Naar het overzicht
van de
KLEINE RAAD




Volledige transcriptie van:

Copie uit de notulen van den kleine raad der kolonien april 1826



Zaturdag den 1 april 1826

Zijn in den raad verschenen en hebben gevraagd om met verlof te mogen gaan:

1. Vrouw Slot, van kolonie 1, voor 6 dagen naar Groningen, om hare zuster, die de tering had, en haar gaarne spreken wilde, te bezoeken.

2. Vrouw Smid, van kolonie 3, voor 14 dagen naar 's Hage, om haar 8 jarig kind, daar wonende, te zien en te spreeken.

3. Vrouw Gaal, van kolonie 3, voor 14 dagen naar 's Hage, om hare zuster, van eene beroerte overvallen te bezoeken.

4. Vrouw van Vliet, van kolonie 1, voor 14 dagen naar Amsterdam; alwaar hare moeder eene beroerte had gekregen, en haar verlangde te zien en te spreeken.

Zijn van kleeding en reisgeld voorzien en hebben de waarheid van hare gezegden, waarom zij met verlof buiten de kolonie wenschen te gaan, door de vertooning der ontvangen brieven bevestigd.
De raad heeft goedgevonden, haar verzoek, onder nadere approibatie van den Heer Direkteur der kolonien, toe te staan.

In de kantlijn bijgeschreven: Het verlofgaan van deze vier vrouwen is door den Heer Directeur niet toegestaan. De tegenwoordig met verlof afwezende kolonisten zullen wederom binnen de kolonie moeten zijn. Gedurende dit wachten is het ook mogelijk dat hare zieke bloedverwanten herstellen.


Hierbij neemt de raad de vrijheid te verzoeken om Jan Bronkhorst, ingedeeld geweest bij den huisverzorger Smit in kol no 1, van verlof achtergebleven, doch nu wederom teruggekomen, te plaatsen bij van den Berg, in kol no 1, welk huisgezin, wegens zwakheid van werkvolk, niet wel aan de noodige verdiensten kan komen. Behalve dit heeft ook de huisverzorger Smit zijn weezen voltallig.

In de kantlijn bijgeschreven: De voorgestelde indeeling toegestaan.

Later bijgeschreven met paraaf vK: Not. 25 mei 1826 Art 45, vK.

(get.) M. Bersma, Pres.
J.H. van Wolda, Secr.



Zaturdag den 8 april 1826

Compareerden voor den raad:

1. Johannes van Hal, uit kol no 2, sedert den 5 december 1825 alhier, verklarende voor 3 jaren zijn pensioen, tot den 15 dezer, van Landswege in ééns ontvangen te hebben, en moetende alzoo, volgens zijne mening, vóór den 15 dezer, in den Haag zijn, om daar op nieuw voor zijn pensioen te teekenen, verzoekende voor 14 dagen naar 's Hage te gaan.
Is van kleeding voorzien, vraagt eenen daalder reisgeld, welken hij, bij zijnen terugkomst, belooft te rug te geven.
De raad heeft geoordeeld, dit verlof, als noodig schijnende, onder approbatie des Heeren Direkteurs, toe te moeten staan.

In de kantlijn bijgeschreven: Dit verlofgaan is door den Heer Direkteur geaccordeerd, hoewel het ZWEdGestr. bedenkelijk voorkwam.

2. De huisvrouw van Hielkemeijer, uit kol. 1, klagende, dat de kruiwagen, waschtobbe en bedzak, van hunner voorganger Steenhuizen overgenomen, onbruikbaar zijn, verzoekende alzoo om hiervoor nieuwe goederen te mogen hebben.
Haar is beloofd, dat in de loop der volgende week, deze goederten zouden worden onderzocht, en naar bevind van zaken gehandeld.

3. Johannes Götz, vrijboer in kol 1, verzoekende voor 14 dagen met verlof te mogen gaan naar 's Gravenhage.
Is van kleeding en reisgeld voorzien. Onder nadere approbatie van den Heer Direkteur is dit verzoek toegestaan.

In de kantlijn bijgeschreven: Door den Heer Direkteur toegestaan.


4. Anne Remmelts Rennertsma, ingedeelde wees bij IJdema, in kol 1, vertoonende consent van zijne uitbesteders om met verlof te mogen overkomen naar Harlingen, verzoekt verzoekt alzoo om voor 14 dagen, met verlof derwaards te mogen gaan.
Wegens de drukte van den arbeid en het met verlofgaan zijner huismoeder, thans juist wederom te rug, heeft de raad goedgevonden dit verzoek niet toe te staan.

In de kantlijn bijgeschreven: In het verzoek van Rennertsma wordt insgelijks door den Heer Direkteur gedifficulteerd.


Voorst stelt onderDirekteur van kol no 3 voor, om den ingedeelden Joh. Schuurman, thans bij den huisverzorger Berkenkamp in kol 3 ingedeeld, te verplaatsen bij den kolonist Drevers in dezelfde kolonie, welke om denzelve verzocht had.
Dewijl Berkenkamp verzocht heeft van dezen Schuurman ontslagen te worden, temeer nog, daar de huisverzorger gereformeerd en de ingedeelde R.K. was, en het huisgezin van Drevers insgelijks de R.K. eeredienst is toegedaan, zoo is de raad van meening, dat deze verplaatsing voordeelig moet zijn, en neemt alzoo de vrijheid, daartoe geauthoriseerd te worden.

In de kantlijn bijgeschreven: De verplaatsing toegestaan.

Later bijgeschreven met paraaf vK: Not. 25 mei 1826 Art 45, vK.

(get.) M. Bersma, Pres.
J.H. van Wolda, Secr.



Zaturdag den 15 april 1826

Hebben verzocht om voor 14 dagen met verlof te mogen gaan, de navolgende personen:

1. De kolonist Engels, van kol 3 naar Delfshaven,

2. Vrouw Bohle, van kol 2, naar Amsterdam,

3. Vrouw Hoogmoed, van kol 2 naar Haarlem,

4. Vrouw Sabelis, van kol 1, idem.

Dan, de raad meent dat verlofgaan van éénen man en drie vrouwen, die allen noodzakelijk bij hunne bezigheden zijn, in deze dagen niet te moeten consenteren, en heeft dien ten gevolge deze lieden geraden, nog eenige weken te wachten, waarmede zij allen te vreden waren, uitgezonderd vrouw Hoogmoed, die ontvreden is heengegaan.

5. De oudste dochter van Oostmeijer, uit kol no 1, verzoekende voor 14 dagen naar Amsterdam te mogen gaan, ten einde met hare familie belangrijke zaken te verhandelen.
Is van kleeding en reisgeld voorzien. De huisvrouw van Oostmeijer, hoogzwanger, en in die gevallen gewoon zijnde, het noodige van de familie op te doen, heeft de raad het verlofgaan der dochter, onder nadere approbatie van den Heer Direkteur, geaccordeerd.

In de kantlijn bijgeschreven: Het verlofgaan der vier eersten is door den Heer Direkteur insgelijks afgeslagen, terwijl dat van de vijfde geaccordeerd is.

(get.) M. Bersma, Pres.
J.H. van Wolda, Secr.


Zaturdag den 22 april 1826

Compareerden heden voor den kleinen raad en hebben gevraagd om voor 14 dagen met verlof te mogen gaan, de navolgende kolonisten:

1. Heinrich Peetsold, van kol no 3, naar Dordrecht;

2. De huisvrouw van Doesburg, van kol no 1, naar Amsterdam;

3. De huisvrouw van Hoogmoed, van kol no 2, naar Haarlem;

4. De huisvrouw van Vegters, van kol no 2, naar Haarlem;

5. De huisvrouw van Wederholt, van kol no 2, naar Doesburg;

6. van Puffelen, van kol no 1, naar Oudewater,

7. De wed van Driel, van kol no 1, naar Dordrecht;

8. De wed Zwak, van kol no 3, naar Gorinchem;

9. De huisvrouw van Bohle, van kol no 2, naar Amsterdam;

Allen van de noodige kleeding en reispenningen voorzien.
Onder nadere approbatie van den Heer Direkteur der kolonien, heeft de kleine raad geoordeeld het gevraagde verlof dezer lieden toe te staan.

In de kantlijn bijgeschreven: Het verlofgaan dezer kolonisten is door den Heer Direkteur toegestaan.

(get.) M. Bersma Pres.
J.H. van Wolda, secr

Zaturdag den 29 april 1826

Verschenen voor den kleinen raad:

1. vrouw Sabelis, van kol no 1, vragend om voor 14 dagen met verlof te mogen gaan naar Haarlem om hare familie te bezoeken.
Onder nadere approbatie van den Direkteur is het gevraagde verlof toegestaan.

In de kantlijn bijgeschreven: Is door den Heer Direkteur geaccordeerd.

2. De huisvrouw van Wijhl, van kol. no 1, klagende dat door hare huisgenooten, hoegenaamd niets verdiend wordt, dewijl hun geen fabriekswerk gegeven werd, en haar man, om zijn ongesteldheid geen landwerk verrigten kon.
In den raad is overlegd, dat men dezen Wijhl, op de zaal zal plaatsen, en hem aldaar zekere bezigheden verschaffen ten einde het huisgezin, zoodoende te hulp te komen.

In de kantlijn bijgeschreven: Dit overleg is door den Heer Direkteur goedgekeurd.


3. De huisvrouw van den opziener Janssen, uit kol no 2, klagende dat zij hare turf van de Maatschappij aangekocht, en staande in het veld, bij den kolonist Doesburg, niet alle had gekregen. De natte was in den beginne blijven liggen, deze had zij heden morgen door haar jongens willen laten halen, doch bij die gelegenheid had Doesburg, welke op order van den onderdirekteur Faaken, de natte en overgeblevene turf opgearbeid had, haren zoon den kruiwagen ontnomen.
Vrouw Janssen verzoekt hare turf te ontvangen en den kruiwagen terug.
De raad zal dit geval, door eene kommissie doen onderzoeken, en naar bevind van zaken handelen. De kruiwagen echter zal dadelijk wederom worden te regt gebragt.

4. vrouw Mook, van kol no 2, verzoekende om voor 14 dagen met verlof naar Utrecht te mogen gaan.
In aanmerking genomen zijnde, dat er reeds zoo vele kolonisten met verlof buiten de kolonien zijn, en anderen verlof hebben om te mogen gaan, is vrouw Mook geraden met dat verlofgaan nog eenige tijd te wachten.

5, De wed Verberne uit kol no 1, en de bij haar ingedeelde wees David Schouten, over elkander klagende. De huismoeder beschuldigt den ingedeelden van brutaliteit, en de ingedeelde klaagt, dat hij van zijne huismoeder niet ontvangt, wat hem naar zijne meening in kleeding als anders toekomt.
Ook klagen zij beiden gezamenlijk over Simon Ran, oud 20 jaren, mede bij deze vrouw ingedeeld, alsdat dezelve niet behoorlijk werken wil, vooral dan wanneer hij bij David Schouten in een en hetzelfde werk is. De eene wilde niet werken voor den anderen.
In de raad is besloten, dat de wijkmeester J.A. de Jong, den jongelingen, dagelijks eenen verschillenden arbeid zal aanwijzen, zoo dat ieder voor zich zelven werkt, en gevolgelijk gezien kan worden, wat ieder afzonderlijk verdient.
De President en secretaris van den raad als in kommissie daarmede belast, zullen trachten, de oneenigheden van dat huisgezin uit de weg te ruimen.

(NB: De bemiddeling tussen Maria Verberne en David Schouten is succesvol, want zij treden 9 juni 1827 met elkaar in het huwelijk.)


De klagte van vrouw Hielkemeijer, den 8 dezeer voor den raad uitgebragt, is door de Kommissie onderzocht, en dien ten gevolge is de onderdirecteur Faaken geauthoriseerd, haar het gevraagde te verschaffen.

(get.) M. Bersma Pres.
JH van Wolda, secr

Voor copie conform
J.H. van Wolda secr.