Naar het overzicht
van de
KLEINE RAAD




Volledige transcriptie van:

Kopie uit de notulen van de kleinen Raad der Kolonien, voor de maand maart 1826



Zaterdag den 4 maart 1826.

Voor den kleinen raad der koloniën zijn heden gecompareerd.

1. Lukas Lukassen, van Wateren, verzoekende voor 8 dagen met verlof te gaan naar Amsterdam, om famliezaken waar te nemen;

2. Karel Mulder, van kol. no 2, vragende voor gelijken tijd, om te gaan naar Haarlem;

3. De huisvrouw van den kolonist Verbeek, uit kol. no 1, die, eene dochter in Rotterdam hebbende wonen, uit eenen brief vernomen heeft, dat hare overkomst noodzakelijk is, voor 14 dagen verlof vraagt, derwaarts te reizen.

Deze lieden zijn van de noodige kleeding en het vereischte reisgeld voorzien, hebben zich sedert eenen geruimen tijd wel gedragen en kunnen zoolang gemist worden. De raad heeft alzoo geoordeeld, hun gevraagde verlof, onder nader approbatie van den Heer Direkteur toe te staan.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur accordeert geredelijk het verlofgaan van Lukassen en vrouw Verbeek en zal dat van Mulder, van kol. 2, die te voren ontevreden en klaagachtig was, toestaan op de getuigenis van Bosman en van Wolda, dat de kolonist zich dezen winter wel gedragen heeft.

Bovendien hebben nog om verlof gevraagd:

1. Dirk Dijkshoorn, zoon van den vrijboer Dijkshoorn, uit kol. no 1, verlangende naar Delft te reizen;

2. Grondhout, kolonist in kol. no 1, naar Rotterdam;

3. Jan Corba, zoon van den kolonist Corba, van kol. No 1, naar Utrecht;

4. de wed. Rausch, verzoekende voor hare dochter Christina, om naar Delft en Rotterdam te mogen gaan,

allen met oogmerk om hunne familien te bezoeken, doch de oogmerken hunner reizen zijn den raad niet zoo belangrijk voorgekomen, dat dezelve als noodzakelijk konden beschouwd worden.
Men heeft alzoo met hen overlegd, dat verlofgaan uit te stellen tot dat de landen bearbeid en de aardappelen in den grond zijn.

Voorts is voor den raad gecompareerd:

Willem Kuiters, oud 52 jaren, kolonist te Willemsoord, te kennen gevende dat hij voornemens was, andermaal te trouwen, en wel met Catharina Wiebes, oud 18 jaren, dochter van den kolonist Wiebes, naast hem wonende.
Men heeft Kuiters te kennen gegeven, dat de raad niet bevoegd was hierover te beslissen, doch dat zijn voornemen te kennen zoude gebragt worden van den Heer Direkteur den kolonien en den Permanente Kommissie, waaraan het regt behoorde, zijn verzoek toe te staan of te weigeren.
De raad neemt hierbij de vrijheid aan te merken, dat Kuiters, bevorens glazemaker van zijn handwerk, volgens zijn zeggen zwak van ligchaam is en het landwerk niet kan waarnemen; zeer weinig verdiensten en vijf kinderen, waarvan de oudste 17 en de  jongste 7 jaren heeft.
Dat echter, niettegenstaande Kuiters en het jonge meisje, die verkeering dikwijls is afgeraden, de bijzondere betrekking, welke zij op elkanderen schijnen te hebben, tot nog toe niet verbroken kon worden, waarom men vreest, dat dezelve, bij verderen voortgang, te meer nog daar zij naast elkander wonen, nadeelige en verkeerde gevolgen zal hebben.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur is van gevoelen, dat tegen de voltrekking van het huwelijk van Kuiters met de dochter van Wiebes minder redenen bestaan om hetzelve te weigeren, dan voor dat van den kolonist Van Jeveren.

Later in de kantlijn bijgeschreven, met paraaf vK: De Perm. Komm. verleent hare toestemming, 13 april 1826.

Eindelijk is bij den kleinen raad in overweging genomen, dat het belangrijk zoude zijn, dat de beide weesmeisjes van Tholen, Wilhelmina en Jacoba Hendrikse, thans ingedeeld bij den kolonist Goosems in kol. no 2, die dezelve gaarne wil afstaan, verplaatst wierden bij den kolonist Lagerwij, in dezelfde kolonie.
De wekelijksche 15 stuivers, van deze kinderen betaald wordende, zouden het zwakke en geregelde huisgezin van den sukkelenden Lagerwij bijzonder versterken;
en, dat Jakob Christiaan Leyte, ingedeelde bij Francot in kol. no 2, verplaatst wierde bij den huisverzorger Jakobs, in dezelfde kolonie, van wiens weezen twee in des lands dienst gaan.

De kleine raad neemt alzoo de vrijheid te verzoeken, om de genoemde weezen, alzoo te verplaatsen; zij neemt voorts de vrijmoedigheid, de Permanente Kommissie in bedenking te geven, of het niet noodig zoude zijn, dat de overgebleven weezen van de voor eenige weken gedeserteerde huisverzorgster de wed. Schuts te Willemsoord, waarvoor tot hiertoe nog geene huisverzorgers in de plaats komen, provisioneel bij anderen geplaatst wierden, aangezien het huisgezin, ofschoon door den wijkmeester en eene goede buurvrouw in orde wordende gehouden, door de bestendige tegenwoordigheid van huisverzorgers, beter gemainteneerd, en de opvoeding der kinderen bevorderd zoude worden.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur der kolonien zou hierbij de Permanente Kommissie in bedenking geven, of het niet belangrijk zoude zijn, dat er voor het aannemen van nieuwe huisverzorgers, in de plaats van de wed. Schuts, en de wed. Krediet, in Willemsoord gezorgd wierde, daar er anders zoo vele woningen ledig worden.

Later in de kantlijn bijgeschreven, met paraaf vK: De Perm. Komm. autoriseert den Direkteur de benoodigde huiverzorgers te engageren, 13 april 1826.
   
Ook heeft de kommissie uit den raad, den vorigen zaterdag benoemd, om onderzoek te doen, naar het misverstand tusschen den wijkmmeester Boers en den kolonist Deems, in Westvierde parten, haar rapport uitgebragt, en was hetzelve in allen deele voldoende, daar het geheele verschil was uit den weg geruimd.

(was get.) M. Bersma, Pres.
J.H. van Wolda, Secr.


 

Zaturdag den 11 maart 1826

Voor den raad zijn gecompareeerd de navolgende kolonisten, allen verlof vragende oim buiten de kolonie te mogen gaan, als:

1. Elstrodt, van kol 2, naar Alkmaar,

2. vrouw Westhoff, idem, naar Texel (= Neeltje Pierre-de Wijn),

3. van der Sluis, kol 3, naar Utrecht,

4. Veenstra, idem, naar Harlingen,

5. vrouw Leeuwe, idem, naar Groningen,

6. Kremer, idem, idem,

7. wed. Brandsma, kol 1, Bolsward,

8. vrouw IJdema, idem, Harlingen,

9. de wed van Driel, idem, Dordrecht,

allen voor den tijd van 14 dagen, ten einde hunne familien in de opgemelde steden te bezoeken.
De raad heeft noodig geoordeeld dat het verlofgaan uitgesteld wierde tot dat de landelijke werkzaamheden zulks beter toelaten, waarvan het belang den kolonisten onder het oog is gebragt. Zij zullen derhalve eenigen tijd wachten.

Voorts verscheen de kolonist Mailly uit kol no 2, verzoekende om eene derde koe,
en de huisvrouw van den kolonist Drever, uit kol no 3, vragende om eenen ingedeelden weesjongen.
Voor en aleer door den raad hierover beslist wordt, zal men hieromtrent den Heer Direkteur der kolonien raadplegen.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur der kolonien heeft hierop te kennen gegeven, dat er geene derde koe verstrekt kan worden, doch dat bij Drevers zoo daartoe gelegenheid is, wel een wees mag geplaatst worden, zoo dezelve ook van den R.K. godsdienst is.

(was get.) M. Bersma, Pres.
J.H. van Wolda, Secr.



Zaturdag den 18 maart 1826

Kwam voor den raad, de kolonist Westhoff, uit kol no 2, wiens huisgezin sedert 3 weken, door het in dienst treden van zijnen zoon, slechts uit 3 zielen bestaat, en tot hiertoe, volgens zijne opgave, s weeks een gulden bijf en twintig centen voor het kleedingfonds had moeten betalen; verzoekende voor ieder ziel per week ƒ -.25 op het gemelde fonds te laten staan, of zoo de verdiensten het toelaten, meerder, al ware het dan zelfs ƒ 1-25 in de week.
De raad heeft in dit verzoek niets onbillijks gevonden en heeft het Westhoff alzoo toegestaan.

Hebben voorts verzocht om voor 14 dagen met verlof te mogen gaan de navolgende kolonisten, als:

1. Wijhl, uit kol no 1, naar Amsterdam,

2. Hoofien, idem, idem,

3. vrouw Cohen, idem, idem,

4. vrouw Vieyra, idem, idem,

met oogmerk om de benoodigde dingen tot het vieren van hun Israelitisch paaschfeest van daar te halen. Zijn van reisgeld en kleeding voorzien. De raad heeft goedgevonden dit verzoek onder nadere approbatie van den Heer Direkteur toe te staan.

5. Kremer, van kol 3, naar Groningen,

6. vrouw Brinkman, idem,

7. vrouw Lecurre(??), idem,

8. vrouw Lagerweij, kol 2 naar Deventer,

9. vrouw Werff, kol 3, naar Enkhuizen,

10. Meijer, kol 1, naar Delfzijl,

11. van Pigchelen, kol 3, naar Utrecht,

12. vrouw IJdema, kol 1, naar Harlingen,

allen om familiezaken waar te nemen; zijn van kleeding en reisgeld voorzien.
Onder nadere approbatie van den Heer Direkteur, heeft de raad hun gevraagde verlof toegestaan.

In de kantlijn bijgeschreven: Het verlofgaan der hier genoemde kolonisten, voorkomende onder no 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7. 9. 11 en 12 is door den Heer Direkteur geaccordeerd, terwijl dat van vrouw Lagerweij, voorkomende onder no 8, om redenen dat haar man sukkelde en het huisgezin nog maar korten tijd in de kolonien is, en dat van Meijer onder no 10, omdat dezelve te zwak zijnde om landwerk te doen, de reis naar Delfzijl niet zou kunnen doen, geweigerd is.

(was get.) M. Bersma, Pres.
J.H. van Wolda, Secr.



Zaturdag den 25 maart 1826

In de kleine raad der kolonien is heden verschenen:

C.N. Goudsblom, ingedeeld bij den kolonist Corba, in kol no 1, vertoonende eenen brief van zijne besteders van Alkmaar, houdende autorisatie om voor eenige dagen met verlof te mogen overkomen, verzoekende voor 14 dagen derwaards te gaan, hetzij nu, hetzij over eenige weken..
De raad heeft goedgevonden dit verlofgaan uit te stellen, tot dat de voornaamste werkzaamheden bestierd zullen zijn.

Bij dezen neemt de kleine raad der kolonien de vrijheid, den Heer Direkteur en de Permanente Kommissie voor te dragen, de verplaatsing der navolgende wezen:

1. Adriana Leyte, thans ingedeeld bij Van Ooyen, kol no 1, hoef no 62, te doen bij den huisverzorger Jakobs, op hoef no 63, kol no 2,

2. Maarten Vos, ingedeeld bij Bodenstaff, in kol no 1, hoef no 78, te plaatsen bij Goossems op hoef no 25 kol no 2,

3, Maria Kwak, ingedeeld bij Bade, hoef no 28 kol no 1, in te deelen bij de huisverzorger IJdema, op hoef no 73 kol no 1,

4. Bartholomeus van Schagen, tegenwoordig bij den kolonist van Ham, op hoef no 13, kol no 2, wederom te verplaatsen bij den huisverzorger Horst op hoef no 30, van kol no 2, waarbij hij eigenlijk behoort, en

5. Wilhelmina Turing, bij Kok, hoef no 30, kol no 3, te doen bij Pelt op hoef no 150 dezelfde kolonie.

De verplaatsing dezer wezen wordt door de leden van den raad noodig n nutig geoordeeld, en wel om de volgende redenen:

a. Adriana Leyte verzoekt verplaatst te worden. Vrouw van Ooyen is te veel uit, om het noodige opzigt over dat meisje te houden. Bij den huisverzorger Jakobs wordt dit beter verwacht.

b. Bodenstaff verzoekt instantelijk van Maarten Vos ontslagen te worden. Wanneer de beide weezen van Tholen bij Goosems worden weggenomen, kan M. Vos daar dienstig zijn.

c. Bade verzoekt hetzelfde omtrent de bij hem ingedeelde M. Kwak. IJdema heeft een meisje noodig en de vrouw is zeer geschikt, dezelve op te leiden.

d. De huisverzorger Horst heeft te weinig weezen. B. van Schagen behoort aldaar.

e. 't Huisgezin van Kok is te groot. W. Turing wordt verlangd – en kan beter opgeleid worden bij Pelt.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur keurt de verplaatsing dezer wezen goed.

(was get.) M. Bersma, Pres.
J.H. van Wolda, Secr.

Voor copie conform
De secretaris van den kleinen raad J. H. van Wolda