit Amsterdam, invnr 89:

Amsterdam, 20 januarij 1828.

Het is mij aangenaam, ten genoege te kunnen voldoen aan het verlangen der permanente kommissie van weldadigheid, om eenige nadere inlichting over de persoon van P. Limes, solliciteerende naar den opengevallen post van genees- heel- en vroedmeester in de gestichten te Veenhuizen.

Zoo hij mij zijnen wensch daartoe had te kennen gegeven, zou ik niet geaarzeld hebben, hem van eenen aanbevelingsbrief te voorzien.

Ziet daar, mijn Heeren, in weinig woorden, hoe ik over hem denk en welk vertrouwen ik aan zijne kunde, bekwaamheid en ervaring hecht; ook van zijn zedelijk gedrag is mij nimmer iets ten nadele bekend geworden.

Ik hoop hiermede aan het verlangen der permanente kommissie van Weldadigheid voldaan te hebben, doch, zal gaarne, des verlangd wordende, zoodanige verdere inlichting geven, als onder mijn bereik vallen mag.
G. Vrolik

De permanente commissie noteert op de brief: 'Ontv 25 januarij 1828, N108. Prof. Vrolijk te Amsterdam. Deelt mede de verzochte inlichtingen betreffenden geneesheer P. Limes' en vindt het blijkbaar voldoende. Per 1 april 1828 is Pieter Limes de opvolger van Harmen of Hermanus Smit als geneesheer voor alledrie de gestichten te Veenhuizen. Hij staat in het personeelsregister 1828-1834, invnr 997, op folio 29 als 'Heel en vroedmeester bij de 3 etablissementen op ƒ 14.42 's weeks. Dat is, net als Smit, 750 gulden per jaar.

De eerste maanden van zijn dienstverband heb ik hem niet gevolgd, maar na zo'n vijf maanden kom ik hem weer tegen. Directeur der koloniën Wouter Visser schrijft in een brief aan de permanente commissie dd 6 september 1828, briefnummer N408A invnr 93:

Voorts te berichten dat den Heer Kapitijn Thonhauser mij bij missive dd. 3 dezer, den 5den daaraanvolgende ontvangen, informeerd dat de Heer Limes sedert drie dagen door ongesteldheid verhinderd was, de zieken veteranen te komen bezoeken, en zij dus gedurende dien tijd zonder eenige geneeskundige hulp waren, en steld mitsdien voor, om bij aanhoudende ziekte des tegenwoordigen geneesheers, bij het Departement van Oorlog een militaire geneeskundige te verzoeken;
iets dergelijks schrijft mij de heer de Geus, terwijl de Heer Drijber mij bij zijn schrijven van den 4e deezer informeerd de Heer Limes dien dag aan het 2de en 3de gesticht gezien te hebben, zijne zieken bezoekende;
ik heb gemeend de Perm. Komm. hier van vooraf te moeten kennis geven, maar ook en vooral den Heer Muller te verzoeken zich heden weder derwaards te begeven, om, hetzij alleen of met zijnen ambtsgenoot alle de zieken te Veenh. te bezoeken, en zoo dit nodig zijn mogt, deze reijs om den andere dag te herhalen, ten welke einde ik een geschikt rijtuig ter zijner dispositie zoude stellen, hetwelk door ZijnEd. met de meeste bereidvaardigheid is aangenomen, en dus ook heden morgen vroegtijdig is vertrokken.

Ik vleije mij dat op deze wijze het beste in de allereerste behoefte bij voortdurende ontstentenis van den Geneesheer te Veenh. zoude zijn voorzien, immers indien wij gebrekkig genoeg waren het getal der zieken zo hier als te Veenh. niet buitengewoon te zien vermeerderen; volgens opgave des Heren de Geus bestond de bevolking der zieke zaal aan het 3e Etabl. op den 3de dezer als volgt:
- 3 kinderen aan de koorts
- 8 kinderen welke meer of minder aan diarée laboreren
- 10 kinderen van vroegere ongesteldheid aan de betere hand
- 22  kinderen zogenaamd gezond van harte doch te zwak om in de sterke zalen te zijn.

Op morgen of overmorgen hoop ik der Perm. Komm. nader te schrijven.
Ik heb de eer te zijn,
de Direkteur der Kolonien,
Visser

De Muller die hij noemt en die om de andere dag de zieken komt bezoeken, is G. Statius Mullder, de arts van de vrije koloniën. Typisch is dat de een, kapitein Thonhäuser, de commandant van de veteranen, schrijft dat Limes ziek is en de ander, Sikke Berends Drijber, adjunct-directeur van het tweede gesticht, hem de dag erop de zieken ziet bezoeken, en de directeur de hulp van een andere arts inroept. Blijkbaar heeft dokter Limes de afgelopen tijd geen groot vertrouwen gewekt in de manier waarop hij zijn beroep uitoefent.

Directeur Visser trekt in ieder geval meteen conclusies. Twee dagen later, op 8 september 1828 schrijft hij aan de permanente commissie, brief nummer N410A invnr 93:

Na het voorgevallene met de Hr Limes te Veenhuizen, heb ik het doelmatig gevonden, den Heer Poelman naar den Heer Sassen, Med. Doct. te Groningen te zenden, welke Heer zich bij voorgaande vacature genegen betoonde de post van Geneesheer te Veenh. te willen aanvaarden: ten gevolge daarvan ontving ik gisteravond eene missive van ZEd waar van afschrift hiernevens gaat, en waar uit schijnt te blijken, dat hij onder zeekere voorwaarde hiertoe nog zoude kunnen besluiten.

Jannes Poelman is de adjunct-directeur van het eerste of kindergesticht te Veenhuizen. Zie voor de onderhandelingen met Sasse(n) zijn file. Maar die jacht op een nieuwe arts gebeurt terwijl Visser in dezelfde brief als hierboven ook schrijft:

Volgens rapport van den Heer Muller zijn thans te Veenhuizen geene buitengewone zieken, en is de Heer Limes weder hersteld, zoo dat hij sedert den 4 dezer deszelfs werkzaamheden als naar gewoonte verrigt.

Desondanks dendert directeur Visser door. Op 19 september 1828 schrijft hij aan de permanente commissie, briefnummer N427A invnr 93, dat dokter Sasse in Veenhuizen is geweest om met hem te praten en vertelt hij onder welke voorwaarden die bereid is de geneesheer van Veenhuizen te worden. De permanente commissie noteert op die brief dat ze hem 21 september heeft ontvangen en dat zij daarop als besluit heeft genomen: 'De Heer Sassen in de plaats van Limes aangesteld'. Per 1 november 1828 is Pieter Limes niet meer in dienst van de Maatschappij.

Later, in een brief aan Binnenlandse Zaken op 17 december 1828, invnr 363, schrijft de permanente commissie dat dat op eigen verzoek was en dat Limes 'n Aug JL. te kennen gaf zijn ontslag te verlangen'.