Hij is zo snel weg dat hij niet voorkomt in de oudst bewaard
gebleven stamboeken van Wilhelminaoord. Daardoor zijn er in de
kolonieadministratie geen geboortedata van de familieleden te
vinden. We hebben alleen de namen zoals ze staan op die hiervoor
al genoemde aankomststaat:
● Jacobus Bodrie is de man des huizes. Zijn
echtgenote is
● Geertrui Kesselenberg. Ze hebben de volgende kinderen
bij zich:
● Jacobus Bodrie,
● Willem Bodrie,
● Wouter Bodrie,
● Jacoba Bodrie.
Een van die jongens, zal later blijken, is gebrekkig. De subcommissie van weldadigheid Leiden heeft er - dat doen bijna alle subcommissies - een ingedeelde bij gestopt, ene Dick Gerrits Lodewijk, maar daar wordt verder niets meer van vernomen.
In 1824 is er een verzoek van de oudste zoon, Jacobus
Bodrie, om met ontslag van de kolonie te vertrekken. Dat
blijkt uit een brief van de directeur der koloniën dd 19 september
1824, invnr 70 scan 663 (zie helemaal bovenaan de pagina hoe de
scans te bereiken zijn). Ik neem aan dat het verzoek wordt
toegestaan.
Het verzoek om ontslag
Het eerste geluid dat de rest van het gezin ook van de kolonie af
zou willen komt op 15 maart 1825. De subcommissie Leiden
maakt melding van de wens van de familie en vraagt om de
'consideratien' (= de mening hierover) van de permanente
commissie. Invnr 72 scan 734.
Waarschijnlijk schrijft de permanente commissie dat ze dan meer informatie wil hebben. En op 20 maart 1825 meldt de subcommissie dat ze de brief die ze van Jacobus Bodrie gehad hebben naar de permanente commissie opstuurt, invnr 72 scan 823. De brief van Bodrie zelf zit er in het archief helaas niet bij.
Zoals gebruikelijk stuurt de permanente commissie alles door naar de directeur der koloniën en vraagt diens advies. Die meldt op 25 maart 1825, ook invnr 72 scan 908: 'Omtrent den brief van Bodrie hoop ik de Permanente Kommissie bij eene volgende te informeren.'
Er wordt op gewacht. De ijverige secretaris van de Leidse
subcommissie Bodel Nijenhuis schrijft op 30 maart 1825,
nog steeds invnr 72 scan 951: 'Omtrent het huisgezin Bodrij zijn
wij de consideratien der Perm. Komm. inwachtende.'
Het advies
Het duurt tot 2 april 1825, we zijn inmiddels in invnr 73 scan 33, tot de directeur eraan toekomt. Als hij op het ontslagverzoek reageert, geeft hij meteen een beschrijving hoe de familie haar tijd op de kolonie besteedt:
Met terugzending des briefs van den kolonist Bodrie, heb ik de eer de Permanente Kommissie te berigten dat Bodri zelf altijd op de weefzaal is, en dus zijn gewoon handwerk uit oefend;
dat voor eenen gebrekkigen zoon het groot- of wolwiel aan zijn huis is, ten einde hij om te spinnen niet naar de zaal behoeft te gaan;
dat bovendien aan de vrouw en andere zijner kinderen, voor eene gulden of meer fabriek arbeid word gegeven, zodat het geheele huisgezin van zodanige arbeid bestaat, zonder eenige landarbeid te verrigten;
en deszelfs verdienste met die der beste huisgezinnen gelijk staat, het geen verder blijkt uit nevensgaand extrakt der rekening; waarom de gronden waarop Bodrie zijn ontslag vraagt geheel zwak zijn of weg vallen; -
Van onze zijde hebben wij ook geene reden van ontevredenheid over Bodrie en de zijnen, de vrouw hoewel niet zindelijk is gewillig en ieverig in het waarnemen harer zaken, vooral in het doen van eenig werk om en bij het huis; als het maken van mest enz.:
het komt mij derhalve voor dat door Bodrie zijn ontslag uit de kolonien te geeven, men zijn lot waarschijnlijk niet zal verbeeteren; en ik moet dus in zijn belang advijseren dat zijn verzoek niet worde toegestaan, terwijl de belangens der Maatschappij door zijn vertrek zeker geen nadeel zouden leiden.
Zoals gebruikelijk dus weer behoorlijk bevoogdend. Uit de
volgende brief zal blijken dat de permanente commissie dit
negatieve advies op 9 april 1825 overbrengt aan de
subcommissie Leiden.
Aandrang
Het ontslag gaat dus niet zomaar door en er is aandrang nodig. Dat neemt Geertrui Kesselenberg voor haar rekening als ze verlof heeft om haar oude woonplaats te bezoeken en ze meteen bij de subcommissie naar binnen stormt. De subcommissie rapporteert daarover op 1 juli 1825, invnr 75 scan 9:
Vrouw Bodri, welke met haar man en verder huisgezin ontslag uit de kolonien verlangd had (waarover ampel te zien is in UEds. geëerden van den 9 april ll.) verzocht ons heden bij herhaling, mondeling hetzelfde, uit aanmerking van hunne hoogere jaren, ziekelijke zoon, gemis van een genoegzaam overige getal kinderen, die door hunne kostwinning het huisgezin stijven, maar vooral (en dit deed wel het meeste bij ons af), gerugsteund door de onder mij berustende certificaten van een fabriekant in vlagdoek alhier, bij wien de man 10 jaren, en van een spinsterbaas alhier, waar de vrouw 13 jaren gewerkt had, en welke beide hen gaarne zagen terugkeeren tot en werkzaam zijn in gemelde ambachten, waar in zij weder terstond zoude geplaatst worden.
Zoo zouden ze hier een even goed bestaan erlangen als in de kolonien, en wij onderwerpen dus gaarne dit verzoek nog maals aan het oordeel der Perman. Kommissie.
Het vertrek
Nouja, dan moet het maar, denkt men bij de Maatschappij van
Weldadigheid. De subcommissie dringt nog een keer aan op 10
juli 1825, invnr 75 scan 133: 'Aangenaam zal ons het ontslag
der fam. Bodri wezen.'
Maar dat is niet nodig, want de opdracht tot ontslag is al gegeven. Op 15 juli 1825 schrijft de directeurder koloniën, invnr 75 scan 219: 'Dat het huisgezin van Bodri waarschijnlijk op morgen uit de kolonie zal vertrekken.'
Daarna is er van hen geen spoor meer in het koloniearchief te
vinden. Behalve dan dochter Jacoba Bodrij, want die komt later nog
een keer in het bedelaarsgesticht. Zie haar vermelding op deze
pagina (met bovenaan die pagina een verwijzing hoe de scans
te bereiken zijn).