Naar het overzicht
van de MUNT-pagina's
Een artikel van Wiebe Nijlunsing en Jan Pelsdonk (conservator
Numismatische Kabinet van het Teylers Museum) in het blad De
Beeldenaar, zie hier,
nummer 2 van 2019, maakt aannemelijk dat dat exemplaar in het
Teylers Museum ook het enige exemplaar is dat van deze penning
bestaat.
Eerst een beschrijving van de penning, overgenomen uit genoemde
artikel: het is van koper en een gedreven en gegraveerde
plaquettepenning. De voor- en achterzijde zijn afzonderlijk
vervaardigd door het inkloppen van de afbeelding vanaf de
achterkant en daarna aan elkaar gesoldeerd. Tot slot is de tekst
ingegraveerd. De diameter is 82 mm, het gewicht is 84,51 gram.
Op de voorkant deelt Vrouwe Weldadigheid voedsel uit aan een
verarmd gezin met gescheurde en herstelde kleding. Op de
achtergrond zien we een kolonistenwoning met blije mensen. Naast
haar is de hoorn des overvloeds en een bijenkorf met bijen en een
plakkaat met de tekst 'AAN / MENSCHL / EN / VLIJT'.
Dat de Maatschappij van Weldadigheid is gewijd 'aan
menschlievendheid en vlijt' is een kreet die ook voorkomt op de
medailles die worden uitgereikt aan brave en ijverige kolonisten,
zie hier.
Rondom deze afbeelding is gegraveerd: 'TER GEDACHTENIS VAN HET
STICHTEN DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID OP DEN 6DEN MAART
1818'. Die datum van 6 maart 1818 zal de dag zijn dat de
oprichter van de Maatschappij, Johannes van den Bosch, de brief
ontvangen heeft waarmee koning Willem I via zijn minister laat
weten dat hij zijn koninklijke goedkeuring aan het initiatief
hecht. Zie voor de volledige tekst van die brief deze
pagina.
Het kan ook zijn dat de bedenker zich een dag vergist heeft en
eigenlijk bedoelt 5 maart 1818, de dag dat de brief namens de
koning gedateerd is.
Op de andere kant is een dierenhuid aan een zuil gespijkerd.
Erboven diverse landbouwgereedschappen, waaronder een hooivork,
een zeis en een hark, en een toorts. Op de huid staat een gedicht:
WELDADIGHEID, geroerd door ’t smeeken /
Der Armoê die om redding schreit, /
Schenkt haar, in eertijds barre streeken, /
De welvaart weêr door werkzaamheid : /
De Vlijt herleeft - de Traagheid ligt aan band - /
De Menschheid juicht en zegent NEDERLAND .
W : H : Warnsinck, B : Z :.
Hier rondom is gegraveerd: 'ONDER DE BESCHERMING EN
VOORZITTERSCHAP VAN Z : K : H : FREDERIK PRINS DER NEDERLANDEN'.
Eerst het gedicht. Dat is in opdracht vervaardigd door
Willem Hendrik Warnsinck, dichter en schrijver, geboren 4 oktober
1782. Volgens zijn wikipedia-pagina, zie
hier, heeft vreemd genoeg zijn buitenverblijf dezelfde naam
als een kolonie die pas twee jaar later gesticht zal worden:
Willemsoord.
Dan de graveurs. Op de voorkant staat 'A . BEMME J . Z .
FEC'. Daarbij is 'Fec' een verkorting van het Latijnse 'fecit',
wat betekent 'heeft gemaakt'. En op de achterkant staat 'A . BEMME
. A . Z . SCULP'.
De signaturen verwijzen naar twee Rotterdammers, vader en zoon.
Vader is Adriaan Bemme Janszoon, goud- en zilverdrijver en
medailleur, geboren 10 januari 1753, zie zijn
biografie, waarin bovenstaande penning overigens niet
genoemd wordt. Een portret van hem bevindt zich in de collectie
van het Rijksmuseum.
Zoon is Antonie Bemme Adriaanszoon, stempelgraveur, etser en
tekenaar. geboren december 1779.
De man die het allemaal bedacht heeft tenslotte. Op de rand van
de penning staat gegraveerd: 'VERVAARDIGD VOOR HENDRIK WESTHOFF
JUNIOR, TE AMSTERDAM KORRESPONDEREND LID DEZER MAATSCHAPPIJ'.
Van die randinscriptie heeft het Teylers museum een mooie
fotocollage gemaakt;
Hendrik Westhoff junior heeft volgens zijn
biografie zijn leven gewijd 'aan de beoefening der munt- en
penningkunde'. Geboren 21 februari 1774 is hij een blijkbaar niet
onbemiddeld koopman en hij heeft zowel dichter Warnsinck als vader
en zoon Bemme opdracht gegeven de penning te maken en hen daarvoor
betaald.
In het register van corresponderende leden van de Maatschappij,
invnr 1017, is aangetekend dat 'Westhoff jr., H. koopman te
Amsterdam' tot corresponderend lid is benoemd op 28 augustus
1819. Het duurt echter een half jaar eer daar een reactie op
komt.
Op 6 maart 1820 is er een brief van Hendrik Westhoff aan
'De WelEdele Heeren de permanente commissie der Maatschappij van
Weldadigheid te s'Hage', invnr 54 de scans 566 en 567, waaruit
overigens ook blijkt dat hij tot op dat moment niet eens
contribuant van de Maatschappij is:
Amsterdam 6 maart 1820
WelEdele Heeren!
De benoeming tot Korrespondeerend Lid der Maatschappij van Weldadigheid was voor mij vereerend.
Nogtans is mijne geringe kennis voor deze inrigting te weinig, om hier in, misschien van het bedoelde nut te zijn.
Mijn goede wil strekt niettemin tot waarborg, voor het opvolgen der aan mij opgelegde taak, en de wensch om tot goede doeleinden zo veel mogelijk mede te werken, doen mij deze aanstelling bereidwillig aanvaarden, en in de eerste plaats te verzoeken, mij onder het getal der leden van bovengem: Maatschappij te willen aantekenen.
Het zal mij aangenaam zijn zodanige papieren te ontfangen als nodig geoordeeld worden, om leden op eene welvoeglijke wijze aan UWelEd: des voorkomende op te geven.
Ik moet nog aanmerken dat de vertraging van antwoord op UWelEd: voortkomt; dat dezelve mij uit hoofde van verkeerde bestelling door het niet bijvoegen der voornaam, voor weinig dagen eerst is ter hand gesteld, en onpasselijkheid mij verhinderde het boven vermelde niet vroeger dan heden te kunnen beantwoorden.
Ik ben inmiddels met hoogagting,
WelEdele Heeren!
UWelEd Dr.
Hendrik Westhoff junior
Als zijn adres geeft hij op 'Leliegragt 51'. Dit is een brief
zoals bijna alle corresponderende en honoraire leden na hun
benoeming sturen, met de in de negentiende eeuw verplichte
tentoongespreide bescheidenheid, en de permanente commissie
noteert op de brief, scan 568, alleen dat hij het corresponderend
lidmaatschap accepteert en dat dat voor 'notificatie',
kennisgeving, is aangenomen.
Westhoff staat ook vermeld in de 'LIJST VAN Korresponderende
LEDEN DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID' in het nummer van juni
1820 van het maandblad de Star op pagina 673.
Met de brief is de penning iets beter gedateerd, want vóór maart
1820 was Westhoff nog geen corresponderend lid en kon hij die
tekst niet in de penning laten graveren. Ook zijn biografie geeft
1820 als jaar van de vervaardiging.
Het al vaker genoemde artikel van Nijlunsing/Pelsdonk citeert de
veilingcatalogus als de collectie van Westhoff na zijn dood in
1848 wordt geveild. Daarin wordt de penning een 'eenig exempl.'
genoemd. En ook omdat er nooit een ander exemplaar is opgedoken,
kan aangenomen worden dat Westhoff er slechts eentje heeft laten
maken voor zijn eigen penningverzameling. Die is via een goed
traceerbare weg van veilingen bij het Teylers Museum
terechtgekomen en kan dus met recht uniek genoemd worden.
De penning wordt genoemd als nummer 128 in J. Dirks, Beschrijving der Nederlandsche of op Nederland en Nederlanders betrekking hebbende penningen, geslagen tusschen November 1813 en November 1863, zie hier, en daar wordt geciteerd uit diezelfde veilingcatalogus:
WESTHOFFbetreurde het dat zoo menige latere, merkwaardige gebeurtenis stilzwijgend werd voorbij gegaan, daarom sloeg hij zelf de hand aan het werk, om op eigene kosten het ontbrekende aan te vullen, zelf ontwierp hij dan het plan, droeg de teekening aan eenen Vriend, de inscriptiën aan de beroemdste Dichters op, en liet daarnaar door de bekwame hand van de beide BEMME'S (Vader en Zoon) gedenkpenningen vervaardigen, die den 19e eeuw niet tot schande zullen strekken.
De hier boven afgedrukte afbeeldingen komen van deze
pagina op de site van het Teylers Museum, waar het
objectnummer TMNK 02607 heeft. Als je rechtsonder op het icoontje
met de 'i' klikt, krijg je eronder nadere informatie.