Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS





November 1848: Grove beledigingen als onderwijzer Albert Teeuwis Albertsma twee leerlingen laat nablijven


Onderstaande brief is geschreven door Johan Hendrik Geraets, opziener der scholen in de koloniën. De brief bevindt zich in invnr 1616 bij de verslagen van de Raad van Politie en Tucht in de Gewone Koloniën. Het moet een bijlage geweest zijn bij een tuchtraadzitting, maar het verslag van die zitting ontbreek in invnr 1616. Omdat de beschuldigde niet komt opdagen wordt het opnieuw behandeld in een zitting die er wel is, van 5 april 1849.

Vrouw Bezuijen heet van zichzelf Maria Kracht en ze woont met haar gezin op hoeve nummer 80 van Wilhelminaoord. Volgens invnr 1356 zijn er op het moment dat dit speelt twee ingedeelden bij haar in huis, dus dat zullen de hieronder bedoelde wezen zijn: Trijntje Arends en Grietje Arends, die in invnr 1389 echter allebei met de achternaam Arendsen staan. Trijntje is volgende de kolonie-administratie geboren 2 augustus 1838, dus ten tijde van deze gebeurtenissen 10 jaar oud, en Grietje zou zijn geboren 10 december 1835 en is dus bijna 13 jaar. Ze komen allebei uit Steenwijk.


Aan den WelEdelen Heer
den Heer C. Hulst
Adjunctdirecteur der gewone kolonien
te Welgelegen


Wateren, den 27 November 1848

WelEdel Heer en Vriend!

De onderwijzer A.T. Albertsma, wiens gedrag en handelwijze men gewoonlijk in Kol No 2 roemt, heeft zich bij mij zeer beklaagd, over de grove beledigingen, welke hij van vrouw Bezuije heeft moeten verduren.

Deze vrouw heeft zich niet ontzien, hem op donderdag den 23 dezer maand, de ruwste vloeken en scheldwoorden toe te voegen, alleenlijk, omdat hij zich eindelijk genoodzaakt had gezien, de twee bij haar ingedeelde weezen, die doorgaans een half uur te laat ter school kwamen, evenzóó lang na den schooltijd te doen blijven.

Deze handelwijze des meesters is, dunkt mij, niet overdreven en zal UwEd zeker met mij billijken; weshalve ik UwEd verzoek, gen daarover eens te willen onderhouden, te meer, omdat de onderwijzer daaronder lijdt.

Mest de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn,
UwEd Dw Dien. en Vriend,
JH Gerards

NB: Met Kraaimat gaat het thans wel.

Wat het p.s.-je te beduiden heeft zou ik echt niet weten. Het slaat vermoedelijk op Cornelis Kraaijmaat, een ingedeelde uit Utrecht. Maar verder? Zoals in het zittingsverslag van 5 april 1849 te lezen, komt vrouw Bezuijen de tweede behandeling ook niet opdagen, maar dat wordt niet gepikt: ze wordt veroordeeld tot acht dagen opsluiting. Meestal treedt de tuchtraad wel fors op ter bescherming van onderwijzers.