Naar het overzicht
van de MUNT-pagina's
In eerste instantie dragen die winkelkaartjes de handtekeningen
van directeur Van Konijnenburg en boekhouder van Marle. In 1837
worden die vervangen door kaartjes met de handtekeningen van de
directeur voor de administratie en de inspecteur der koloniën, zie
deze pagina.
Maar uit het navolgende blijkt dat de oude kaartjes nog enkele
jaren ook in gebruik blijven, zodat er twee typen kaartjes in
omloop zijn.
Het begint met de 'Raad van Policie en Tucht voor
Bedelaarskolonisten, gehouden te Veenhuizen op den 21 January
1840'. Uit de ondertekening blijkt dat het gaat om de tuchtraad
van het tweede gesticht.
Een van de bedelaars die moet voorkomen is 'den bedelaars
kolonist J.F. Eikmans, N 1956, als hebbende zich schuldig gemaakt
aan het namaken van koloniale munt en die in den winkel voor
gangbare munt uitgegeven'.
Jan François Eikmans (soms Eickmans) is volgens zijn inschrijving
in het bedelaarsregister geboren 19 mei 1810 te Antwerpen. Hij is
rooms-katholiek en volgens de ene opgaaf 1 meter 40 lang, volgens
een andere 1 meter 72 en volgens weer een andere 1 meter 81 lang.
Als dat laatste klopt is hij een reus te midden van de bedelaars.
Hij heeft een bleek gezicht, bruin haar en blauwe ogen, een
spitse neus en een ronde kin. Hij is op 4 januari 1838 het
bedelaarsgesticht op de Ommerschans binnengekomen vanuit Avereest,
wat er op duidt dat hij zich vrijwillig heeft aangemeld voor een
verblijf in het gesticht. Op 14 april 1838 is hij overgeplaatst
naar Veenhuizen, waar hij nu terecht staat.
Jan François wordt binnengeroepen door de president van de
tuchtraad, Jacob Kluvers, die enkele maanden later de laan zal
worden uitgestuurd omdat hij zich niet voldoende heeft verzet bij
een opstand van bedelaars, zie
hier.
'Den kolonist J.F. Eikmans, onderhoudende over het maken van
valsche koloniale munt, ontkende hij zulks, maar door overtuiging
van twee zijner medekolonisten, bekende hij eindelijk den dader te
wezen van valsche koloniale munt te hebben gemaakt, en wel van
acht stuks ieder van vijftig cents, en dat hij die in omloop had
gegeven.'
Er staat dus niet bij HOE Jan François de winkelkaartjes heeft
nagemaakt, maar gezien het geringe aantal is de kans groot dat hij
ze heeft nagetekend. Dat zullen zaalgenoten hebben gezien en dat
zijn waarschijnlijk de twee getuigen à charge.
De Raad citeert artikel 18 van het reglement van 1829, zie op deze pagina,
en veroordeelt Jan François Eikmans overeenkomstig dat artikel tot
'14 dagen provoost arrest in boeyen om den anderen dag te water en
brood, benevens de vergoeding van vier gulden op zijn tegoed bij
de Maatschappij zijnde het bedrag der valsche munt door hem in
omloop gebragt'.
Het wordt hem niet langdurig aangerekend, want al een paar
maanden later, op 13 april 1840, mag Jan François Eikmans met
ontslag de bedelaarsgestichten verlaten. Niet voor vreselijk lang,
want hij zal zich acht dagen later weer melden, dit keer bij de
gemeente Dedemsvaart.
Zo gaat het nog een paar keer en na diverse opnamen verlaat hij
de laatste keer de gestichten in april 1863. Zijn
inschrijfgegevens staan op deze
pagina en hoe je daarmee de scans kunt bekijken staat op deze
pagina. Over verdere valsemunt-activiteiten wordt niets meer
vernomen.
De directeur der koloniën neemt het tamelijk hoog op. Op 5
februari 1840, in zijn verslag van een bezoek aan de kolonie
Veenhuizen, schrijft hij, invnr 224 scan 196
Uit een ingezonden procesverbaal van de Raad van tucht bij het 2e Gesticht zullen UwEdGeb. ontwaren, dat een kolonist eenige kaartjes koloniale munt van mijne en mijns boekhouders naamteekening heeft nagemaakt, waarom ik de omwisseling van alle die oude kaartjes gelast heb.
Die reactie begrijp ik niet helemaal. Waarom zouden de oude
winkelkaartjes makkelijker na te maken zijn dan de nieuwe? Is dat
omdat de nieuwe kaartjes van dikker karton zijn?
Hoe dan ook doet de permanente commissie er niets mee. De agenda
van 7 maart 1840 N16, invnr 499, meldt: 'Aangenomen voor
notificatie het berigt van de dir der kol nopens het vervalsen van
eenige kaartjes van de koloniale munt door een bedelaars
kolonist.'
Notificatie betekent kennisgeving. Blijkbaar maakt men zich er
niet zo druk om. Maar dat zal veranderen als later in datzelfde
jaar een andere bedelaar het valsemunten grootser gaat aanpakken.
Thomas Lambertus Hoff is op 5 november 1839 aangekomen in het
gesticht op de Ommerschans. Volgens zijn eigen zeggen komt hij er
op vrijwillige basis naar toe. Dat wordt bevestigd door invnr 1454
scan 13, waar dat ook staat.
Blijkbaar heeft hij zich aangegeven te Hasselt, op 20 kilometer
van de Ommerschans. en met een prima verbinding, via de
Dedemsvaart, met het gesticht. Zijn inschrijving in het
bedelaarsregister is te bereiken via deze
pagina.
Volgens die inschrijving is hij geboren op 6 januari 1797 te
Utrecht, welke plaats in invnr 1454 ook als zijn domicilie van
onderstand wordt aangemerkt.
Hij is hervormd, lang 1 El en 7 Palm, hij heeft een 'ovaal
aangezigt', bruin haar, 'blaauwe oogen', een gebogen neus, een
gewone mond, een ronde kind en als opvallend teken iets
onleesbaars aan het rechterbeen.
Na de intake op de Ommerschans wordt hij op 16 november 1839
overgeplaatst naar Veenhuizen.
Op onbekende datum, maar ergens in het voorjaar van 1840, schrijft Hoff een brief aan een steendrukker. 'Den Heer J. H. van de Weijer in de Oosterstraat No 3, te Groningen'. Aldus de adressering, invnr 238 scan 155. De tekst van de brief, scan 154:
Mijnheer!
Ik wenschte wel van Ued: te worden onderricht of nevensgaand stuk ook door u gedrukt kan worden, welke in juistheid van grote, letter en rand geheel en al overeen komen en hoeveel de prijs derzelve bedraagd wel te verstaan wanneer men die bij partij laat drukken. In de loop dezer week zal brenger dezer bij Ued: aan huis aankomen, teneinde Ued: schriftelijk antwoord af te halen met het nevensgaand terug.
Verblijve inmiddels, uw dienaar, T.L.Hoff
Verderop (zie bij 4 december 1840) zal blijken dat 'brenger
dezes' een vrouw uit Groningen is.
Er is nog een brief van Hoff aan de drukker, net als de vorige
niet gedateerd, te vinden in invnr 237 de scans 732 en 733, met de
adressering op scan 724, luidende 'Mijnheer, Den Heer J.H. van de
Weijer, Oosterstraat no 3, te Groningen'. De tekst van de brief:
Mijnheer!
Onder dankzegging voor de aan mij toegezondene adreskaartjes, waarvan ik het nodige gebruik zal maken, zoo moet ik UEd. mijne bevreemding te kennen geven, dat door U mijne handtekening niet beter is kunnen gelezen worden, daar ik uit de Groninger Courant vernomen heb, dat UEd zich aldaar had gevestigd, deed bij mij al dadelijk de gedachten ontstaan, of UEd niet vroeger in Utrecht het zelfde vak heeft uitgeoefend, en alzoo stadsgenoten waren, om welke reden ik UEd dan ook wel met het geen ik benodigd heb wil vereeren.
Ik zend UEd andermaal nevensgaand terug, met verzoek van mij er voor eerst 1000 stuks, daarvan te willen drukken, met die uitzondering echter, van de eerste 500 stuks met het No 3 zoo als op het nevensgaande staat, en de tweede 500 stuks met het No 2 daarop te drukken, daar ik voor het vervolg meerder van dat No benodigd heb, en bij goedvinding van deze, al spoedig eene tweede bestelling zal doen.
Heb de goedheid van brenger dezer, den tijd te willen bepalen dat dezelve gereed zijn, ten einde die bij uw aan huis af te halen, zullende ik UEd daarvan dadelijk het montant doen geworden.
In afwagting verblijve ik,
UwEDienaar
T.L. Hoff
Het is in het archief wat door elkaar geraakt, maar wat bij deze brief zal zijn bijgevoegd is het onderstaande winkelkaartje van 25 cent, invnr 238 scan 157. De achterkant is blanco, de voorzijde:
Gezien de handtekeningen van Post (directeur der administratie)
en Visser (inspecteur der koloniën) is dit er dus eentje van na 23
januari 1837. No. 3 betekent dat het een kaartje is van het derde
gesticht te Veenhuizen.
Er bevindt zich in het archief nog een kaartje, invnr 237 scan
735. Hoogstwaarschijnlijk is dit de door de Groningse drukker
geleverde falsificatie. Het lijkt dus echt he-le-maal niet, zoals
de directeur verderop ook opmerkt:
T.L. Hoff verschijnt voor de tuchtraad op 3 december 1840,
invnr 238 scan 152-153. De voorzitter is de adjunct-directeur van
het tweede gesticht, dus dit is de tuchtraad van dat gesticht:
Extract uit de Notulen van den Raad van tucht van Bedelaars Kolonisten te Veenhuizen.
Zitting van den 3e december 1840
Tegenwoordig zijn:
Engelbregt, Adjunct directeur President
Neijenbandring, Onderdirecteur
Hartman, de Waal, Zaalopzieners, leden
Ente, Onderdirecteur, secretaris
Wordt ter tafel gebracht proces verbaal van den zaalopziener Schilder houdende klagte tegen de bedelaar kolonist T.L. Hoff No 2635 als hebbende pogingen aangewend, om koloniale munt na te laten drukken.
Men laat de beschuldigde binnenkomen en het en het tegen hem ingebragt bezwaar voorlezen.
Hiertegen weet hij niets te zijner verschooning in te brengen, maar bekent zijn misdrijf.
Men laat hem buiten gaan om over de strafbepaling te kunnen handelen. In overweging nemende dat Art. 18 op de bedoelden kolonist behoord te worden toegepast en luidende als volgt:
Art. 18. Het maken of vervalschen van koloniaal geld zal worden gestraft met opsluiting van veertien dagen in boeijen om de andere dag te water en brood.
In aanmerking nemende dat op de vermelde kolonist hierin geen verschooning kan worden toegepast, weiderens (?) zijne gezegdens van dit nagedrukte geld aan zijne familie te willen zenden, als niet geldig beschouwt, en hij derhalve ingevolge het reglement vervat in opgemeld artikel behoord te worden gecorrigeerd
Zoo veroordeelt de raad de kolonist Hoff tot 14 dagen provoost arrest in boeijen, om de andere dag te water en brood.
De betrokken kolonist wordt andermaal binnengebragt en het tegen hem bepaalde voorgelezen; terwijl de zaalopziener onder wiens opzigt hij gesteld is wordt gelast de straf ter executie te brengen.
De president door rondvraging gebleken zijnde, dat er geen zaken meer te behandelen zijn, verklaart de raad voor te zijn geslooten. Aldus gedaan op plaats, dag, maand en jaar als boven is omschreven, en door de leden der raad ondertekend.
Engelbregt
Neijenbandring
Hartman
de Waal
Ente
Voor extract conform,
de secretaris
Op 4 december 1840 stuurt de directeur der koloniën het
hele zootje, dus de twee brieven van Hoff en de twee
winkelkaartjes plus het verslag van de tuchtraad, naar de
permanente commissie in Den Haag. In de begeleidende brief met
nummer N3057, invnr 238 de scans 149 en 150, schrijft hij:
Ik heb de eer UWEdGeb. te verzoeken, om Een Honderd Vijftig Gulden nieuwe koloniale munt voor het 1 Gesticht te Veenhuizen, voor ten naaste bij zulk eene som door mij ingenomen onbruikbare, welke bij de verantwoording over deze maand zal worden ingezonden.
Bij deze gelegenheid meen ik UWEdGeb: te moeten kenbaar maken, dat de bedelaars kolonist T L Hoff N2635, in dit voorjaar beproefd heeft, om de koloniale munt bij zekeren kortlings te Groningen zich gevestigd hebbende steendrukker, met name J H van der Weijer, te doen nadrukken, volgens de beide hiernevens gevoegde brieven aan dien drukker, welke kaartjes wél gedrukt, doch niet afgehaald zijn, om dat de onbekende vrouw, die dezelve kwam afhalen, niet in staat was de kosten daarvan, ten bedrage van ƒ7,50 te voldoen.
Vervolgens is de Adjunct Directeur daar mede bekend geworden en heeft hij toen den drukker, van het bedrog ingeligt, en is den schuldigen kolonist gisteren voor den Raad van tucht teregt gesteld.
Ofschoon nu dit plan niet gelukt is, noch gelukken kon, om het merkbaar verschil tusschen de nadruk, komt het gebeurde mij voor eene nieuwe beweegreden te zijn, om ook voor de Gestichten te Veenhuizen, gelijk voor de Ommerschans, koloniale munt van eenig metaal intevoeren.
De Directeur der Koloniën
Jvan Konijnenburg
Die gevraagde 150 gulden voor Veenhuizen-1 zijn dus nog papieren
winkelkaartjes, maar verder wil hij zo snel mogelijk van dat
makkelijk na te maken papier af.
De permanente commissie bespreekt dit op 23 december 1840 onder
agendapunt N2b, invnr 510 (daarvan zijn geen scans).
DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
Gelezen den brief van den Dir. der Kol. hierna vermeld,
Besluit
aan denzelve te schrijven als volgt:
Wij hebben de eer UwEd. hiernevens te doen toe komen, de koloniale munt, vermeld op de hier bij gevoegde nota, ter voldoening aan de daarom gedane aanvrage bij UwEd brief van den 4 dezer N3057, in antwoord waarop wij verder de eer hebben UwEd te kennen te geven dat wij op de vervaardiging van metalen munt, ook voor Veenhuizen, order zullen stellen.
Intusschen verzoeken wij UwEd ons optegeven, hoeveel van het tegenwoordige papieren geld aldaar thans in omloop is.
De P.C.
Belangrijk aan dit besluit is dat er order gesteld wordt op het
vervaardigen van metalen munten voor Veenhuizen. Die worden enkele
maanden later in gebruik genomen, zie deze pagina.
Thomas Lambertus Hoff maakt dat metalen geld net niet meer mee,
hij wordt op 19 april 1841 uit de bedelaarsgestichten
ontslagen. Vervolgens geeft hij een boekje uit, getiteld De
Koloniën van Weldadigheid te Ommerschans en Veenhuizen. naar
waarheid geschetst door T.L. Hoff, gewezen Kolonist.
Het volledige boek staat op googlebooks, zie
hier. Een gedeeltelijke samenvatting/transcriptie staat op
de site van het Gevangenismuseum Veenhuizen, zie
hier.
Het gaat er vooral om hoe vreselijk het daar is, maar in dit
kader is vooral van belang wat hij schrijft over het koloniale
geldsysteem.
De Maatschappij doet alle hare betalingen aan de Kolonisten in papierengeld, hetwelk bestaat uit kaartjes, allen wel van een en dezelfde groote, maar niet van een en dezelfde waarde. Men vindt er van 50, 25, 10, 5, 2½ en 1 Cent, doch elk kaartje heeft een bijzonderen rand tot kenteeken, en is daarenboven voorzien van twee bijzondere handteekeningen, als een van den Directeur voor de administratie, en een van den Inspecteur der Koloniën.
Met deze kaartjes kan men in de Koloniale winkel, welke in het gesticht is, alles koopen wat de Maatschappij verkiest te laten verkoopen daar die winkel onder het beheer en ten voordeele der Maatschappij is.
Heeft men iets noodig dat er zich niet in bevindt, dan kan men dat in de buiten het gesticht gelegene winkel krijgen, doch tegen betaling in Nederlandsche munt. Moet men nu voor zijn ontvangene Koloniale munt, Nederlandsche munt opwisselen dan is men verpligt, zoo als gewoonlijk de koers is, om 20pCt. opgeld te geven, en soms meer, zoodat wanneer men van de Maatschappij ƒ1,20 ontvangen heeft, men dit slechts op ƒ1,00 kan rekenen.
Er klinkt hier duidelijk enige verontwaardiging in door, maar
opvallender is het volkomen voorbijgaan aan zijn eigen slinkse
activiteiten.