Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg
Op 31 maart 1829 schrijft Johannes Hermanus een brief aan de
permanente commissie.De brief bevindt zich in invnr 96 en valt te
zien op de scans 350-351. De inhoud is meer dan beleefd en
onderdanig:
WelEdele Heeren,
UwEds. zullen mij wel gelieven te pardonneeren, dat de vrijheid neeme UwEds. te informeeren, dat daar het thans derd’ half jaar is, dat met vrouw en kinderen in deeze strafkolonie heb doorgebracht, daar ik maar voor Een jaar van UwEds. gevonnisd ben geworden, zoo is thans mijn zeer Eerbiedige en Nederige sollicitatie, dat het UwEds. als nu goedgunstiglijk mogen komen behagen, om de goedheid gelieven te hebben om mij en Huisgezin uit dit gesticht te ontslaan en ons na de vrije kolonie Frederiksoord op onze Eygene Hoeven te gelieven te doen Transporteeren alzoo het nu de beste tijd is om te kunnen mesten en voor brood te zorgen,
te meer Solliciteere daar zeer ootmoedig om, Mijne Heeren, dat daar den Heere Faber van Riemsdijk mij in persoon gezegd heeft dat nog een jaar moest blijven, hetgeen daar nu met April staat te Expireeren, zoo wil ik dan ook gaarne vertrouwen dat de aan mij gedaane beloften, gracieuselijk mogen worden nagekomen, als geen bleijder Uur voor mij zal geboren worden.
En daar er niets op ons te reprocheeren valt, als hebbende ons altoos, ijverig, oppassende en ten hoogsten werkzaam gedragen, waar van door UwEds. de voldoenendsten Informatien kan worden ingewonnen.
Zoo willen wij dan nu van Harten wenschen daar wij nu zulk een lange tijd over ons geslagene Vonnis hebben doorgebracht UwEds.zal geloven goed te vinden en te behagen om ons van deeze Strafkolonie te ontslaan en ons na de Vrije Kolonie te doen opzenden waarvoor de dankbaarheid en duurste verpligting ons zal bijblijven en niet minder verzeekering doende dat wij ons in alles te Frederiksoord zullen comporteeren, dat de meeste lof en goedkeuring zal wegdragen.
In vertrouwen dat deeze onze Smeekbede ingang bij UwEds.moogen vinden, omdet in Menschen en Christelijke Liefde aan ons ongelukkige zult gelieven te denken die zoo zeer verlangende zijn om van hier ontslag en van UwEds .goedgunstigheid te obtineeren, zoo noeme mij met de uitneemendste Hoogachting en Eerbied,
Wel Edele Heeren,
Uw Ed. D.W. en Onderdanige dienaar
J.H. Kniesenburg
Ommerschans, den 31e Maart 1829
In het brievenboek ingekomen post, invnr 351, blijkt dat de brief pas op 2 mei 1829 bij de permanente commissie is aangekomen. Genoteerd wordt daar:
J.H. Kniessenburg te Ommerschans. Verzoekt om met zijn gezin weder in de vrije kolonien te worden terug geplaatst. Beantwoord 9 mei No 412, notulen 7 mei artikel 59.
Genoemde brief van 9 mei 1829 is in de doos uitgaande post van 1
januari 1829 tot 31 mei 1829, invnr 364, niet aanwezig.
Een poging na te kijken wat er dan over die antwoordbrief is
aangetekend in het brievenboek uitgaande post faalde eveneens,
want van het eerste half jaar van 1829 is helemaal geen
brievenboek uitgaande post.
En de notulen zijn bewaard gebleven vanaf 19 mei, kortom: er valt
niet achter te komen hoe de permanente commissie op de brief van
Knies gereageerd heeft.
Als ik mag gokken, hebben ze geantwoord dat hij geduld moet
uitoefenen tot een lid van de permanente commissie de jaarlijkse
inspectie van de strafkolonie uit komt voeren (meestal in
september), waarna altijd besloten wordt wie zich voldoende
gebeterd hebben om naar de vrije koloniën terug te mogen.