Naar het overzicht
van de
KLEINE RAAD
Zijn voor de raad verschenen:
1e De huisverzorger Willemse uit de
Westvierdeparten kol: No 2, zich beklagende over het slechte
levensgedrag van de bij hem ingedeelde Mietje de Vrede
2e Johanna Emmers ingedeeld bij de huisverzorger Eise
de Graaf, Westvierdeparten, kol: No 2, klagende dat zij niet
bekwaam was, op het land door aardappelrooyen den kost, enz te
verdienen, als zijnde zwak van ligchaam en eenige ongesteldheid,
die zij bij eene kraam, reeds in 's Hage gehouden had, terwijl zij
van haren huisverzorger de klagten inbragt, dat hij alle dagen,
hoe goed zij ook haar pligt betrachtte, ontevreden was en steeds
bromde, en eindelijk gaf zij te kennen slecht gekleed te zijn, en
niet van de allernoodwendigste kleedingstukken voorzien was.
Na deliberatie is door de leden van den raad goedgevonden en
besloten, de onderscheidene klagten dezer lieden lokaal te
onderzoeken, waartoe de aanstaande week is vastgesteld, om dan in
de eerstvolgende vergadering, in het een en ander nader te
voorzien.
(get.) M. Bersma Pres.
J.H.van Wolda secr
Is in de kleine raad, wiens leden alle present waren, verschenen:
De kolonist van Diest uit kol. No 1, verzoekende
1: voor drie weken met verlof te gaan buiten de kolonie en
wel naar zijne kinderen, in de provincie Noordbrabant,
2: om de tweede koe, en bepaaldelijk die van den nu
vertrekkenden Moen.
Het eerste is hem, in de drukke dagen van het aardappelrooyen
afgeraden, waarna hij zijn voornemen ook gewillig overgaf, het
tweede is hem, op de verklaring dat hij voor het voedsel zorgen
zoude, geacordeerd, en dit is te gereder geschied, uit hoofde de
man voor het vee bijzondere zorg draagt.
Na dit verhandelde is de raad overgegaan tot nadere deliberatie
van de klagten, welke ll zaturdag zijn ingebragt. door den
huisverzorger Willemse, over het gedrag der bij hem
ingedeelde wees Mietje de Vrede, en door de ingedeelde
wees Johanna Emmers, nopens slechte kleding, zwakkelijk
gestel en ontevredenheid van haren huisverzorger Eize de Graaf.
De Secretaris had in den loop der week de zaken onderzocht, en zijn rapport kwam hoofdzakelijk hierop neder:
“Eise de Graaf, een oud man van 65 jaren, zonder eene
behoorlijke opvoeding te hebben genoten, vond ik met zijn vrouw
alleen te huis, daar de weezen allen op het land waren.
Ik heb een halve dag met hen doorgebragt, en na hen eenigermate
met hunne verpligtingen als ouders hoofden der huisgezin en
huisverzorgers bekend gemaakt te hebben, hebben zij mij plegtig
beloofd zich daarnaar voortaan te zullen gedragen.
Johanna Emmers, zeiden zij, was wel slecht van sommige
kleedingstukken voorzien, maar dat waren al hunne weezen.
Zij verlangden zeer naar de kleedinguitdeeling.
De meid kon, indien zij fabrieksarbeid in huis had, wekelijks
éénen gulden verdienen, doch nu bij het aardappelrooyen ging het
slecht, daar zij zeer weinig verdiende.
Bij Willemse op eenen anderen dag gekomen, vond ik en
huisverzorgers en weezen allen te huis.
Ik heb Mietje de Vrede, welke eenen geruimen tijd ook op
de school en in de kerk als zedeloos en slecht bekend is, over
eenige verkeerde gewoonten op de nadrukkelijkste wijze
onderhouden, haar de gevolgen van haar gedrag in geval zij zich
niet wilde schikken, voor oogen gesteld, en ben van gedachten, dat
wij van deze beide lieden geen klagten meer zullen hooren.
Onderweg naar Willemse heb ik ontdekt, dat de leden van het huisgezin van den huisverzorger Jakobs, in de Oostvierdeparten niet behoorlijk gekleed waren.“
De leden van de kleine raad hebben onder nadere approbatie van den Heer Direkteur der kolonien besloten genoegen te nemen in dit rapport, op de bovengenoemde huisgezinnen een wakend oog te houden, zoodra de gelegenheid zou toelaten de noodige kleedingstukken te doen verstrekken.
In de kantlijn bijgeschreven: Is mede door den Heer Direkteur goedgekeurd.
Vervolgens is gehandeld over het opmaken van een tableau,
ingevolge artikel 23 van het PC-besluit van 12 september jl,
nopens de meest gepaste wijze van indeeling der weezen, welk stuk
den Heer Direkteur ter approbatie moet worden ingezonden.
Dan, de leden van de raad daarover niet gelijk denkende, is
besloten het gevoelen van den Heer Direkteur, daaromtrent vooraf
te zullen vernemen, om dat werk den eerstvolgende zaterdag te
zullen voortzetten.
In de kantlijn bijgeschreven: Den Heer Direkteur heeft in dezen de noodige eloucidatie gegeven.
(get.) M. Bersma Pres.
J.H.van Wolda secr
Nadat de raad behoorlijk vergaderd was, verscheen voor denzelve:
1. vrouw Schuts van kolonie 3, wil 6 dagen naar
Groningen, alwaar zij dacht de noodige informatien in te winnen
omtrent zekeren persoon, waarmee zij voornemens was te trouwen.
Zij had gehoord dat deze man voor eenige jaren tot slechtheden was
vervallen, en zo dit in waarheid bestond, wilde zij afstand
van hem doen.
De vrouw, als zijnde huishoudster of huisverzorgster van weezen en
kan volgens de raad niet weg dus verzoek wordt van de hand
gewezen.
In de kantlijn bijgeschreven: Dit verzoek is ook door den Heer Direkteur geweigerd.
2. De kolonist Smit van Willemsoord, te
kennen gevende, dat zijne huisvrouw, wegens het verlies van naauwe
bloedverwanten gaarne voor 14 dagen met verlof zou willen gaan
naar Texel, van waar zij herkomstig waren. Hij voor zich zelve
verlangde nimmer weer in zijne plaats te koomen.
Deze is geraden nog 14 dagen met dat verlof te wachten, dewijl het
thans zo druk was, waarin hij genoegen nam.
3. Franken van kol 1, verzoekende voor zich zelven
met 14 dagen verlof te gaan naar Leyden. Zijn zoon woonde dáár,
zou in het huwelijk bevestigd worden, en het was noodig dat hij
deze gelegenheid bijwoonde. Hem is insgelijks geen verlof
verleend, zal dus eenigen tijd geduld hebben.
Is vervolgens door den secretaris voorgesteld:
a. De noodzakelijkheid dat het huisgezin van Dammers, in de Oostvierdeparten, hetwelk zich begint tot den veldarbeid te schikken, nu, ter verdere aanmoediging eenig fabriekswerk krege, en daar zulks hier zoo noodig was als bij één huisgezin, en er toch in dezen tijd huisgezinnen waren, die het niet zoo noodig hadden, welke wekelijks fabriekwerk ontvingen;
b. Dat het huisgezin van de Bruin in kol 1, bij deszelfs komst in de kolonie geene drie bedden met toebehooren, zoo als zij had moeten ontvangen, gekregen had, maar slechts twee. Indien dit waarheid was, of dan de kolonist de Bruin nog niet in de mogelijkheid zoude zijn, het derde te bekomen.
c. Het verzoek van vrouw de Rohde, uit Amsterdam, voor eenige dagen reeds ontslagen en waarvoor geen ander huisgezin is aangekomen, om den aanstaanden winter in de kolonie te mogen verblijven.
Overwegende de noodzakelijkheid dat het aardappelrooyen met alle
kracht doorgezet, en tevens in de kolonien alle regtmatigheid in
het oog gehouden worde;
dat de Bruyn bij zijne aankomst niet meer dan 2 bedden
verlangd had, en naderhand wel om het derde verzocht, doch zulks
niet anders dan op de 16-jarige schuld wilde nemen, hetgene
onmogelijk was;
dat het huisgezin van Amsterdam, hetwelk voor vrouw de Rohde
was bestemd, intusschen was aangekomen,
Is, onder nader approbatie, besloten:
1. Het huisgezin van Dammers krijgt geen fabriekwerk, en anderen, welke zulks hebben, en hetzelve kunnen ontberen, zal ook in den aardappeloogst, het fabriekwerk onthouden worden.
In de kantlijn bijgeschreven: Deze door den Heer
Direkteur goedgekeurd.
2. vrouw de Bruin kan wel een bed krijgen, maar niet op 16-jarige schuld, alleen op het kleedingfonds.
In de kantlijn bijgeschreven: Den Heer Directeur hierover anders oordeelend, heeft last gegeven, dat het derde bed aan vrouw de Bruin op harer 16-jarige schuld zal worden afgegeven.
3. Den Heer President neemt aan de Heer Directeur te
verzoeken of vrouw de Rohde dit jaar, onder bescherming der
Maatschappij, in de kolonie mag overwinteren.
In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Bersma
heeft aan zijnen last voldaan, doch vrouw de Rohde kan niet
overblijven en moet vertrekken.
En is eindelijk, na de noodige inlichtingen van den Heer Direkteur
gevraagd en bekomen te hebben, besloten:
4. In de aanstaande week zullen worden opgemaakt:
a. Eene lijst van indeeling der weezen in de koloniën,
overeenkomstig art. 23 van het reglement der Permanente Commissie
dato 12 september 1825;
b. Een uittreksel uit den nieuwen staat der verdiensten,
behelzende slechts de namen van de hoofden der huisgezinnen, en de
bepaalde sommen voor fabriekarbeid, ten behoeve van den Heer
Adjunkt-Direkteur der fabrieken.
c. Een lijst of uittreksel uit gemelden staat, betreffende
de sommen, welke voor kleeding moeten worden ingehouden, ten
gebruike der onderscheidene boekhouders.
(get.) M. Bersma Pres.
J.H.van Wolda secr
Verscheen voor den kleinen raad:
1. K. Nieuwenhoven, van kol no 2, verzoekende voor twee
dagen met verlof te gaan naar Groningen, alwaar zijn zoon,
in 's lands dienst, ziek lag, en gaarne zijn vader wilde spreken.
Na deliberatie is door de leden van den raad, onder nadere
approbatie van den Heer Direkteur, goedgevonden dit verzoek,
hetwelk alleszins billijk scheen, en de kolonist van kleeding en
reisgeld voorzien was, in te willigen.
In de kantlijn bijgeschreven: Is door den Heer Direkteur geakkordeerd.
2. vrouw Westhoff, huisverzorgster in kol no 2, verzoekende
een verlof voor den bij haar ingedeelde wees Leendert Waasdijk,
ten einde voor 14 dagen te mogen gaan naar zijne geboorteplaats Delft,
en alzoo zijne familie te bezoeken.
De drukte van het aardappelrooyen nog niet gedaan zijnde, is deze
huisverzorgster onder 't oog gebragt, dat zulke werkende jongens
als Waasdijk, in deze tijd onmogelijk gemist konden worden. Met 14
dagen kon zij haar verzoek aan den raad andermaal voordragen.
In de kantlijn bijgeschreven: Is ook door den Heer
Direkteur niet geakkordeerd.
3. Vrouw Steenhuizen, verzoekende een briefje aan den
Docter van Noordwolde voor haren zwakken en lijdenden zoon.
De toestand van dit huisgezin zal heden ten dage, door eene
kommissie, bestaande uit B.J. Bosma en J.H. van Wolda worden
onderzocht, en daarin naar bevind gehandeld.
4. Catharina Berenvanger, ingedeelde wees bij Hendrik
Koops, klagende dat de goederen van de overleden kolonist Hille,
voor welke Koops in de plaats was gekomen, niet alle waren
overgegeven aan Hendrik Koops, maar een gedeelte derzelve
door de weduwe Hille, thans hertrouwd met Bolle,
in kol no 1, waren medegenomen.
Tot het naauwkeurig onderzoek dier zaak is eene kommissie benoemd,
bestaande uit de onderdirecteurs Faaken en Bosma, om daarvan in de
eerstvolgende vergadering nader verslag te doen.
(get.) M. Bersma Pres.
J.H.van Wolda secr
De huisverzorger Gansinga in kol no 1, den 27 dezer
overleden zijnde, is door den raad goedgevonden, onder nadere
approbatie van den Heer Direkteur, de aldaar ingedeelde vier
weezen, te verplaatsen en wederom in te deelen, als volgt:
Kornelis de Meyer bij van Diest kol 2
Johanna Engelbert bij Gunther kol 1
Maria Ketner bij van Dalen kol 2
Adriaan Bolleman bij Kolbe kol 2.
Bij den raad is ingekomen een briefje van Baade, uit kol
no 1, houdende verzoek of zijne dochter Naatje met verlof
mogt gaan naar Holland.
Het reglement is voorschrijvende dat degene, die met verlof wil
gaan, persoonlijk voor den raad moet verschijnen en daarbij
aantoonen van het noodige reisgeld en behoorlijke kleeding
voorzien te zijn, alsmede is in overweging genomen, de moeite
welke men steeds had, om deze meid in den drukken tijd aan het
veldwerk te krijgen. Om welke redenen besloten is, in het gedane
verzoek te difficulteren, gelijk geschiedt bij dezen.
In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur denkt in dezen met den raad gelijk.
Zijn in den raad verschenen:
1. de Bruin van kol no 3, verzoekende daar hij nu zijn land behoorlijk bearbeid en in orde gebragt heeft, van het noodige reisgeld en goede kleeding voorzien is, voor 14 dagen met verlof te mogen gaan naar Utrecht.
2. Franke uit kol no 1, voorzien als voren en verzoekende 14 dagen te mogen gaan naar Leyden.
Aan den eerstgemelden is, onder nadere approbatie, vergund om
aanstaanden woensdag - en den laatstgemelden om heden over 8
dagen, de kolonie voor 14 dagen te verlaten.
In de kantlijn bijgeschreven: Door den Heer Direkteur geakkordeerd.
Eindelijk is er gevraagd naar den afloop van het onderzoek der
kommissie wegens de vermiste goederen van wijlen den kolonist
Hille.
Dan, de onderdirecteurs verklarende daaraan nog niet gedaan te
hebben, maar in de volgende week te zullen doen, is deze zaak
uitgesteld tot aanstaande zaterdag, terwijl de andere kommissie,
den haar opgedragenen last bij Steenhuizen heeft volvoerd.
Vrouw Steenhuizen zou dien zelfden avond bij Bosma komen om een
briefje aan den Docter, betrekkelijk haren zoon, doch is in de na
verloopene 8 dagen nog niet gekomen.
(get.) M. Bersma Pres.
J.H.van Wolda secr
Voor copie conform
J.H. van Wolda secr.