Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Tegelijk met hem arriveert zijn broer Albert Reeman, geboren 15 maart 1813, en dus zijn grote broer, die het weesnummer 430 heeft.
Acht maanden later, 27 april 1825, arriveert ook hun zuster Dina
Reeman, geboren 23 februari 1811, die het weesnummer 1098 heeft.
Hun moeder, Wilhelmina Prins, is overleden. Hun vader, Albert
Reeman, is 'in s Rijksdienst ter zee', dus marinier en niet
in het land.
Gelukkig hebben de drie ook nog een oudere zus die in Amsterdam woont en zich hun lot aantrekt. Tenminste, ik neem aan dat de E.M. Reeman die met enige regelmaat brieven schrijft aan het lid van de permanente commissie Jeremias Faber van Riemsdijk, staat voor Elizabet Maria Reeman, geboren 22 oktober 1805.
De eerste van die brieven is gedateerd 3 juli 1828, invnr 92 scan
31.
Weledele Heer!
Mijne zuster Dina Reeman, woonachtig in de kolonie Veenhuizen, heeft UWEd. verzogt haar te willen permiteeren voor eenige dagen uit de kolonie herwaarts te komen ten einde aan haar en aan mijn verlangen als mede aan dat van nog eene onzer zusters te voldoen om elkander eens na een afwezigheid van ruim drie jaaren eens te zien en te spreeken, waarmede onzer aller wenschen voor een lange tijd zoude bevredigd zijn;
om haar af te halen dat permiteert onze betrekkingen niet daar wij beide dienstbaar zijn, het zal ons dus aangenaam zijn dat UWEd. haar en ons met die gunst vereerde om haar eerlang te laten vertrekken, daar ik op mij neme gedurende haar verblijf te Amsterdam voor haar te zorgen en dat zij op de door UWEd. te bepalene tijd weder naar de kolonie terug keer, terwijl wij dankbaar zullen erkennen de gunsten daar door aan ons verleend, en bizonder aan haar die zich met ?? van achtig de eer heeft te noemen
UWED D W Dienaresse
E,M. Reeman
Mijn adres is bij de Heer A. Hartman in de Hoornse Lijnbaan ZZ de Haarlemmerpoort te Amsterdam
Keurige brief, goed handschrift ook, dus dit zal goed vallen.
Uit de volgende brief een jaar later, 8 juli 1829, invnr 97 scans
830-831 (welke overigens NIET in de database allekolonsten.nl
staat; hoe kan dat?) blijkt dat het inderdaad goed gevallen is en
het verlof is toegestaan. Dat smaakt naar meer:
Weledele Heer!
In het gepasseerde jaar, had ik het genoegen op mijn versoek aan UWEd. mijne zuster Dina Reeman voor 3 weken hier te zien, thans is mijn nedrig versoek aan UWEd. om ook dat genoegen ten aanzien van mijn beide broeders Albert, oud 16 jaar, en Gerrit, oud 13 jaaren, te mogen smaken;
het is nu ruim vijf jaren verleden dat ik het genoegen niet gehad heb van hun te zien en te spreeken;
natuurlijk is mijn verlangen daartoe bestendig opgewekt, en van hunne kant ben ik daar ook van verzekert dat zij verlangen hunne zusters na een scheiding van 5 jaarn aan te zien en te spreeken en hun te omhelsen dien uit hoofde van hunne dienstbaarheid niet in de mogelijkheid waren hun in de kolonie Veenhuizen op te zoeken, voor hunne zorg, en voor de bepaalde tijd van terugkering, sta ik UWEd. even als voor mijne zuster borg, zij zullen gelocheerd zijn bij mijne en hunne Oom en Moei, Hermanus Pasteuning in een kommenijswinkel op het Haarlemmerplein bij de Haarlemmerdijk NZ, waar ik nabij hun woon ten huizen van de Heer A. Hartman in de Hoornse Lijnbaan ZZ de Haarlemmerpoort No 283, in de hoop (... )
Ook weer keurig en uit invnr 98 scan 230 (Gerrit) en scan 229
(Albert) blijkt niet alleen dat de broers in augustus 1829 allebei
wonen op zaal 7 & 8 van het eerste gesticht te Veenhuizen,
maar ook dat zij op dat moment met verlof zijn. Dus het is weer
goedgekeurd.
Elizabeth Maria Reeman klimt een jaar later opnieuw in de pen, 15 mei 1830, invnr 105 scan 252. Wat ik begrijp denkt Albert Reeman dat hij heeft getekend voor de marine maar zal hij in werkelijkheid - 'hetgeen hij zelve niet schijnt te begtijpen' - met de koloniale troepen vertrekken naar de Oost. Met de kans dat 'wij elkander welligt in dit leven nimmer meer zien zouden'. Ze vraagt Faber van Riemsdijk daar een stokje voor te steken.
Dat doet Van Riemsdijk, blijkt uit haar bedankbrief op 20 juli
1830, invnr 107 scan 279. In welke brief ze ook meteen weer verlof
vraagt voor haar zuster Dina, die net als de vorige keer dan zou
logeren bij 'neef Jan Prins op de Utrechtse Straat'.
Dina Reeman verlaat Veenhuizen en de koloniën met ontslag op 26
november 1831. Ik heb niet alle brieven over haar bekeken,
liefhebbers kunnen die vinden via allekolonisten.nl
Ook van Albert Reeman, die met ontslag gaat op 20 april 1833, heb
ik niet alle brieven gedaan. Hij komt straks wel zijdelings terug,
maar omdat dit een onderwijspagina is, richt ik mij verder
helemaal op Gerrit. Hij heeft eind 1832 ook wel oren om bij de
marine te gaan, invnr 131 scan 242, maar zal gezien zijn leeftijd
daar toestemming voor moeten hebben en dat gaat natuurlijk niet
door.
Dan wordt Gerrit Reeman uitverkoren voor het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren. Hij gaat er 16 juli 1832 naar toe en krijgt daar het kwekelingnummer 20.
Hij wordt 12 april 1833 aangenomen tot lidmaat van de Hervormde Gemeente te Vledder, invnr 135 scans 510-511. Hij staat op een lijst van aanwezige kwekelingen dd 30 september 1833, invnr 140 scan 505. Hij heeft in 1833 ƒ 5,28 minder kleding verstrekt gekregen dan waar kwekelingen recht op hebben, invnr 149 scan 366, dus blijkbaar is hij zuinig op zijn kleding. En hij staat op een lijst van aanwezige kwekelingen dd 1 oktober 1835, invnr 163 scans 9-10,
Op 21 oktober 1835 wordt hij van het Instituut overgeplaatst
naar hoeve 72 van Frederiksoord, invnr 1349 scan 73, in huis bij
de weduwe Aukes, de moeder van de schoolmeester van Frederiksoord
Johan Diederik Aukes, zie diens
pagina. Gerrit Reeman volgt een andere kwekeling, Coenraad
Jager, op als ondermeester te Frederiksoord.
Het duurt niet zo vreselijk lang, want in Veenhuizen is altijd weer gebrek aan leerkrachten. Op 1 mei 1836 wordt hij overgeplaatst naar het eerste gesticht te Veenhuizen om daar als ondermeester te werken, zie ook invnr 171 scan 464,
Maar 1836 is ook het jaar dat hij moet opkomen en meeloten voor
de militaire dienst.
De toestanden rond Jan en Jacob Emanuel, zie hier,
hebben geleid tot groot wantrouwen onder weesjongens of de
Maatschappij wel voldoende moeite doet om jongens die vrijstelling
zouden kunnen hebben van militaire dienst, ook werkelijk buiten
dienst te houden. De Maatschappij wil het beter doen en 29 januari
1836, invnr 167 scan 476, stuurt de directeur gegevens over alle
jongens die hopen op een vrijstelling. Daaronder Gerrit Reeman,
invnr 167 scan 438, die mogelijk wegens broederdienst niet onder
de wapenen hoeft:
Maakt aanspraak op vrijstelling in zoo verre hij heeft een broeder genaamd Albert Reeman, wonende te Amsterdam, op de hoek van de Korsjessteeg en Langestraat, welke voor de Nationale Militie geloot heeft in den jare 1831. Was toen beneden de maat, en zoo vervolgens jaarlijks bij de oproeping. Indien nu gemelde broeder in dezen jare bij de laatste oproeping voor de dienst geschikt mogt zijn, en in den dienst gesteld wordt, dan zou genoemde Gerrit Reeman redenen van vrijstelling hebben, en hem daartoe de noodige bewijzen ontbreeken.
De vader is genaamd Albert Reeman, thans in s Rijksdienst ter Zee, de naam der moeder is geweest Wilhelmina Prins, doch overleden.
Dus als broer Albert dit jaar de 1 meter 57 haalt, kan Gerrit
ondermeester blijven...
Maar op 23 februari 1836, invnr 168 scan 407, schrijft de
boekhouder van de Amsterdamse Inrichting voor Stadsbestedelingenis
aan de secretaris van de permanente commissie dat hij graag eerder
had willen schrijven. Maar hij heeft eerst:
(...) de uitspraak van den Militieraad alhier, ten opzigte van Albert Reeman afgewacht, welke jongeling als te klein finaal is vrijgesteld; en mitsdien voor den dienst der Nationale Militie niet zal worden gedesigneerd.
Voor Gerrit Reeman is het nummer 1830 getrokken en daarvan is nog
onzeker of het tot dienstplicht leidt, maar ook dat loopt verkeerd
af. Hij moet 16 juli 1836 in militaire dienst. Op de lijst van in
1836 ontslagen wezen, invnr 179 scan 339, staat dat hij op die
datum in dienst treedt bij de 8e Afdeeling infanterie.
In het jaarverslag van het koloniale onderwijs over 1836, zie hier de transcriptie, maakt Jan Hessels van Wolda melding van een ristje ondermeesters dat in dienst is gegaan, waaronder Gerrit Reeman. Als Van Wolda in februari 1841 gegevens over kwekelingen op een rijtje zet, zie hier, meldt hij dat Reeman later korporaal is geworden.
Als Gerrit Reeman later, in 1848, trouwt is hij 'bediende', dus hij is niet in het onderwijs gebleven. Een gelijknamige zoon van hem zal dan weer wel als 'onderwijzer' te boek staan.