De grillige koloniale carrière van van Broer Wietzes Blom en zijn gezin uit Harlingen: in out, in out, in, out, moving all about

Ik had voor De strafkolonie twee paragrafen geschreven over Broer Wietzes Blom, maar die pasten er niet meer bij. Dat verhaal staat nu op een pagina op de site. Hier de transcripties van alle stukken die ik over de familie heb.


De subcommissie van weldadigheid te Harlingen heeft een contract afgesloten met de Maatschappij voor de plaatsing van zes personen in de kolonie, het contract C15 (zie hier voor een uitleg over contracten en deze pagina voor een lijst van alle C-contracten).
Het is in het kader van dat contract dat Broer Wietzes Blom, 'bevorens zeeman en tans arbeider', in december 1821 met zijn gezin de oversteek maakt en in de kolonie aankomt.

Aankomst

Volgens de inschrijving in het stamboek gebeurt dat op 21 december 1821, volgens de hieronder afgedrukte nominatieve staat van aankomst, invnr 1343, is het op oudjaarsdag, 31 december 1821:



Zoals in de rechterkolom gemeld worden ze geplaatst op hoeve 95 van Willemsoord. Die is nog warm want de vorige bewoner Wouter Klaassen Peen, zie hier, is net op 17 december naar de strafkolonie gestuurd. Ze staan als bewoners van hoeve 95 in het stamboek met invnr 1407, waaraan ik een pagina heb gewijd, en uit die inschrijving neem ik de gezinsgegevens over:

Broer Wietzes of Wytzes Blom is volgens de in dit opzicht niet altijd betrouwbare kolonieadministratie geboren op 2 juli 1792. Volgens een andere inschrijving zou dat 18 juni 1792 zijn, maar daar doen we niet moeilijk over. Hij is getrouwd met:

Ike Okkes van der Stok, geboren 13 december 1790, wat in een latere inschrijving 1791 wordt. Het echtpaar heeft op dit moment vier kinderen, allen geboren in Harlingen:

Geertje Blom, geboren 22 of 23 juni 1815,
Wytze Blom, geboren 2 maart 1817, maar hij overlijdt 11 september 1822,
Okke Blom, geboren 13 januari 1819, hoewel elders staat 22 februari 1819;
Pieter Blom, geboren 12 februari 1821.

Erfenis

Dan horen we een tijdje niks, totdat de subcommissie van weldadigheid Harlingen op 25 november 1823, invnr 67 scan 418, schrijft:

Voor eenige dagen hebben zich bij ons vervoegd Broer Wijtzes Blom en deszelfs huisvrouw, de welke volgens contract voor ƒ25-00 per hoofd onder korting van het 3/4 gedeelte der contributie met deszelfs huisgezin sterk in het geheel zes zielen in december 1821 in de kolonie zijn opgenomen, te kennen gevende dat aangezien op hun eene erfenis ware gevallen, zij verlangden in de maatschappij terug te keren en alzoo de kolonie te verlaat­en, om door eigen vlijt in hun onderhoud te voorzien;

hoe wel wij haar voornemen zeer afkeuren, daar volgens onze informatien de erffenis zeer klein is, zijn er echter geen middelen voorhanden hun door geweld in de kolonie te doen terugkeeren.

Ze nemen het ervan

Het gezin leeft er korte tijd goed van, maar wil dan toch per se van de kolonie af. De directeur der koloniën schrijft op 2 januari 1824, invnr 68 scan 6:

(...)

Nog te informeren dat de kolonist Blom van kolonie N3 hoeve 95, heimelijk de kolonie heeft verlaten; deeze kolonist was met verlof, schreef aan dezen en geene te Steenwijk dat hij een rijke erfenis had, dat hij ontsla­gen was van de kolonie, dat men zijnen vrouw van alles kon voorzien enz., hetgeen ook eenigsints met de daad wierd beweezen, terwijl van die tijd zijn vrouw zonder verdienste goed leefde, en zelfs een man betaalde, welke eenige noodzakelijke arbeid op hunne hoeve verrigte.
De hoofdzaak, het ontslag, bleef intusschen agter en eindelijk is de vrouw zonder voorkennis in stilte vertrokken.

(...)

Op 25 januari 1824 stuurt de directeur de rekening courant met het gezin en blijken ze met een forse schuld vertrokken.

De schuld

De subcommissie van weldadigheid Harlingen protesteert als zij die rekening krijgt op het moment dat ze een nieuw gezin wil plaatsen, 18 april 1824, invnr 69 scan 131:

UL besluit wegens de vervanging van het huisgezin van B.W. Blom medege­deelt in uwe missive van den 14 febr. jl. no. 11/2 was ons aangenaam, en zouden reeds lange een ander huisgezin hebben opgezonden, waartoe wij meenen een zeer geschikt voorwerp zelfs van een persoon minder gevonden te hebben, doch kunnen de wijze van vereffening der hierdoor veroorzaakte kosten van kleding en huisraad niet wel begrijpen, daar de besteeding som van het huisgezin van B.W. Blom, ad ƒ25 per hoofd voor het 3/4 gedeelte der contributie, slegts ƒ150 en niet ƒ300 bedraagt, waaromtrent wij gaarne UEd illucidatie vooraf wenschte te ontvangen, te meer daar het getal onzer leden dagelijks merkelijk verminderde, en wij dus veronderstellen dat het drievierde gedeelte der contributie tot bestrijding van het laatste contract voor Blom gesloten niet toereikende zal zijn om het belang in het vervolg te voldoen.

Terwijl men daar ruziet over de achtergelaten schuld, overlijd schijnt de familie Blom zich in Amsterdam te bevinden, want daar komt ter wereld:

Eeke Blom, volgens latere kolonieadministratie geboren 30 mei 1824.

Maar daarna zijn ze weer in Harlingen want daar overlijdt 9 december 1825 zoon Pieter Blom.


Weesvoogden

Dan is het 1826. De weesvoogden te Harlingen hebben ook een contract met de Maatschappij, het contract A31 (zie de lijst met A-contracten) en die mogen nog een gezin plaatsen. Dat wordt bijgehouden in het designatieregister, getranscribeerd op deze pagina, zie bij nummer 66. Jawel, de familie Blom keert per 15 februari 1826 weer terug in Willemsoord.

Ze zijn te vinden in het stamboek van Willemsoord met invnr 1358, scan 45 op hoeve 125. We zien dat zoon Pieter niet meer bij het gezin is, dus vermoedelijk is hij overleden, maar er komt ook weer gezinsuitbreiding:

Petronella of Pieternella Blom, geboren 30 mei 1827.

Maar als gevolg van die bevalling komen een half jaar later ook problemen:

Raad van Tucht

Op 2 februari 1828 moeten Broer Blom en zijn echtgenote verschijnen voor de Raad van Politie en Tucht in de gewone koloniën. Ze hebben allemaal spulletjes, die eigendom van de Maatschappij blijven tot de kolonist het met arbeid heeft terugverdiend, naar de bank van lening in Steggerda gebracht. Dat was gebeurd omdat 'de vrouw in de kraam gelegen had en de man ziekelijk was geweest'.

Maar het mag niet. De Raad komt er niet uit, zie het zittingsverslag, en laat het over aan de permanente commissie. Die doet er best lang over om te beslissen, maar op 10 mei 1828 gaat de hele familie Blom naar de strafkolonie op de Ommerschans. Zie ook op dit overzicht van strafkolonisten. Ook hier komt er een kind bij:

Hendrika Blom, geboren 4 mei 1830.


Arbeidersgezin

Na het uitzitten van hun straf mogen ze niet terug naar de vrije koloniën. Ze worden gedegradeerd tot arbeidershuisgezin en bewonen per 7 oktober 1831 een van de woningen aan de buienkant van de gestichten in Veenhuizen. Om precies te zijn eerst woning 47 bij het derde gesticht en daarna woning 24 bij het eerste gesticht, zien we in het register van arbeidersgezinnen met invnr 1573, scan 44. Net als overal waar ze wonen, komt er weer een kind bij:

Antje Blom, geboren 20 november 1834.

Het loopt door in invnr 1574 scan 39. Maar dan gebeuren er alweer andere dingen:

Verzoekschrift

Broer Wietzes Blom schrijft een verzoekschrift aan de 'permenente' commissie of hij en zijn gezin met ontslag van de kolonie mogen vertrekken. Het briefje is ongedateerd, maar moet ergens eind 1835 zijn en is te vinden in invnr 170 scan 6:


Aan
De Permenente Commissie
 van Weldadigheid in sHage

Geeft met de diepste eerbied te kennen Broer Wietzes Blom tans zich bevinde op het eerste Etablissement te Veenhuijsen dat de rekestrant zich op het eerbiedigst tot U Wel Edelen wendt met neederige beede en verzoek dat het U Edelen moge behagen hem met zijn huisgezin te ontslaan om weder naar Harlingen te kunnen vertrekken en daardoor weeder  aan mijn eerste bestemming met vlijt te kunnen beantwoorden.

De Rekestrant durft zich flateeren door meerder ondervinding alhier en elders en door hooger leeftijd zijner kinderen beeter in staat te zijn voor zijn brood en onderhoud als voor deesen en dat bij gezondheid bij niemand behoeft lastig te vallen.

Verzoeke spoedig antwoord.

Blijve U Edelen Dienaar,
Broer Wietzes Blom


Wat vindt Harlingen?

De permanente commissie schrijft over die brief aan de directeur, krijgt daarop volgens een notitie reactie op 20 januari 1836 (maar dat heb ik niet gezien) en besluit op 10 februari 1836, onder agendapunt N11, invnr 445 (daarvan zijn geen scans) te schrijven aan Harlingen


De Permanente Commissie

Gelezen den brief van den directeur der kolonien van den 20 januari ll N106

besluit

te schrijven als volgt aan Weesvoogden te Harlingen:

De kolonist B.W. Blom, in het jaar 1826 op contract met UwEd in de kolonien gevestigd, om ontslag verzocht hebbende, hebben wij de eer UwEd daarvan kennis te geven, met verzoek ons te willen doen kennen of daartegen bij UwEd ook bedenking bestaat.


Dit vindt Harlingen!

Met bijna kerende post antwoorden de weesvoogden uit Harlingen. Ze zien het niet zitten, ze vrezen dat het weer niets wordt, schrijven ze 17 februari 1836, invnr 168 scan 276:

Weledele heren!

Op Uwe Edele geerde missive van den 10 dezer maand N11 hebben wij de eer U Edelen te berigten, dat het ons onbekend is of de persoon van B.W. Blom met de zijne thans van een goede conduite zijn, en of hij met zijn gezin wanneer aan hem het ontslag wierd verleend, hij alsdan in staat is zelven een middel van bestaan te verschaffen, dan of hij  daartoe eenige toezegging heeft, zodat wanneer ons dit alles niet ten duidelijksten is gebleken werkelijk te bestaan, wij tot dus toe hoe gaarne anders ook het verzogte ontslag van B.W. Blom van onze zijde niet durven of kunnen toestaan, als zijnde bevreesd dat gedachte Blom met de zijne alhier in genaamde vrijheid komende, als vroeger (bij ons nog zo vers in ’t geheugen) tot de uiterste ellende komt te vervallen.

Wij hebben de eer ons met achting te noemen,
de weesvoogden van het Algemeene Weeshuis te Harlingen

De mening van de directeur

De permanente commissie laat dit even sudderen en besluit dan op haar vergadering van 4 maart 1836 bij agendapunt N13 om de directeur der koloniën te vragen wat hij er van vindt. Dat laat hij weten op 14 maart 1836 in een brief met nummer N490, invnr 169 scans 154-155:

Ter voldoening aan U Edelen verlangen mij bij brief van den 4e dezer maand no.13 medegedeeld, heb ik de eer U Edelen te berigten, dat ik zelfs den onder den arbeiders te Veenhuizen geplaatsten Kolonist Blom onderhouden heb over zijn roekeloos  verlangen om ontslag uit de Kolonien en getracht heb, hem daarvan terug te brengen, daar ik in de vrees deel, dat hij weldra weder in de diepste armoede vervallen zal, uit hoofde der slordigheid, verkwisting en in het algemeen, geringe oppassendheid van al de huisgenoten.

Onder tusschen blijft hij op zijn ontslag aandringen en geeft hij voor zelf, met een 17-jarige zoon, ter koopvaardij te zullen gaan, terwijl de oudste dochter, van 21 jaren, zou gaan dienen en nog 2 kinderen van hem kunnen spinnen, voor welke, alsmede voor zijn vrouw, hem fabrijkarbeid zoude toegezegd zijn vanwege de te Harlingen sedert eenige tijd bestaande bloeijende plaatselijke armeninrigting, door zekeren kapitein Kraijer en een deurwaarder Damen.

Daar nu dat uitzigt met de waarheid overeenkomstig kan zijn, en hij en opgenoemde huisgenoten althans niet ongeschikt zijn voor die werkzaamheden, zou ik van oordeel wezen, dat men aan zijn verlangen om ontslag, toch maar moest toegeven in de hoop dat die lieden hun gedrag en levenswijze eenigermate zullen verbeteren, temeer daar er weinig aan verbeurd is, of zij naderhand wederom naar de Kolonien zouden moeten worden opgezonden.

De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg

Besluit

Dan moet het maar. Op haar vergadering van 2 april 1836 onder agendapunt N27, invnr 447 (daarvan zijn geen scans) neemt de permanente commissie het volgende, af en toe moeilijk te lezen, besluit


De Permanente Commissie

Gelezen een brief van den Dir der Kol van den 14 Maart ll N490

Nader gelet op het 1 Dec(?) N35 in advies gehouden adres van de gewonen, thans onder de arbeiders te Veenhuizen geplaatsten, kolonist B W  Blom, daarbij bij vernieuwing aandringende om met zijn gezin te worden ontslagen,

Besluit

1o den dir der kol te magtigen om den kolonist B.W. Blom met zijn gezin te ontslaan.

2o aan Heeren Weesvoogden van het Algemeen Weeshuis te Harlingen te schrijven als volgt:

In antwoord op UwEd brief van den 17 feb ll N8 hebben wij de eer UwEd te kennen te geven dat wij den kolonist Blom over het onberadene van zijn verzoek om ontslag hebben doen onderhouden, onder mededeeling dat daarin door UwEd bedenking werd gemaakt,

dat hij echter, ondanks alle voorstellingen van de diepe armoede waaraan hij zich, met de zijnen weder zou blootstellen, op zijn ontslag is blijven staan,

te kennen gevende, dat hij benevens zijn 17 jarigen zoon ter koopvaardij zou gaan varen, dat zijn oudste dochter zou gaan dienen, en dat zijne vrouw met nog 2 kinderen door fabrijkarbeid, dewelke hem zou toegezegd zijn, haar onderhoud zou verdienen.

Daar alle middelen van overreding ?? nutteloos zijn gebleken, en het huisgezin niet gedwongen in de kolonien kan worden gehouden, hebben wij ?? vermeend de koloniale directie te moeten magtigen de ?? te ontslaan, waarvan wij de eer hebben ÙwEd bij dezen kennis te geven.

Na zeven jaar

Volgens het register van arbeiderskolonisten met invnr 1574 scan 39 vertrekt de familie op 10 april 1836. Dan zijn ze twee keer opgenomen geweest en twee keer uit eigner beweging weggegaan. Dat moet toch wel genoeg zijn??

Mwah... De subcommissie Harlingen hebben ze gehad, de weesvoogden te Harlingen hebben ze gehad, nu is het op 31 juli 1843 de burgemeester van de stad die schrijft, invnr 277 scans 241-242:

Harlingen, den 31 July 1843

Mijn Heer!

Zekeren Broer Blom en gezin vroeger op een Hoeve in Uwe Kolonie geplaatst geweest zijnde, wordt ten gevolge van behoeftige omstandigheden opnieuw gedrongen zich derwaarts te begeven waartoe hij mijne tusschenkomst heeft gevraagd en om alsdan ook weder met eene Hoeve te worden begunstigd.
uit dien hoofde heb ik de eer U Edele bij dezen te solliciteren mij per omgaande te willen berigten of het bedoelde huisgezin naar Veenhuizen kan worden opgezonden.

Zoo ja, of hetzelve dan ook kan worden begunstigd met eene Hoeve, hetgeen voor die menschen zeer geschikt zoude zijn, terwijl ze niet genegen zouden zijn om naar de Colonien der Bedelaars te Ommerschans te worden getransporteerd om reden zeggen zij, dat aldaar de vrouw van de man wordt afgezonderd en aldaar niet vereenigd mogen leven, zulks heb ik niet kunnen geloven, weshalve ik ook ten aanzien van dit punt wel eenige mededeeling van U edele wenschte te ontvangen.

Met alle hoogagting noem ik mij de Burgemeester der Stad Harlingen

Fout geadresseerd

De burgemeester heeft de brief abusievelijk geadresseerd aan de ''Directeur van de Colonie Veenhuizen'. Die bestaat niet, dus vandaar komt het bij de directeur der koloniën die de brief op 7 augustus 1843, brief met nummer N2217, invnr 277 scan 238, doorstuurt naar de permanente commissie:

Ik heb de eer U Hoog Edelgestrengen hierbij over te maken een verkeerdelijk aan de Directeur te Veenhuizen gerigte brief van den Heer Burgemeester der Stad Harlingen van 31 July jl. over de wederopneming in de Kolonien van het op den 10 April 1836 ontslagen arbeiders huisgezin van B.W.Blom.

De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg

Nee hoor

De permanente commissie besluit hierover op haar vergadering van 25 augustus 1843 onder agendapunt N8, invnr 543 (daarvan zijn geen scans). Ze vertikt het. En ze gebruikt enkele mooie formuleringen om dat duidelijk te maken in de opgestelde brief aan de burgemeester van Harlingen:.

(...)

hebben wij de eer UwEd te kennen te geven, dat het om den geest van ongestadigheid en de zucht naar verandering, waarvoor de kolonisten over het algemeen zeer vatbaar zijn, niet hand over hand te zien toenemen, volstrekt nodig is bij hen de overtuiging levendig te houden dat zij, eenmaal de kolonien vrijwillig verlaten hebbende, niet ligtelijk weder kunnen terug keeren, althans niet op beteren voet dan als bedelaars kolonisten, en daar nu B.W. Blom en zijn gezin in der tijd op eigen aanvraag zijn ontslagen, en daarbij wegens hun geringe oppassendheid en hun slordig huishouden ongunstig bekend stonden, vertrouwen wij dat UwEd met ons zal instemmen, dat dit huisgezin niet tot weder opneming in aanmerking kan komen.


Er komt geen vervolg op de koloniale carrière van de familie Blom.

Zie ook de Blom-story in verhaalvorm.