Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg
Op haar vergadering van 28 juni 1843 onder agendapunt N4
neemt de permanente commissie een besluit over de brief van de
directeur van 18 mei 1843, zie
hier, door haar abusievelijk als brief van 13 juni betiteld
maar het vermelde nummer van de brief van de directeur klopt wel.
Het besluit bevindt zich in invnr 541, waarvan geen scans bestaan:
De PC
Gelezen den brief van de Dir der Kol van 13 dezer N 1362
besluit
aan de Subcommissie van Utrecht te schrijven als volgt
Wij hebben de eer UwEd te verzoeken kennis te willen nemen van de kopijelijk hiernevens gevoegde brief der koloniale direkteur, handelende over de uit UwEd contributien gevestigde kolonist Kniezenburg.
UwEd zullen dien kolonist daaruit leeren kennen als een ontevreden, balsturig en wraakgierig persoon, die inderdaad de weldaad der kolonisatie verbeurd heeft, en gewis niet verdient de plaats te blijven bezetten, welke aan eenig braaf huisgezin toegekend wordende, hetzelve gelukkig zou maken.
In de maand february ll heeft hij de Adjunct-Directeur der gewone kolonien, eene snede voor het aangezigt en op de hand toegebragt, terzake waarom hij voor den Regter is gebragt en tot vier maanden gevangenisstraf veroordeeld is.
Dien tijd zal den 8 july aanstaande verstreken zijn, en wij zouden hem dan gaarne onmiddellijk ontslaan, zoo om hem zelve de gelegenheid aftesnijden zich door de volvoering zijner bedreiging tegen den Adjunct-Directeur misdadig en ongelukkig te maken, als om de andere kolonisten aan zijner orde verstorende en opruyende invloed te onttrekken.
Met eene spoedige mededeeling Uwer gedachten omtrent deze aangelegenheid zullen UwEd ons verpligten.
De subcommissie van weldadigheid Utrecht reageert bijzonder snel.
Met haar brief van 2 juli 1843 stuurt zij de twee
verzoekschriften mee die Johanna Kniesenburg geboren Claasen in
april had gestuurd, zie
hier. De brief van Utrecht bevindt zich in invnr
274, klik hier en vul rechtsonder het scannummer 83 in:
Utrecht den 2e Julij 1843
No. 298
Ter beantwoording van UwEd. missive van den 28 junij jl. No 4 hebben wij de eer te berigten, dat het ons na eene aandagtige lezing van dezelve, benevens van den daarbij kopijelijk gevoegden brief der Koloniale Directie van den 18 Mei ll, No. 1362 is voorgekomen, geene zwarigheid te moeten maken in het voorstel om den Kolonist Kniezenburg met deszelfs huisgezin uit de Koloniën te verwijderen en hun ontslag te verleenen.
Wij deelen in UwEd. gedachten dat de gedragingen van dien aard geweest zijn, dat hij de gunst aan hem bewezen, niet langer verdient te genieten, terwijl wij liever een ander braaf huisgezin in zijnen plaats wenschen gelukkig te maken.
Daar het intusschen te verwachten is, dat wij na zijne terugkomst alhier, welligt met lastige aanvrage tot eene nieuwe plaatsing van zijnen kant zullen bemoeijelijkt worden, zoo nemen wij de vrijheid UwEd. hiernevens toe te zenden twee verzoekschriften, welke door de Vrouw aan Ons in der tijd, na het gebeurde, zijn gerigt geworden, en zouden onder beter oordeel UwEd. wel in bedenking willen geven, om bij het te verleenen ontslag, tevens op deze verzoekschriften te disponeren en te wijzen van de hand, als zullende welligt daardoor het aanbieden van nieuwe adressen kunnen worden voorgekomen.
Eindelijk hebben wij de eer UwEd. medetedeelen, dat door Ons wederom eene somma van ƒ 250 op rekening van het lopende jaar word gesteld.
De Sub-Commissie van Weldadigheid te Utrecht
Namens deze
J.H.C. van Hengst, secretaris
Onmiddellijk neemt de permanente commissie een besluit hierover.
Op haar vergadering van 4 juli 1843 onder agendapunt N4,
invnr 452, waarvan geen scans zijn:
De permanente commissie der Maatschappij van Weldadigheid
Gelezen den brief der subcommissie te Utrecht van den 2 dezer N298
Gelet op den brief van den directeur der kolonien van den 18 mei ll N1362
Beschikkende op de adressen door vrouw Kniesenburg in de maand april ll gerigt aan de bovengenoemde subcommissie, strekkende om haar man te verontschuldigen, en zoo mogelijk te ??, dat het huisgezin wel naar de strafkolonie zou worden overgeplaatst
Besluit:
1) aan vrouw Kniezenburg, uit naam van de subcommissie te Utrecht, kennelijk te maken, dat genoemde subcommissie geene termen heeft gevonden om aan hare bedoelde adressen eenig gunstig gevolg te geven.
2) te bepalen dat de kolonist Kniezenburg, bij het eindigen van de gevangenisstraf waartoe hij door de gewone regter is verwezen, niet weder zal worden opgenomen, maar met zijn huisgezin onmiddelijk uit de Kolonien zal worden ontslagen.
Afschrift dezer zal worden gezonden aan den directeur der kolonien ter uitvoering.