Naar het overzicht
van de
KLEINE RAAD




Volledige transcriptie van:

Copie uit de notulen van het voorgevallene en verhandelde bij den kleinen raad der vrije kolonien, juni 1828


Zaterdag den 7 juni 1828

Compareerden voor den kleinen raad en verzochten om voor 14 dagen met verlof naar hunne familien te gaan, de navolgende kolonisten:

1. Verra van kol 2, naar Leyden;
2. Geert van Vals, van kol 3, naar Harlingen;
3. Brouwer van kol 1, naar Wieringerwaard;
4. Elisabeth Klijn, van kol 2, naar 's Gravenhage;
5. Catharina Stuiver, van kol 2, naar 's Hage;
6. Vrouw Hoogmoed, van kol 2, naar Haarlem;
7. Vrouw van der Wulp, van kol 1, naar Dordrecht;
8. Haakmeester, van kol 1, naar 's Gravenhage;
9. Brada, van kol 2, naar Leeuwarden;
10. van Puffelen, van kol 2, naar Oudewater;
11. Grothé, van kol 1, naar Rotterdam.

Onder nadere goedkeuring van den Heer Direkteur, is dezen kolonisten, als zijnde van reisgeld en goede kleeding voorzien, het gevraagde verlof toegestaan.

In de kantlijn bijgeschreven: Dit verlofgaan is door den Heer Direkteur geaccordeerd, uitgezonderd dat van Geert van Vals, voorkomend onder no 2, omdat hij wees is en daardoor van zijn kommissie eerst verlof moet hebben.

12. Vrouw Smid, van kol 2, naar Alkmaar;
13. Vrouw de Vries, van kol 1, naar Amsterdam;
14. Vrouw Puper, van kol 1, naar Sneek;
15. Vrouw van der Brink, van kol 2, naar 's Gravenhage;
16. Adrianus Bolleman, ingedeeld bij Horst, kol 2, naar Groningen, om zich in Lands dienst te laten aannemen.

De gedane verzoeken dezer laatsten zijn uitgesteld, terwijl Bolleman is verwezen naar de Subkommissie Middelburg, die alleen bevoegd is, hem dat verzoek toe te staan.


Nog verschenen er:

17. Leonhardt, van kol 2, te kennen gevende dat zijne vrouw eerlang staat te bevallen; verzoekende tegen dien tijd eenige hulp en ondersteuning.

18. Vrouw Heinsbergen, van kol 1, verzoekende voor haren ingedeelden Frans Simon, een hemd.

Aan het verzoek der beide laatsten zal door de onderdirecteurs, zoo veel noodig worden voldaan.

(was get.) J.H. van Wolda



Zaterdag den 14 juni 1828

Verschenen voor den kleinen raad en verzochten voor eenige dagen hunne familien in de navolgende plaatsen te bezoeken:

1. Vrouw Raaphorst, van kol 2, naar Leyden;
2. Vrouw Beun, van kol 2, naar Leyden;
3. Kemper, van kol 2, naar Amsterdam;
4. Toepoel, van kol 2, naar Haarlem;
5. Deems, van kol 2, naar Schiedam;
6. Sabelis, van kol 1 wijk 3, naar Harderwijk, voor 3 dagen;
7. Van der Lugt, van kol 1 wijk 3, naar Vlaardingen;
8. Vrouw Mollenvanger, van kol 1, naar Alkmaar;
9. Westhoff, van kol 2, naar Amsterdam;
10. De wed. Puper, van kol 1, naar Sneek,
allen, zoo zij voorgeven om belangrijkeaangelegenheden waar te nemen, en zijn van kleeding en reisgeld voorzien.
11. Vrouw Smid, van kol 2, naar Alkmaar, hebbende dezelfde voorwaarden en vereischten.

Onder nadere goedkeuring des Heeren Direkteurs, is hun het gevraagde verlof toegestaan, de laatste zal echter vooraf hare aardappelen op het land en in den tuin hebben schoon gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur heeft dit goedgekeurd, behalve dat van Westhoff, die te dikwijls naar Holland reist.


12. Hazeloop, van kol 1, verzoekende dat zijn zoon Paulus, die, volgens zijn getrokken nummer in den dienst der Nat. Mil. valt, voor 8 dagen met verlof mogt gaan naar 's Hage, ten einde, zoo mogelijk, zijnen ouderen broeder, ook in dienst, doch nu ontslagen wordende, te bewegen, een jaar voor hem te dienen.
Is toegestaan.

13. Franke, van kol 1, Verzoekt met verlof te gaan naar Leyden;
14. Goudsblom, ingedeeld bij de wed. Gunther, verlangende naar Alkmaar te reizen.
Het verlofgaan der beide laatsten is insgelijks eenigen tijd uitgesteld.

15. Vrouw Spoelstra, van kol 2, verzoekende een hemd en linnen broek voor haren zoon, die verzonden is naar de Ommerschans, alsmede vraagt zij om het linnen en de doeken, bij de vorige kleeding te goed gehouden.
Dit verzochte zal haar, zoo spoedig mogelijk verstrekt worden.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Directeur verlangt, dat dezen zoon niets gegeven worde.


16. Vrouw Doodhagen, van kol 2, huisverzorgster, te kennen gevende, dat hare koe, sedert 2 jaren gekalfd, genoegzaam droog was, zij verzoekt eerbiediglijk, dat haar eene tweede, zijnde eene melkkoe, mogte worden toegevoegd.
Zal aan den Heer Direkteur worden gevraagd.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur had aan de onderdirekteurs reeds last gegeven, om de benoodigde koeijen aan te koopen.


17. Vrouw Kampstra, van kol 1, verzoekende om het bij hare aankomst ontbrekende goed, dat zij nog niet ontvangen had.
De onderdirekteur Faaken belooft haar dit binnen 8 dagen te zullen verschaffen.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Directeur laat de onderdirecteurs weten, dat, zoo zij wederom verzuimen mogten, de nieuw aankomende kolonisten, dadelijk in het bezit te stellen van datgene waarop zij regtmatig aanspraak hebben, daarvan afzonderlijk aan de Permanente Kommissie zal worden gerapporteerd.


18. Vrouw Zoutebier, en
19. Vrouw Leloux, beide van kol 1, vragende om eenige kleeding voor hare kinderen.
De onderdirekteur Faaken zal in de behoefte dezer beide huisgezinnen voorzien.

20. Van der Berg, en
21. Vrouw Smallenburg, beide van kol 1 wijk 3, zich beklagende, de eerste, dat men zijne dochter, en de tweede, dat men hare dochter niet had willen verschoonen van op het land te werken; de eerste had de zijne noodig om in en bij huis te werken, en de tweede de hare om het huiswerk te doen en op de kinderen te passen. - De wijkmeester De Jong had deze week aan beide huisgezinnen het brood onthouden.
Men heeft hun te kennen gegeven, dat de aardappels schoon gemaakt moesten worden, hun belovende echter den Heer Direkteur over dit een en ander nader te zullen spreken.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Directeur heeft bevolen, dat geene der jonge lieden, van dezen arbeid verschoond zullen blijven, dus ook deze niet.

(was get.) J.H. van Wolda Secr.



Zaterdag den 21 juni 1828

Verschenen voor den raad en verzochten voor 14 dagen met verlof te gaan, de navolgende kolonisten:

1. De wed. van den Bosch, van kol 1 wijk 3, naar 't eiland OverFlakkee;
2. Nicolaas Oosterbaan, ingedeeld bij IJdema, wijk 1, met consent van zijne besteders, naar Harlingen;
3. Goudsblom, ingedeeld bij de wed. Gunther, kol 1, met gelijk consent, naar Alkmaar;
4. Vrouw Visser, van kol 3, naar Dordrecht;
5. Vrouw Heemstra, van kol 3, naar Harlingen;
6. Scheffer, van kol 1, naar Bergen op Zoom;
7. Vrouw Lagerwei, van kol 2, naar Wijk bij Duurstede,
allen met oogmerk hunne familien en betrekkingen te bezoeken, zijn van kleeding en reisgeld voorzien.

Onder nadere goedkeuring van den Heer Direkteur, is dit verlofgaan geaccordeerd.

In de kantlijn bijgeschreven: Is door den Heer Direkteur geapprobeerd.

Nog verzochten om met verlof te gaan:

8. De wed. van der Kleij, van kol 3, naar 's Gravenhage;
9. De wed. Broekman, van kol 3, naar Schiedam;
10. Hertzkamp, van kol 1, naar 's Gravenhage;
11. de Graaf, van kol 1, naar Holland;
dat eenigen tijd is uitgesteld geworden.

Laatstgenoemde kolonist is vóór 10 weken van Veenhuizen hier gekomen, verzoekende om eene koe.
Dit zal bij den Heer Direkteur worden aangevraagd.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur heeft de onderdirekteurs reeds last gegeven de noodige koeijen aan te koopen.

12. Groenewoud, van kol 3, verzoekende ten vriendelijkste, dat zijne dochter Neeltje, oud 18 jaren, voor 3 maanden mag gaan dienen in Monnickendam, bij zijne familie.
Dit verzoek is den vader van dit wel oppassende en vlijtige meisje, onder nadere goedkeuring van den Heer Direkteur, toegestaan.

In de kantlijn bijgeschreven: Is ook door den Heer Direkteur goedgekeurd.


13. Vrouw van Diest, van kol 2, verzoekende reisgeld voor hare dochter Josina, die met ontslag vertrekt naar Antwerpen.
De kleine raad gelooft hiertoe geene vrijheid te hebben, doch zal hetzelve voorstellen aan den Heer Direkteur der kolonien.

In de kantlijn bijgeschreven: De Heer Direkteur zegt, dat daar in niet kan worden getreden.

(was get.) J.H. van Wolda Secr.



Zaterdag den 28 juni 1828

Verscheen voor den raad:

1. Jakob de Vos, ingedeeld bij den ouden Vos, in kol 1, verzoekende van daar verplaatst te worden, wijl de oude lieden, waarvoor hij alles doen moet, hem dagelijks mishandelden en met stokken sloegen.
De onderdirecteur Faaken stelt hierop aan de raad voor, of de oude kolonisten van Steenwijk, de Vos en zijne vrouw, die niet meer in staat zijn eenig werk op het land te verrigten, en waarbij geene weezen het kunnen uithouden, niet van hunne goede hoef mogen afgenomen en in een ledig huis geplaatst worden waar slechts tuingrond en geen land bij is.
Dit komt den kleinen raad goed en verkiesselijk voor.
De eenige wees kon verplaatst, de goede hoef en koeijen aan werkzame menschen gegeven, de oude Vos en zijne vrouw, die afgeleefd zijn, behalve de voordeelen van eenen tuin, op eene matige wijze, door de Maatschappij, onderhouden worden.
De kleine raad neemt alzoo de vrijheid, den heer Direkteur en de Permanente Kommissie deze omzetting en verandering voor te stellen, te meer omdat de oude Vos in de kolonie nimmer een liefhebber van den arbeid geweest is.

Verzochten om voor 14 dagen met verlof te gaan:
 
2. Vrouw Kok en
3, Elisabeth Walbloem, ingedeelde bij Dijkstra, beiden van kol 3, naar Amersfoort. De laatste heeft permissie van haar besteders;
4. Karst Kremer, ingedeeld bij Leeuwe, kol 3, met toestemming zijner kommissie, naar Dockum;
5. de wed. Beets, van kol 1, naar Purmerend;
6. Vrouw Doodhage, van kol 2, met toestemming harer kommissie, naar Texel;
7. Willem Pereijn, anders genaamd Rikmond, naar Vlissingen;
8. Vrouw Götz, van kol 1, verzoekende voor haren zoon Kornelis, om te mogen gaan naar 's Hage;
9. Franke, van kol 1, naar Leyden;
10. Vrouw Heinsbergen, van kol 1, naar 's Gravenhage,
allen met oogmerk om hunne aanverwanten te bezoeken, zijn van kleeding en reisgeld voorzien.

Onder nadere goedkeuring en de volgende voorwaarden is hun het gevraagde verlof toegestaan,
a. dat Franke zorgen zal dat zijn zoon Gerrit, die thans buiten werkt, wederom geheel in de kolonie blijve,
b. dat vrouw Heinsbergen hare gebrokene glazen vóór dat verlofgaan laat maken,
c. dat vrouw Doodhage, gelijk hare kommissie schrijft, zich van het noodige reisgeld, heen en terug, voorzie.

In de kantlijn bijgeschreven: Het verlofgaan dezer lieden is door den Heer Direkteur geaccordeerd, met uitzondering van vrouw Heinsbergen, die reeds eenige maanden zwanger en niet zindelijk genoeg op hare zaken is.


Nog verschenen voor den raad:

11. de oude Westhoff, van kol 2, verzoekende wederom met verlof te mogen gaan naar Amsterdam, waar zijne zuster overleden was.
Dit verlofgaan was voor 14 dagen door den kleinen raad toegestaan, maar door den Heer Direkteur afgekeurd. Men heeft Westhoff geraden, zoo hij meende volstrekt in Amsterdam te moeten zijn, zijne belangen in dezen aan den Heer Direkteur voor te stellen.

12. Willem Ladru, zoon van de kolonist Ladru, kol 1, verlangende met verlof te gaan naar Amsterdam.
Deze Willem is wel gezond, maar geen beminnaar van den arbeid; men heeft hem beloofd, dat hij na 4 weken vlijtig gewerkt te hebben, ook met verlof zal gaan.

13. Manenberg, van kol 3, verzoekende dat zijne vrouw voor 14 dagen met verlof mag gaan naar Haarlem.
Is eenigen tijd uitgesteld.

14. Vrouw Nienkemper, van kol 1, verzoekende een vrouwenpak voor hare dochter, die aanstaanden zondag tot lidmaat zoude worden aangenomen.
Daar er nog meer zoodanige jonge lieden zijn, is den Heeren onderdirecteurs van kol 1 en 2, opgedragen en aanbevolen, in dezen naar behooren te zorgen.

15. van Diest, van kol 2, verzoekende zijne dochter Josina naar Antwerpen te mogen brengen, hij vreesde dat zij anders eene verkeerde reis zoude doen.
De onderdirekteur van kol 2 maakt hierin zwarigheid, hoewel van Diest een man is, die in de kolonie weinig verdient. Men zal dit vragen aan den heer Direkteur der kolonien.

In de kantlijn bijgeschreven: Is door den Heer Direkteur toegestaan.


16. Roelof Kleinman, van kol 1, verzoekende zijn ontslag van de kolonie, omdat zijn oude vader zoo knorrig en verdrietig begon te worden.
Men heeft Roelof dit voornemen, om voldoende redenen, afgeraden, en hem beloofd zijnen ouden vader hierover te zullen spreken.

17. De weduwe Rikmond, van kol 1, zich beklagende over de handelwijze van hare buurvrouw de Wals, die haar op de 25 dezer, in tegenwoordigheid van vrouw Althoff, had uitgemaakt voor dief en hoer. Zij meent geene van beiden te zijn, en verlangt derhalve, dat deze zaak onderzocht en haar hare eer wedergegeven worde.
De kleine raad zal dit onderzoeken, en zoo mogelijk de verschillen vereffenen, waarover dan den heer Direkteur nader zal worden berigt..
 
(get.) J.H. van Wolda Secr.


Voor eensluidend afschrift
De secretaris van den kleinen raad
J.H. van Wolda


In de kantlijn bijgeschreven: Goedgekeurd door de Perm. Komm. van Weld. den 23 July 1828, vK.