Van die aankomst is een aankomststaat gemaakt. Die bevindt zich
in invnr 1370 en daarvan zijn geen scans, dus we moeten het doen
met mijn amateuristische fotootje, dat ik even in 2-en zal knippen
om het groter af te kunnen drukken. In de eerste kolom staat dat
ze in kolonie 4 worden gevestigd en in de tweede hun gegevens:
In de derde kolom staat waar ze vandaan komen en in de vierde op
welke hoeve ze gevestigd worden en de datum:
Blijkbaar heeft echtgenote Margje of Marrigje Rietveld de reis
hoogzwanger gemaakt, want anderhalve maand later bevalt zij van
dochter Elizabeth. Het gezin telt daarnaast de jongens Jan van 14,
Gerrit van 9 en Otto van 6, plus dochter Neeltje van 2 jaar. De
ouders zijn relatief jong, Margje is 32, en Pieter, van origine
kleermaker, is 39 jaar en niets lijkt een succesvolle koloniale
carrière in de weg te staan.
Maar de eerste geluiden zijn niet positief. Het lijkt Margje niet
te bevallen op de kolonie. Ze moppert en het volgende jaar, dus
1823, gaat ze op familiebezoek naar Woerden en... ze keert niet
terug. Er volgt drukke correspondentie tussen de koloniedirectie,
de permanente commissie en de subcommissie Woerden en uiteindelijk
'gelast' laatstgenoemde Margje om de stad te verlaten en terug te
keren naar de kolonie. Op 18 oktober 1823 kan de kolonie-directeur
aan het hoofdkwartier in Den Haag rapporteren
'dat in de kolonie is geretourneerd de vrouw van de kolonist Corba kolonie no.4, welke een geruime tijd zonder verlof is absent geweest. Zij zal hier zo veel haar omstandigheden zulks toelaten exemplaar worden gestraft.'
Het is onduidelijk of en op wat voor manier er gestraft is, maar hoe dan ook leidt dat niet tot meer gedweeheid. Een jaar later dient de volgende kwestie zich aan. Pieter Corba richt zich per brief tot de 'WelEd. Heer den Heer Bredius burgemeester der stad Woerden'.
Frederiksoord den 23 october 1824
Hope UWelEd. beneffens de verdere Heeren van de subcommissie deeze in volmaakte welstand mag ontvangen, zoo als wij Gode dank meede zijn genietende, en neeme de vrijheid UWelEd. bij deze te informeren dat er verscheidene colonisten zijn, welke om hun tweede koe verzoeken, en ook ten spoedigste verkrijgen alzoo zulks uit hoofde der mest zeer ten voordeele van het land is, egter verpligt zijn, het hooi voor deze koe zelfs aanteschaffen, dat ons vriendelijk verzoek ook zoude zijn de commissie de goedheid zoude gelieven te hebben, van ons met een gulden zes of zeeven te willen plezieren om een voer hooi te kunnen koopen, zoo als aan andere colonisten door hunnen commissie heeft plaats gehad, en daar UEd. ons nimmer een verzoek heeft afgeslagen, zoo blijve wij ook in de hoop en betrouwen, UEd. aan dit ons verzoek zal gelieven te voldoen, en bij aldien men hieromtrend eenig misvertrouwen mogte opvatten, hetzelve alsdan te adresseren aan onzen Onderdirecteur den Heer B. Bosma, want hoewel wij genoeg aardappelen en eeten hebben en verders wel te vreeden zijn, zoo zijn egter de verdienste al te zuinig, als thans bijnaar geen geld in handen krijgende, en dus niet in staat om zulks uit ons zelfs te koopen, en dus ingeval van verkrijging van hooi, volgens belofte van de Heer OnderDirecteur ook dadelijk de tweede koe konde verkrijgen, waardoor het land dus magtig zoude beteren, en hoop hebben van in vervolg dus zelfs meerder hooij voor beide beesten te kunnen winnen, blijve dus in spoedige afwagting met de meeste achting
UEd DWDienaar P.Corba
(in margina) Ons adres is nog als voren, aan P: Corba, in
de 4de colonie wijk 4 N80.
NB: Het origineel van de brief zou in Woerden moeten zijn, want in
het maatschappij-archief is slechts een door Woerden gemaakte
kopie.
Pieter heeft wel gelijk als hij enige ongelijkheid constateert.
Waar hij woont, Wilhelminaoord, heet dan nog kolonie nummer 4 (pas
later zal het kolonie 2 gaan heten) en het maandblad De Star
schrijft:
'Al de kolonisten in no 1 hebben twee koeijen ieder, zonder schapen. In no 2 hebben eenige er twee, in no 3 allen ééne, en in no 4 enkele mede ééne koe, met 8 of 10 schapen; alsmede in no 1, 2 en 3 ieder één varken.'
Bij hem in de buurt lopen ze dus echt een koe achter.
Het lijkt een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden. De grond
levert niet genoeg op voor een tweede koe en zonder tweede koe
levert de grond niet genoeg op. De subcommissie van weldadigheid
Woerden vindt het dan ook geen onredelijk verzoek. Na erover te
hebben nagedacht, wat twee maanden vergt, vraagt zij op 23
december 1824 aan de permanente commissie:
'haar te willen informeren of bij den schrijver wezentlijk zoodanige behoefte, als waarvan hij gewag maakt bestaat of bestaan kan, en zoo ja of deze commissie hem de verlangde som uit den opbrengst der onlangs gedane collecte mag doen geworden.'
Alvorens op dergelijke brieven van subcommissies te reageren, stuurt de permanente commissie ze altijd door naar de directeur van de kolonie, op dit moment Wouter Visser, voor nadere informatie. Als haar dat te lang duurt zet de subcommissie Woerden - 14 januari 1825 - nog wat druk op de ketel. Blijkbaar heeft zij een verzoek ontvangen om bij haar binnengekomen gelden over te maken naar de permanente commissie, maar dat verzoek acht zij:
op haar niet van applicatie te zijn, alzoo zij zich buiten staat bevindt, tot de disponibelstelling der voorhanden zijnde gelden, zoo lang bij haar, van UWEd. geen antwoord is ingekomen op hare missive van den 23 december ll. No 3, betrekkelijk de gevraagde elucidatiën omtrend de door P. Korba - van hier in de kolonie Frederiksoord geplaatst - verzochte gelden.
Inmiddels is de brief van directeur Visser in Den Haag binnengekomen. Hij geeft toe dat:
de kolonisten in kol. N4 slegts eene koe hebben om reden de grond geen genoegzaam voeder voor eene tweede opleevert.
Het is ook waar
'dat er sommige kolonisten zijn, welke door een of andere gunstige omstandigheid - het zij de goede zamenstelling der leden van het huisgezin, derzelver ijver en vlijt hun genoegzame verdiensten verschaft, het zij zij van elders penningen bekomen tot het aankopen van hooij voor eene tweede koe in staat zijn, en aan de zodanige op hun verzoek een tweede koe verstrekt is.'
En het kan ook best gebeurd zijn
dat de onder direkteur Bosma intusschen wel eens aan Corba heeft gezegt, bij gelegenheid dat hij om eene tweede koe verzogt, "als gij geld kunt krijgen, om hooij te koopen zal ik uw eene koe bezorgen".'
Maar directeur Visser vraagt zich sterk af of geld van subcommissies wel aan dit soort dingen besteed moet worden. En bovendien heeft Piter Corba het volgens hem niet echt nodig. Want het mag waar zijn dat:
de verdiensten van Corba wel niet toereiken om hooij tot onderhoud eener tweede koe aan tekopen, maar overigens zeer voldoende zijn zich het nodige te verschaffen; als zijnde die na aftrek van kleding adm. enz. van 70 tot 90 cents somwijlen ƒ1- per week, ongereekend dat het hem vergund is, een of twee dagen per week als kleermaker buiten de kolonien te gaan arbeiden.
Het is ook in die zin dat de permanente commissie op 29 januari 1825 de subcommissie antwoordt. Ze legt eerst nog eens het verband tussen vee en beschikbaar veevoeder uit, maakt duidelijk dat ze liever heeft dat kolonisten 'door oppassendheid en vlijt' aan een tweede koe komen dan door giften en vervolgt:
'Wat nu het verzoek van Korba, door hem uit eigene beweging gedaan, zelf aangaat, moeten wij UWEd. doen opmerken, dat de door UWEd. voor de Maatschappij geinkasseerde gelden, volgens de instellingen der Maatsch. niet anders aangewend kunnen noch mogen worden, dan op de gewone wijze door het bestuur zelve en er derhalve geene penningen daarvan door de subkommissien aan derzelver geplaatste kolonisten op eenigerlei wijze mogen worden uitgereikt, als dat, behalve strijdig met de algemeene bepalingen, niet noodzakelijk en om het voorbeeld zelfs zeer schadelijk zou zijn.'
Oftewel: HIER met dat geld!
De permanente commissie sluit niet uit dat een Woerdense
particulier Corba te hulp schiet. Maar het komt haar moeizaam door
de strot. Het leidend beginsel van de kolonie is immers dat alles
alleen door eigen arbeid en nimmer door liefdesgiften verkregen
wordt. Ze kan het niet tegenhouden, maar verbindt er wel een
waarschuwing aan:
'Mogt evenwel een of ander persoon, eene hem bekende kolonist, ter bevordering van zijne tevredenheid, of om andere bijzondere redenen eenig douceur willen geven en gaat men hiermede voorzigtig en wijs te werk, zoo dat men van het nuttige gebruik daarvan zich kan verzekerd houden: hiertegen hebben wij, voor ons zelven, geene bedenkingen; maar moeten daaromtrent alleen nog aanmerken, dat men bij doen eener gift aan eene kolonist met de meeste omzigtigheid behoort te werk te gaan, ter voorkoming van het misbruik, dat daarvan veelligt zoude kunnen worden gemaakt.'
Het loopt, kortom, niet allemaal even soepel tussen de familie
Corba en de kolonieleiding. Eerst Margjes ongeoorloofde
afwezigheid, wat in kolonie-termen vaak 'desertie' heet en dan
'gebedel' bij de subcommissie. Het houdt dan ook niet lang stand.
Op 10 juni 1826 houdt het gezin het voor gezien en verlaten ze, na
een koloniaal verblijf van iets minder dan vier jaar, de kolonie.
Woerden laat ze opvolgen door de familie Van Kooten die in dit verhaaltje elders op de
site even ter sprake komen.
Het lijkt erop dat de Corba's in eerste instantie terugkeren naar
Woerden, in 1828 wordt daar nog een zoon geboren, maar daarna
komen ze met kerende post weer de kant van de koloniën op, want
alle verdere familie-gebeurtenissen vinden plaats in vlakbij
Wilhelminaoord gelegen plaatsen als Noordwolde en
Weststellingerwerf. Misschien waren ze bij de Woerdense notabelen
niet meer zo populair nu ze deze WELDAAD aan zich voorbij hadden
laten gaan?
Hoedanook, Margje overlijdt te Noordwolde in 1837, zoon Jan trouwt
te Weststellingwerf in 1840 en krijgt er kinderen, dochter Neeltje
trouwt 1841 in die buurt en overlijdt er in 1847 en ook Pieter
Corba vindt, 1855, in Noordwolde zijn laatste rustplaats. En twee
zoons komen weer onder de vleugels van de Maatschappij. Otto wordt
kolonist en Gerrit zal na een carrière in het leger (hoornblazer
bij de infanterie) en bij de belastingen als veteraan in
Veenhuizen werkzaam zijn.
Nadere informatie over de betrokkenen |