Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg
Luitenant Carl Franz Ludwig Fenner speelt een grote rol bij de stichting van de bedelaarskolonie op de Ommerschans en dus ook in het boek De bedelaarskolonie. Hij komt voor op de bladzijden 27-29, 31, 33-36, 38-39, 41-44, 58-59, 66-68, 71, 86, 87, 93, 97, 98-101, 104, 105-106, 107, 111, 113-119, 123, 138, 142-144, 171, 200, 209, 267. Als daar één ding duidelijk wordt is het dat hij curieuze brieven schrijft.
Dat geldt ook voor het verslag dat hij doet van de eerste vrijlating van strafkolonisten op 14 augustus 1822. Op de achtergrond speelt het conflict tussen Fenner en de adjunct-directeur van de Ommerschans, Georg Hoff. Dit verslag, geschreven door Fenner na zijn ontslag en aan de permanente commissie gestuurd op 14 februari 1823, invnr 64, is vooral bedoeld om aan te tonen dat Hoff allemaal fouten maakt die de toenmalige onderdirecteur Fenner niet zou hebben gemaakt:
Woensdag den 14 aug. ll. zijn ontslagen en van de Schanz gegaan volgende kolonisten, die van anders kollonien voor straf darheen gezonden waaren.
P. Wolf en F. Knizenberg met hun huisgezinnen; H. van Schie, G. Moolen, Betje Liefmans en Gees Nieuwenhuis, alle eenloopige perzoonen.
(...)
Woensdag den 14 aug. zouden deze menschen vertrekken, het was mitten in de week. Zij hadden noch van drie dagen werkloon te goed, namenlijk van den 10-12 en 13 aug. Deze drie dage kwamen hun met recht noch toe; -
ik zegde dit tegen den Heer Adjunct, bijvoegende dat volgens reglement, door den Heer Generaal, lid der Permanente Kommissie an mij gegeven - dat de Heer von Hoff wel wist, en ook kende - moeste afgetrokken worden naar proportie der 3 daagen, voor administratiefonds, licht en vuur, kleeding, en van het overschot een derden voor crediet bij der Maadschappij en een derden voor de Maadschappij, -
de Capitain andwoorde dat is goed.
Maar naar dat ZWEdGest. met den boekhouder Greve, zijnen Minister van Staad, gesproken hadde; wierde mij door den Heer Adjunct-Directeur bevoolen, dat ten eersten den vrijgesproken kollonisten in het schuldboek niets te goed zoude geschreven worden, maar dat zij alle het geld, zooveel het ook was, contant zouden uitbetaald hebben, en ten andern ook niets voor administratiefonds, licht en vuur, kleeding, of het derde voor crediet bij der Maadschappij en het derde voor de Maadschappij uit niet zoude afgetrokken worden.
(...)
Maar de Heer Adjunct dem Onder-Directeur niet betrouwende, of die ook misschien zijn gezag noch mogte handhaaven, en evenwel volgens Wet, dat behoorige aftrekken, - gaf ZWEdGest. dem boekhouder Greve ordre dat hij en niet de Onder-Directeur dit volle geld an die menschen contant uitbetaalen zoude, t welk ook geschied is, uit die reede ik niet ontwaar geworden ben, hoe groot die verdienste geweest zijn, maar ik meene kort an de dertien gulden; -
zij hadden zoo veel geld, dat de meesten bezoopen naar haaren kollonien kwamen en G: Moolen worp die zeste halven te Meppel op der straat om heen,
ook is bij dit geval eens der besten paarden doot gejaagd worden, dat den 2ten dag darna hier afgetrokken is, maar dit geval kan men niemand anders als dem voerman en den jenever toeschreiven.
De voerman, een vreemder daghuurder, heefd ook ZWEdGest. dadelijk weggejaagd, maar indien ik volgens mijn gevoelen hadde handelen mogen; zoo hadden deze lieden op den zelfden voed, als zij op de Schanz gebracht zijn, weder terug naar de kollonien moeten gebracht worden.
De wijkmeester Seijl of eene andere gezag hebbende perzoon, hadde zij overbrengen, en in alle ordnung an de Onder Directeurs overgeven moeten dan hadde alles fazoenlijk en in goeder ordre afgeloopen kunnen, maar daar zij an zich zelfs overlaaten wirden, en contant geld in handen hadden, konde het niet missen, of daar moeste minder of meer disordre plaas hebben.