In het personeelsregister 1828-1834, invnr 997, staat Johan Petrus Backers op folio 31. Volgens die inschrijving is hij geboren 20 februari 1775 en is hij sinds 23 november 1823 (dus 48 jaar oud) in dienst bij de Maatschappij. Een aanstellingsbesluit heb ik niet gezien, maar de datum kan wel kloppen, want het is rond die tijd dat de eerste employés in het eerste gesticht aan de slag gaan. Nog zonder bewoners: de eerste arbeidersgezinnen arriveren december 1823 en de eerste weeskinderen februari 1824.
Volgens het hiervoor genoemde register is hij getrouwd met Christina Uldering, geboren 20 augustus 1775. Ze hebben één zoon bij zich: Jacobus Backers, geboren 30 maart 1802 (of 1812?). Ze leven van het weekloon van ƒ 5,20 dat Johan Petrus als zaalopziener verdient. Het gezin komt uit Leeuwarden en is katholiek, en met dat laatste voorzien ze in een behoefte want de katholieke buitenwereld eist dat roomse weeskinderen ook onder het bewind van een roomse zaalopziener vallen.
Het eerste bericht dat ik over hem heb is niet positief. Johan Petrus en zijn collega-zaalopziener Gerrit Los krijgen september 1824 opdracht een 's nachts te waken bij net aangekomen weeskinderen uit Amsterdam die volgens genemde Los 'vol miseren en gebreken' zijn. Om de nacht door te komen sturen ze iemand op pad om voor zes stuivers jenever te halen, maar die fles wordt onderschept door adjunct-directeur Poelman. Die affaire staat beschreven in De kinderkolonie pagina 48 (en de stukken zullen binnenkort ook op de site komen). Gerrit Los wordt ontslagen, Johan Petrus Backers krijgt alleen een standje.
Een andere affaire wordt beschreven op pagina 108 van De kinderkolonie en daarbij betreft het een ernstige vorm van huiselijke onenigheid. Op 5 februari 1825 schrijft directeur der koloniën Wouter Visser aan de permanente commissie, invnr 72:
De zaalopziener Bakker hadt voor eenige dagen met voorkennis van den Heer Poelman te Norch zijnde, zich bedronken en te huiskomende grote oneenigheden met zijne vrouw gehadt, zodanig dat zij elkander ten aanhoren der zaalbewoners met scheldwoorden overladen en sloegen.
Dit allesints onbetamelijk gedrag kan naar ons oordeel niet ongestraft blijven en ik zoude de Permanente Kommissie zeker verzoeken hem finaal uit de dienst der Maatschappij te ontslaan, kwam zijne geschiktheid tot het waarnemen zijner betrekking in veele opzigten niet in aanmerking;
om welke een en andere reden ik de vrijheid neem, behoudens beter oordeel der Permanente Kommissie voortestellen, den gen. zaalopziener voor dit maal, de verpligting opteleggen, om gedurende twee maanden, voor halve soldij te werken.
Ter informatie: de zaalopzienerswoning ligt tussen twee zalen met elk tachtig weeskinderen, dus een heleboel hebben mee kunnen genieten! De permanente commissie aarzelt dan ook niet en neemt het voorgestelde besluit, invnr 961, het mapje 1825:
Besluit der Perm: Komm: van Weldadigheid, bepalende het dienstdoen voor half traktement, gedurende 3/m van den zaalopziener J.P. Bakkers in het 1e Etabl: te Veenhuizen, van den 11 februari 1825
De Perm: Komm:, overwegende, dat de zaalopziener Bakkers in het 1e Etablissement te Veenhuizen, op het einde der voorgaande maand, niet slechts beschonken van elders in het Etablissement is te huis gekomen,
maar zich als toen aan openbare twist en vechterij met zijne huisvrouw, en hierdoor, behalve aan het verboden misbruik van sterken drank, zich aan stoornis van huiselijke orde en rust heeft schuldig gemaakt en dus tot een kwaad voorbeeld van den kolonisten heeft gestrekt;
Gelet op het voorstel van den Heer Direkteur der Kolonien in do 5 dezer;
Besluit:
De zaalopziener J.P. Bakkers, in het 1e Etabl: te Veenhuizen, wordt, ter oorzaake van dronkenschap, twist en vechterij, verpligt, gedurende drie maanden op half traktement zijnen dienst te verrigten, met bedreiging van zijn geheel ontslag, bij aldien hij zich voor de tweede maal aan eenig wangedrag mogt schuldig maken.
En zal hiervan afschrift aan den Heer Direkteur gezonden worden, te fine van executie.
Aldus gearresteerd door de P. K. van W., te ’s Gravenhage, den 11 Febr 1825
Ze laat het de directeur weten en die meldt 19 februari 1825, invnr 72:
Van het gedrag der bedelaars, kolonisten, in de missive van den 14e vermeld en al wat verders ten opzichte van Hendrika de Jong in het bijzonder word verlangd, hoop ik de Permanente Kommissie bij een volgende te informeren; terwijl de geëmployeerden Harloff, De Geus, Brand en Backers van het in gemelde missive der Permanente Kommissie, ten hunnen opzichte voorkomen, respectivelijk zal worden kennis gegeven.
De jaren erna zal Backers, of Bakkers zoals sommigen hem believen te noemen, nog wel vaker in de stukken voorkomen, maar dat mogen anderen uitzoeken. Om te helpen: hier is een lijstje brieven waarin de naam Backers voorkomt. Maar blijkbaar zijn er niet meer klachten in de orde van grootte als het hier voorafgaande en is de huiselijke vrede hersteld.
Terug naar het in het begin genoemde personeelsregister met invnr
997. Dat meldt het einde van de carrière: 'Backers overleden 14
December 1828'. Blijkbaar mogen zijn echtgenote en zoon Jacobus
nog twee jaartjes in het etablissement blijven voor ze weg moeten,
want er staat bij 'Uldering en zoon afgevoerd 1 December 1831'.
Verder komen ze in de kolonie-archieven niet meer voor.