Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg
No. 26
Pro Justitia
Op heden den twaalfden April 1800 drie en veertig, in de
gewone gehoorzaal in gewone openbare teregtzitting voor strafzaken
der Arrondissements Regtbank te Assen, provincie Drenthe, te tien
uren des morgens geopend zijnde, tegenwoordig Mrs. Homan,
President, Alstorphius Grevelink en Bertling, regters, Thuessink
van der Hoop, substituut Officier, Oosting, substituut
Griffier, is door een deurwaarder aangeroepen de zaak
van
de Officier der gemelde Regtbank, Eischer
tegen
Johannes Hermanus Kniezenburg, gedetineerd in het
huis van arrest en Justitie te Assen, gedaagde.
De beklaagde, voorgebragt zijnde, zegt desgevraagd genaamd te zijn
Johannes Hermanus Kniezenburg, oud volgens opgave 53 jaren,
geboren te Utrecht, wonende te Frederiksoord, gemeente Vledder,
van beroep arbeider, dat hij niet meer voor den regter gestaan
heeft en tot zijnen verdediger heeft gekozen Mr. H.Vos, procureur.
De Substituut Officier draagt de zaak voor, verzoekt dat het
bevelschrift van verwijzing moge worden voorgelezen en dat de
getuigen die hij had doen dagvaarden mogen worden gehoord.
De Sustituut Griffier leest hierop een bevelschrift dezer Regtbank
voor van den veertienden Maart 1800 drie en veertig, waarbij de
beklaagde naar de correctionele teregtzitting wordt verwezen.
Hierop de gemelde getuigen welke waren Coenraad Hulst, Hillegonda
Klazina Vossebelt, Adrianus van den Brink, Marten Andries
Mandemaker, Arie Veldmeijer, Auke de Vries, Klaas Hamminga,
Frederik Karel Heintz, Lucas Faber, van Deelen, Willem Lodewijk
Dammers, Carolina Theodora Diverdina, Hermina Suzanna Dammers en
Antonia Christina Dammers opgeroepen zijnde melden zij zich alle
tegenwoordig.
Mr. H. Vos verzoekt namens den beklaagden dat er twee getuigen met
name Aalt Kolkers en Heintje Kinkelaar, de laatste bij wijze van
inlichting als zijnde veertien jaren oud, mogen worden gehoord.
Daar er over en weder geene redenen van wraking tegen de getuigen
worden voorgesteld is er tot het verhoor derzelven overgegaan en
heeft de eerste getuige, nadat de vijftien laatst gemelde
op daartoe bekomende last uit de gehoorzaal zijn gegaan,
desgevraagd gezegd te zijn genaamd, na den eed te hebben afgelegd
van de geheele waarheid en niets dan waarheid te zullen zeggen, Coenraad
Hulst, oud 46 jaren, van beroep adjunct directeur in de
Maatschappij van Weldadigheid te Frederiksoord, gemeente Vledder
en aldaar wonende, dat hij den beklaagde sedert jaren kent en hem
noch in den bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrekking
bestaat.
Verder verklaart hij dat de beklaagde op eenen
vrijdag, zoo hij meent in Februarij des morgens tegen acht uren
bij hem aan huis is gekomen, om zijn zakboekje terug te halen, t
welk aan den Heer Directeur der Koloni๋n was overgegeven geweest.
Dat hij getuige toen het zakboekje aan den
beklaagden op de deel heeft overgegeven.
Dat de beklaagde toen hevig begon te vloeken,
te onvreden zijnde dat hij het geld, t welk hij beweerde te
moeten hebben, niet konde krijgen.
Dat hij getuige toen den beklaagde aanvatte en
hem de deur uitzette, waartegen deze zich verzette.
Dat hij getuige daarop zag dat de beklaagde met
de eene hand de deur in de hand had en in de andere hand een mes.
Dat hij getuige toen moet zijn verwond geraakt.
Dat hij getuige het mes ziende eenen luiwagen
aangreep welke bij de deur hing en hem daarmede heeft achtervolgd
langs eenige tuinen tot aan de noodstal eener smederij.
Dat hij getuige onder dat loopen ontdekt heeft
dat hij gewond was geraakt op den regterwang.
Dat hij getuige later te huis zijnde ontdekt
heeft dat hij verwond was aan de linkerhand.
Dat hij getuige wel gelooft dat hij in het
bedoelde achtervolgen met de luiwagen den beklaagde daarmede heeft
geslagen.
Eindelijk dat hij ook nog is gekneusd aan den
duim zijner linkerhand bij bedoelde gelegenheid.
Tenslotte zegt nog de getuige dat hij ter
zake van die verwonding en kneuzing niet verhinderd is geweest om
zijn dagelijksch werk bestaande in loopen en schrijven te kunnen
verrigten.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis aantemerken te hebben dat hetzelve onwaar is.
De tweede getuige voorgeroepen zijnde zegt na vorenstaande
eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Hillegonda
Clasina Vossebelt, 19 jaren, van beroep dienstmeid, wonende
bij den eerste getuige, dat zij den beklaagde sedert jaren kent en
hem noch in den bloede, noch door aanhuwelijking of
dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart zij dat de beklaagde op den
derden Februarij omstreeks acht uren bij den eerste getuige kwam
om hem te spreken,
Dat de eerste getuige toen een boekje hebbende
aangehaald naar den beklaagden ging die zich op de deel bevond.
Dat er toen twist tusschen den beklaagden en
den eersten getuige is ontstaan daarover dat de beklaagde beweerde
nog meer geld te moeten hebben, en toen zeer brutaal werd.
Dat de eerste getuige toen den beklaagden de
deur uitzette; dat zij op het oogenblik dat de beklaagde buiten de
deur was, terwijl de deur half open was, een groot mes bij hem
ontdekte.
Dat de beklaagde toen hard wegliep en dat de
eerste getuige hem is achtervolgd en verwond aan den regterwang en
aan de linkerhand en mede aan die hand gekneusd is teruggekomen.
Dat zij dit gezien heeft op de deel en later
naar het raam op de deel naast de deur aanwezig.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis aantemerken te hebben dat deze getuige bij zekeren
Kolkers gezegd heeft blijde te zijn niets van het voorval gezien
te hebben.
De derde getuige voorgeroepen zijnde zegt na vorenstaande
eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Adrianus
van den Brink, oud 35 jaren, van beroep arbeider, wonende te
Frederiksoord, dat hij den beklaagde sedert jaren kent en hem noch
in den bloede, noch door aanhuwelijkijng of dienstbetrekking
bestaat.
Verder verklaart hij dat hij den tweeden of
derden Februarij laatstleden op eenen vrijdag des morgens
omstreeks acht uren aan het werk was voor den eersten getuige in
de stal zijner woning; dat toen de beklaagde en de eerste getuige
beide op de deel kwamen en dat er toen twist tusschen den
beklaagde en den eersten getuige is ontstaan over de afrekening.
Dat hij toen zag dat de eerste getuige den
beklaagden bij de borst greep om hem de deur uit te zetten.
Eindelijk dat hij geen mes bij den beklaagden
heeft gezien.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aaanmerkingen te hebben.
De vierde getuige voorgeroepen zijnde zegt na vorenstaande
eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Marten
Andries Mandemaker, oud 45 jaren, wonende te Noordwolde, van
beroep schipper; dat hij den beklaagden sedert jaren kent en hem
noch in den bloede, doch door aanhuwelijking of dienstbetrekking
bestaat.
Verder verklaart hij dat hij op eenen vrijdag
in Februarij laatstleden omstreeks acht uren bij den eerste
getuige in de keuken zat en dat hij toen meende te verstaan daar
is Konijnenburg.
Dat hij echter een oogenblik daarna vernam dat
Kniezenburg er was en dat hij toen twist hoorde tusschen den
beklaagden en den eersten getuige, t welk plaats had op de deel.
Dat de eerste getuige eenige minuten daarna bij
hem in de keuken kwam en toen verhaalde dat de beklaagde hem
verwond had.
Dat de eerste getuige toen onder het afwasschen
zijner handen bemerkte dat hij ook aan een dier handen was verwond
geraakt.
Voorts zegt de getuige nog desgevraagd dat de
beklaagde op de deel hevig vloekte.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis aantemerken te hebben dat hij niet gevloekt heeft.
De vijfde getuige voorgeroepen zijnde zegt na vorenstaande
eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Arie
Veldmeijer, oud 19 jaren, van beroep adsistent in de
weverij, wonende te Frederiksoord; dat hij den beklaagden sedert
jaren kent en hem noch in den bloede, noch door aanhuwelijking of
dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart hij dat hij op eenen
vrijdagmorgen den derden Februarij laatstleden bij de woning van
zijnen meester te Frederiksoord zag dat de eerste getuige den
beklaagden achtervolgde met eenen luiwagen in de hand en dat hij
toen hoorde dat de eerste getuige zeide daar snijdt die kerel
mij in het gezigt.
Dat hij getuige een mes heeft gevonden zijnde
een gewoon koloniebroodmes op de weg die de eerste getuige en de
beklaagde waren langsgeloopen en gezien heeft dat de eerste
getuige bebloed was in het gezigt.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De zesde getuige voorgeroepen zijnde zegt na vorenstaande
eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Auke de
Vries, oud 17 jaren, van beroep arbeider, wonende te
Frederiksoord, dat hij den beklaagden sedert jaren kent en hem
noch in den bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrkking
bestaat.
Verder verklaart hij dat hij op eenen vrijdag
negen weken ongeveer geleden gezien heeft dat de eerste getuige
den beklaagden met eenen luiwagen achtervolgde en dat de eerste
getuige toen zeide terwijl hij bebloed was zie die duivel mij
eens over het gezigt snijden.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De zevende getuige voorgeroepen zijnde zegt na
vorenstaande eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Klaas
Hamminga, oud 22 jaren, van beroep kolonist, wonende te
Frederiksoord, dat hij den beklaagden sedert jaren kent en hem
noch in den bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrekking
bestaat.
Verder verklaart hij dat hij voor eenige tijd
te Frederiksoord gezien heeft dat de beklaagde door den eersten
getuige werd achtervolgd terwijl laatstgenoemde bebloed was.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De achtste getuige voorgeroepen zijnde zegt na
vorenstaande eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Frederik
Karel Heintz, oud twintig jaren, van beroep smidsknecht,
wonende te Frederiksoord, dat hij den beklaagden sedert jaren kent
en hem noch in den bloede, noch door aanhuwelijking of
dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart hij dat hij den derden
Februarij laatstleden gezien heeft dat de beklaagde een ontbloot
mes in de hand had en de eerste getuige een luiwagen, en dat hij
ze daarmede voor hem zag aankomen.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De negende getuige voorgeroepen zijnde zegt na
vorenstaande eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Lucas
Faber, oud 38 jaren, van beroep smid, wonende te
Frederiksoord, dat hij den beklaagde sedert jaren kent en hem noch
in den bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrekking
bestaat.
Verder verklaart hij dat hij eenige weken
geleden op eene distantie gezien heeft dat de eerste getuige
gewond was.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De tiende getuige voorgeroepen zijnde zegt na vorenstaande
eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Willem
Frederik van Deelen, oud 19 jaren, van beroep smidsknecht,
wonende te Frederiksoord, dat hij den beklaagde sedert eenige
maanden kent en hem noch in den bloede, noch door aanhuwelijking
of dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart hij dat de eerste getuige en
de beklaagde voor eenige weken bij de noodstal van den smid Faber
kwamen aanloopen en dat toen de eerste getuige bebloed was. Dat de
beklaagde toen zeide het is omdat jij mijn regt niet wilt
geven, als ik om mijn regt kom zult gij mij dan de deur
uitsmijten.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis aanmerking te hebben dat hetzelve onwaar is.
De elfde getuige voorgeroepen zijnde zegt na vorenstaande
eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Willem
Lodewijk Dammers, oud 69 jaren, van beroep kolonist, wonende
te Frederiksoord, gemeente Noordwolde, provincie Vriesland, dat
hij den beklaagde sedert voorleden jaar kent en hem noch in den
bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart hij dat de beklaagde op den
derden Februarij laatstleden aan zijne woning is gekomen en hem
verhaald heeft dat hij onaangenaamheden had gehad met den eersten
getuige, t welk zoo erg is geloopen dat hij zich met het mes had
verweerd en den eersten getuige in het gezigt had gesneden.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De twaalfde getuige voorgeroepen zijnde zegt na
vorenstaande eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Carolina
Dorothea Dammers, oud 60 jaren, huisvrouw van Willem
Lodewijk Dammers, zonder beroep, wonende te Frederiksoord,
gemeente Noordwolde, provincie Vriesland, dat hij (foutje van
de notulist) den beklaagde sedert jaren kent en hem noch in
den bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart zij dat de beklaagde haar op
den derden Februarij laatstleden heeft verhaald dat hij in den
morgen van dien dag te ongeveer acht uren twist had gehad met den
eersten getuige welke hem de deur had uitgezet en met eenen
luiwagen had achtervolgd waarvan hij beklaagde zich met een mes
had verdedigd.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De dertiende getuige voorgeroepen zijnde zegt na
vorenstaande eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Hermina
Suzanna Dammers, oud 23 jaren, van beroep naaister, wonende
te Frederiksoord, gemeente Noordwolde, dat zij den beklaagde
sedert jaren kent en hem noch in den bloede, noch door
aanhuwelijking of dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart zij, dat de beklaagde op den
derden Februarij laatstleden aan haar heeft verhaald, dat hij
twist had gehad met den eersten getuige, welke hem de deur had
uitgezet en verscheidene slagen met de luiwagen had toegebragt.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De veertiende getuige voorgeroepen zijnde zegt na
vorenstaande eed te hebben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Antonia
Clazina Dammers, oud 20 jaren, van beroep naaister, wonende
te Noordwolde, provincie Vriesland, dat zij den beklaagde sedert
jaren kent en hem noch in den bloede, noch door aanhuwelijking of
dienstbetrekking bestaat.
Verder verklaart zij dat de beklaagde op den
derden Februarij laatstleden haar heeft verhaald dat de eerste
getuige hem eenige tijd bevorens de deur had uitgezet en gezegd
had dat hij een brutale bliksem was, en dat hij beklaagde zich
willende verweren had gegrepen naar de zwenger van eene pomp, dat
die vast was blijven zitten en dat hij beklaagde toen zijn mes had
gegrepen en den eersten getuige daarmede eene snede in het gezigt
had toegebragt.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerking te hebben.
De vijftiende getuige voorgeroepen zijnde zegt na
vorenstaande eed te heben afgelegd, desgevraagd genaamd te zijn Aalt
Kolkers, oud 53 jaren, van beroep fabrieksbaas, wonende te
Frederiksoord, dat hij den beklaagde sedert jaren kent en hem noch
in den bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrekking
bestaat.
Verder verklaart hij dat hij van verscheidene
menschen gehoord heeft dat de eerste getuige den morgen van den
derden Februarij laatstleden zeer driftig geweest was en den
beklaagden met eenen luiwagen had achtergeloopen.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De zestiende getuige om haren jeugdigen leeftijd niet
onder eede gehoord zegt desgevraagd genaamd te zijn Heintje
Kinklar, oud 14 jaren, van beroep weefster, wonende te
Frederiksoord, dat zij den beklaagde sedert jaren kent en hem noch
in den bloede, noch door aanhuwelijking of dienstbetrekking
bestaat.
Verder verklaart zij dat zij op eenigen afstand
gezien heeft, dat de eerste getuige den beklaagden bij de pomp van
zijne woning met eenen luiwagen een slag toebragt, dat de
beklaagde aldaar een oogenblik de zwenger van de pomp in de hand
hield. Eindelijk desgevraagd dat zij geen mes bij den beklaagden
heeft gezien.
De beklaagde zegt desgevraagd op dit
getuigenis geene aanmerkingen te hebben.
De beklaagde andermaal voorgeroepen zijnde erkent den
eersten getuige ten tijde bedoeld buiten diens woning op de plaats
te hebben gesneden en dit te hebben gedaan om zich te verdedigen.
Nadat de beklaagde dit verhoor had ondergaan wordt de Subtituut
Officier gehoord, welke zijn requisitoir neemt en hetzelve
overlegt.
Mr. H. Vos draagt hierop de zaak voor den beklaagden voor.
De Substituut Officier repliceert en Mr. H. Vos dupliceert.
Hierna sluit de President het onderzoek en de Regtbank begeeft
zich in kamer van rade. Na geraadpleegd te hebben bepaalt de
Regtbank de uitspraak van het in dezen te geven vonnis op de
buitengewone teregtzitting voor strafzaken van donderdag den dertienden
April 1800 drie en veertig des voormiddags te elf uren te
openen.
En is hierna de teregtzitting gesloten aangezien er geene
meerdere zaken op de rolle voorkwamen.
Waarvan dit proces verbaal is opgemaakt t geen door den
President en mij Substituut Griffier is geteekend.
w.g. C.E. Oosting
J.T. Homan
----------------------------------------------------------
Pro Justitia
Op heden den dertienden April 1800 drie en veertig in de
gewone gehoorzaal in buitengewone openbare teregtzitting voor
strafzaken der Arrondissements Regtbank te Assen, provincie
Drenthe, te elf uren des voormiddags geopend zijnde, tegenwoordig
Mrs. Homan, President, Altorphius Grevelink en Bertling, regters,
van Koetsveld van Ankeren, Officier, Oosting, Substituut Griffier
is door een deurwaarder aangeroepen de zaak van
de Officier der gemelde Regtbank, Eischer
tegen
Johannes Hermanus Kniezenburg, gedetineerd in het
huis van arrest en Justitie te Assen, gedaagde.
De Regtbank wijst in dezen het vonnis no. 424 in hetzelve
ten dage als boven vermeld door den President met opene deuren
uitgesproken, in tegenwoordigheid van opgenoemde regters, van den
Officier, den Substituut Griffier en den beklaagde.
En is hierna de teregtzitting gesloten, aangezien er geene
meerdere zaken op de rolle voorkwamen.
Waarvan dit proces verbaal is opgemaakt, t geen door den
President en mij, Substituut Griffier is geteekend.
w.g. C.E. Oosting
J.T. Homan