Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg
Vledder, den 24 Maart 1843
Nr. 21
Aan den Heer Officier van Justitie te Assen.
Ten gevolge UEdelachtbares schrijven van den 14 Maart 1843, No.
223, heb ik de eer te berigten, dat bij mij gedaan onderzoek
gebleken is, dat de dochter van den winkelier Montanus
niets pertinents omtrent een zeggen van een kind van Dammers
ten haren huize, - dat nl. Kniezenburg zich bij
Dammers zou hebben beroemd den Heer Hulst eene fiksche
veeg gegeven te hebben en daartoe een mes te hebben meegenomen –
weet te verklaren;
dat men bij Dammers aan huis, waar ik bij absentie der
ouders met een der dochters gesproken heb, veeleer trachtte om de
zaak van Kniezenburg en bijzonder zijn derwege kort na het
gebeurde gedaan verhaal, in een voor hem gunstig licht te plaatsen
en voortedragen, dan men genegen was om te erkennen, dat Kniezenburg
zich daar over zijn verrigtte zou hebben beroemd, of in zijn
verhaal het voorafberaamde opzet daartoe zou hebben aan de dag
gelegd;
dat het mij echter stellig is voorgekomen, dat men bij Dammers
de waarheid tracht te verbergen, waarvoor eenige grond te
vooronderstellen is in de omstandigheid dat een zoon van hem naar
eene dochter van Kniezenburg verkeert;
dat ik mij daarin vooral heb bevestigd gevonden door de verwarring
waarin de bedoelde dochter van Dammers, Hermina
Suzanna, werd gebragt door mijne vraag of zij ook onder eede
zou durven herhalen, hetgeen zij mij omtrent het gebeurde
verklaarde;
dat ik daarom aan UEdelachtbare in Consideratie geef, om als
getuigen bij de teregtstelling te doen hooren Willem Lodewijk
Dammers en Carolina Theodora Diverdina (de ouders)
en Hermina Suzanna Dammers en Antonia Christina
Dammers, beide dochters van genoemde ehelieden, alle
tegenwoordig geweest toen Kniezenburg dadelijk na het
voorgevallene daar aan huis is gekomen;
en dat eindelijk de leerjongen van Deelen (niet van Diele)
volgens zijn zeggen het voorgevallene bij den noodstal heeft
bijgewoond, en toen Kniezenburg heeft hooren zeggen: “dat
komt dat je mij uit de deur jaagt, als ik om mijn regt kom!”
komende het mij echter ook dienstig voor dat genoemde van
Deelen, die op dat punt eenigzins weifelend in zijne
verklaring is, als getuige worde gehoord.
De Burgemeester der gemeente Vledder,
w.g. H.H.A. Sluis