Voor onderstaande verhaaltje is gebruik gemaakt van stukken
uit het archief van de Maatschappij, die zijn onderaan de
bladzijde afgedrukt, en een prachtig artikel dat Charles Groot
in 2001 heeft geschreven voor het blad van Oud Monnickendam. Uit
dat artikel komt alle informatie over het leven van Bruining
Nicolaas Craaij vóór de kolonie.
Bruining Nicolaas Craaij werd in 1757 geboren als zoon van de
Monnickendamse stadsapotheker en behoort zijn hele leven tot de
elite in de stad. Hij bekleedt tal van functies. Naast ontvanger
was hij ondermeer armenvoogd, nam hij tijdens de Bataafsche
Republiek plaats in het Comité van Waakzaamheid en maakte hij deel
uit van de Heemraad, het college van raadslieden dat de dijkgraaf
bijstond.
Maar in 1808 overspeelt hij zijn hand. Als hij dat jaar voor zijn
zoon in Purmerend een apotheek koopt, heeft hij 'het geld daar toe
uit 's lands kas geleend'. Bij zijn werk als ontvanger kan hij
namelijk 'door quasi restanten op te geven, altoos in de
verantwoording, eenige duizenden te agteren blijven'.
Weliswaar doet hij die greep in de staatskas 'met het heilig
voornemen echter, het zelve door bezuinigingen in eenige jaren te
remplaceren', maar ja, dat zegt iedereen die zich met geleend geld
in de schulden steekt.
Het zijn onzekere tijden. De Bataafsche Republiek is vervangen
door het Koninkrijk Holland met een broertje van Napoleon als
koning en in 1810 worden we gewoon ingelijfd bij Frankrijk. En op
dat moment worden de Fransche belastingen ingevoerd en dan moeten
in één keer de oude Hollandse belastingen afgerekend worden. En
dat kan ontvanger Craaij niet. 'Wanhopig van schaamte vlood hij
weg'.
Op 21 mei 1810 komt de echtgenote van Craaij bij de schepenen met
de mededeling, dat haar man op woensdag 16 mei vertrokken is
zonder 'ordre op zijne zaken te stellen'. Alles wijst erop, aldus
de vrouw, 'dat hunnen gemeene boedel is geworden insolvent'. De
boedel wordt in beslag genomen en publiekelijk verkocht aan ene
Hermanus Sem uit Monnickendam. Opbrengts 750 gulden.
En Bruining Nicolaas Craaij?
´Naderhand zwierf hij radeloos in behoefte voort,´ meldt een
vriend. De enige vriend die hij nog heeft. De Monnickendamse
notaris Age Volkerse. 'Wij waren vrienden, ik wierd zijn borg. Hij
raakte fout en kostte mij eenige duizenden, een groot deel van
mijn vermogen.´
Volkerse probeert ook bij de andere notabelen steun voor Craaij
te verwerven. Maar tevergeefs: ´Ik heb toen voor hem rondgebedeld
bij vermogenden die meermalen zich aan zijne tafel en lekkernijen
hadden vergast. Hij is een slecht mens zeiden ze en gaven niets.´
Tenslotte wendt Volkerse zich tot de subcommissie van
weldadigheid Monnickendam. Voor 60 gulden per jaar kan iemand als
'bestedeling' in de kolonie opgenomen worden en bij een koloniaal
gezin in huis komen, en Volkerse is bereid dat voor zijn vriend te
betalen. De landelijke leiding van de Maatschappij wil eerste
nadere opheldering over 'zedelijk gedrag en morele hoedanigheden'
van Craaij, want ze kan niet begrijpen dat een man 'van zijnen
voormalige stand zig thans in zulk een staat van verval bevond'.
Volkerse verzamelt bewijzen van goed gedrag en stuurt die op. En
hij heeft gelezen dat er in Frederiksoord een gebrek is aan goede
onderopzichters, draagt Craaij daartoe voor en dringt aan op
spoed, 'want daar de man altoos gewoon geweest is, van 's morgens
vroeg af besig te zijn, verveelt hij zich thans schrikkelijk'.
Bruining Nicolaas Craaij arriveert op 5 januari 1821 in de
kolonie Frederiksoord. Hij komt in huis bij de Groningse kolonist
Bernardus Harmeling. Dat is bijna een leeftijdsgenoot, Harmeling
is 57 jaar, Bruining Nicolaas Craaij is twee of drieënzestig. De
eerste directeur van de koloniën, een jongere broer van Johannes
van den Bosch, stelt hem inderdaad aan als onderopzichter.
Maar in april komt er een nieuwe directeur en die haalt samen met
Johannes van den Bosch de bezem door de kolonie. Craaij verliest
zijn functie en moet net als iedereen de kost verder verdienen met
landarbeid. Hij klaagt niet, in brieven naar Monnickendam toont
hij zich dankbaar dat hij weer een geregeld bestaan heeft. Maar de
jaren van zwerven eisen hun tol en na een jaar kolonie overlijdt
hij, ongeveer 63 jaar oud.
Zijn vriend notaris Volkerse wijdt bij die gelegenheid nog enige
bittere woorden aan het feit dat Craaijs voormalige vrienden hem
niet hadden willen helpen en dat hij ook bij Craaijs
bloedverwanten geen andere reactie had gehad dan 'Hij is een slegt
mensch' zeiden ze en gaven niets.'
'Dat had ik niet gedagt,' schrijft Age Volkerse, 'schoon ik wel gelezen had, dat zulks van ouds geen nieuws was. Nu ruste hij in vrede'.
De stukken |
Op 28 juni 1819 brengt de subcommissie van weldadigheid
Monnickendam Bruining Nicolaas Craaij voor het eerst ter sprake,
invnr 51, zie de
scan.
Op 5 augustus 1819 verklaart de schout van de gemeente Rijsenburg dat Craaij van een goed zedelijk gedrag en onberispelijken wandel is, invnr 52, zie de scan.
Op 30 augustus 1819 meldt de subcommissie Monnickendam dat de plaatsing echt doorgaat, invnr 52, zie de scan.
Op 12 september 1819 schrijft de directeur der koloniën
Benjamin van den Bosch, invnr 53: 'Voldoende aan de intentie der
Permanente Kommissie heb ik de eer haar hierbij den brief van
Dheer Volkers, houdende verzoek tot plaatsing in de kolonie van
den gewezene ontvanger Craaij, te retourneren, en te informeren
dat ik voornemens zijnde mij van een bekwamen boekhouder te
voorzien, van den, tot dien werkzaamheden geproponeerde Craaij,
geen dienst zou kunnen hebben; en dat zijne plaatzing in de
kolonie derhalve met de administratieve werkzaamheden niet zal
kunnen worden in verband gebragt.'
Daarna keurt de vergadering van de permanente commissie op 25
september 1819 de plaatsing goed, invnr 27 (geen scans) en
wordt het zogenaamde E-contract opgesteld. Zie een uitleg over
E-contracten, met een lijst ervan waarbij Craaij bij contract E8
staat/
Zie over Harmeling op deze pagina
Het brievenboek invnr 20 (geen scans) meldt bij 5 juni 1822:
'A.G. Volkerse te Monnickendam, verzoekt restitutie van de te veel
betaalde bestedingspenningen voor de overleden B.N. Craaij. rescr
13 juby, not 12 id art 3.'
De brief met het in memoriam door Age Volkerse is gedateerd 2 juni 1822 en bevindt zich in invnr 61, zie de scan.
Een vervolg... |
Overigens... zal tientallen jaren later een kleinzoon van Nicolaas
Bruining Craaij ook met de koloniën te maken krijgen. Jacob
Willem Craaij is een zoon van... inderdaad, de Purmerendse
apotheker voor wie Bruining Nicolaas zich ooit in de schulden
stak. Die apotheker is in 1832 overleden. Zijn zoon Jacob Willem
Ceaaij is geboren 10 juni 1817 en hij wordt in 1846 door
ene meneer W. Craaij te Den Haag in de kolonie geplaatst. Op net
zo'n contract als zijn grootvader.
Jacob Willem Craaij komt op 18 februari 1846 in
Frederiksoord, maar hij blijft niet lang. Men ontdekt dat hij zelf
een uitstekende apotheker is en plaatst hem per 16 juli 1847
over naar de Ommerschans waar ze om zo iemand zitten te springen!
Daar doet Jacob Willem Craaij geweldig werk en na een tijdje
worden daar door hem de medicijnen voor alle koloniën
klaargemaakt.
Later, in 1858, wordt hij in dezelfde functie overgeplaatst naar
Veenhuizen. Hij trouwt Margaretha Johanna Borman, een
dochter van een zaalopziener, en hij blijft tot in de jaren
zeventig in Veenhuizen, wat dan niet meer een kolonie is maar een
Rijkswerkinrichting, werken.