Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg
NB: Op dit formulier zijn gedeelten voorgedrukt, maar die zijn
gewoon in de tekst opgenomen
Pro Justitia
No. 11
Op heden den tienden Maart achttien honderd drie en veertig is
voor mij Regter-Commissaris bij de Arrondissements-Regtbank te
Assen, Provincie Drenthe, geadsisteerd door den Griffier bij
genoemde Regtbank, geëxploiteerd door den deurwaarder C.F.Poulie
wonende te Meppel verschenen de persoon gedagvaard onder den naam
van Lucas Faber, dewelke, na in onze handen te hebben afgelegd de
belofte van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen
zeggen, desgevraagd heeft geantwoord te zijn genaamd Lucas Faber,
oud achtendertig jaren, van beroep smid, wonende te Frederiksoord,
dat er geene dienstbetrekking, noch bloedverwantschap of
aanhuwelijking bestond tusschen haar getuige en den
beklaagden J.H.Kniezenburg, en die verder op de daartoe gedane
vragen heeft verklaard hetgeen volgt:
dat hij op een morgen in het begin der maand
February jongstleden in zijne smederij staande, uit een raam ’t
geen uitzigt heeft op de wal die zich bevindt in de tuin van
Kolkers over die wal zag springen de Heer Hulst nadat hij alvorens
met een zwenk een ander persoon over die wal had zien heen komen.
Dat op hetzelfde oogenblik zijn knecht Heintz
en een leerjongen van Deelen genaamd en een ander kolonistenjongen
haastig uit zijne winkel liepen zonder dat hij op dat oogenblik
wist wat er gebeurde, zoodat getuige binnen de smederij bleef.
Dat hij getuige na een tijdsverloop van
misschien anderhalf minuut de Heer Hulst ook wederom over de wal
van Kolkers naar deszelfs huis had zich zien verwijderen, terwijl
getuige nu zag dat die Heer hevig bebloed was aan zijn regterwang,
welke wang nu naar getuige gekeerd was.
Dat hij daarop, toen zijne knechts ook
onmiddelijk daarop binnen kwamen vernam dat de Heer Hulst tegen
hen had gezegd, terwijl hij aan de eene kant der noodstal en
Kniezenburg aan de andere kant der noodstal stond “Zie eens wat
heeft deze kerel mij daar een jaap gegeven”, waarop Kniezenburg
toen volgens hun zeggen had laten volgen “Dat komt dat jij mijn
regt niet gegeven hebt”.
Dat getuige toen een half uur later bij den
Heer Hulst was gegaan, om eens te zien hoe erg het was afgeloopen,
en dat getuige toen eene wonde bespeurde op de regterwang welke
toen reeds gehecht was en eene gelijke wonde op de linkerhand
tusschen de duim en de voorste vinger, welke wond mede verbonden
was, zonder dat getuige eene kneuzing op den duim van dezelfde
hand had opgemerkt.
Eindelijk verklaart getuige wel desgevraagd te
hebben vernomen dat Kniezenburg een zeer ongemakkelijk en
boosaardig humeur heeft, die wel iets durft te wagen waarvoor hij
bekend staat.
Na voorlezing verblijft de getuige hierbij en bekomt taxe.
ƒ 3.54½
w.g.
D.H.Westra
C.E.Oosting
L.Faber