Barend Gerrits Winnink en Izaak Salomon Hazelip, allebei gezonden door de subcommissie Nut en Beschaving en allebei willen ze liever niet in de kolonie zijn

De subcommissie Nut en Beschaving, die de joodse bevolking van Amsterdam onder haar hoede heeft, zie hier, heeft voor de proefkolonie in 1818 twee gezinnen geleverd. En zowel dat van Samson Abraham Cohen, zie hier, als dat van Jacob David Hoofien, zie hier, doet het goed en de leden van de gezinnen tonen zich redelijk tevreden met hun nieuwe bestaan als kolonist.


Vervolgens sturen ze Samuel David Wijl met zijn gezin en dat gaat ook niet slecht, zie op deze pagina. Maar daarna wordt het minder. De gezinnen van Barend Gerrits Winnink, ook aangeduid als Winninck, en Izaak Salomon Hazelip zijn allebei zo kort in de kolonie geweest dat er in het koloniearchief bijna geen informatie over gezinssamensteling, geboortedata enzovoort te vinden is.

Barend Gerrits Winnin(c)k

Eerst Winnink. Volgens een aankomststaat in invnr 1343 is het gezin, 'sterk 6 hoofden', tussen 12 en 21 juni 1820 in de kolonie aangekomen. Volgens een krantenbericht van hun subcommissie dd 14 juni 1820, zie deze pagina bij het tussenkopje 'Publiciteit over de volgende kolonisten', zijn ze acht hoofden sterk en zaterdag 10 juni vanuit Amsterdam met de boot vertrokken.

Zie in genoemde krantenbericht ook wat er gezegd wordt over de gevoelens van het gezin 'omtrent het heilrijk lot, dat hun te beurt viel'. Dat gaat tegenvallen. Vermoedelijk zijn ze ondergebracht in Willemsoord, maar er zijn uit die tijd geen stamboeken bewaard gebleven dus het is niet zeker.

Het enige dat we hebben is de post en dan zitten we niet lekker, want dit is net de periode dat de ingekomen post is weggeroofd (waarschijnlijk om de identiteit van de kinderen Willem en Marianne der Nederlanden, zie hier, te verbergen).

Gedrag

Volgens het brievenboek met invnr 19 komt er zondag 10 september 1820, dus als Winnink er zo'n drie maanden is, een brief van de directeur der koloniën Benjamin van den Bosch, met onder andere:.


Beklaagt zich omtrent het gedrag van het joodsche huisgezin van Winninck, 't welk hij vreest dat bij vervolg naar de Ommerschans zo moeten worden verplaatst worden..

En dezelfde bron meldt op zaterdag 21 oktober 1820 de ontvangt van een brief van diezelfde directeur, die:


Berigt de desertie van het huisgezin van Winninck met eenige aanmerkingen.


Weer in Amsterdam

Dat kan kloppen, want ten derde male het brievenboek meldt op 23 oktober 1820:


De subk. Nut & Beschaving te Amsterdam. Berigt de aankomst aldaar van het uit de kolonien gedeserteerde huisgezin van Win­ninck met mededeeling der voorgegevene redenen.

Vraagt het gevoelen der P.K. deswege.


Aanklagt?

Dat wordt de volgende dag, dinsdag 24 oktober 1820, besproken in de vergadering van de permanente commissie en de notulen, invnr 39, melden:


Besloten de joodsche subk. van Amsterdam aanteschrijven, dat de P.K. zeer approbeert het voornemen dier subkommissie om B.G. Winning in regten te doen vervolgen ter zake van het clandestiene medenemen van kle­dingstuk­ken aan de Maatsch. behoorende, en dat te dien einde de P.K. aan de subkommis­sie zal doen toekomen eene juiste opgave der kleedingstukken en verdere bezwaren tegen genoemden Winning, voor zover  die tot eene regterlijke aanklagt kunnen aanlei­ding geven.

Om dit mogelijk te maken, vraagt men de directeur feiten te leveren en het brievenboek met invnr 19 meldt op maandag 30 oktober 1820:


De Direkteur B. vd Bosch.
(...)
Zendt in de specificatie der vermiste en voor­handen zijnde kledingstukken en verdere goederen van Winninck.


Misdadige schennis

Het maandblad van de Maatschappij van Weldadigheid, de Star, zie hier, neemt in het oktobernummer alvast een voorproefje op de vervolging:


De israëlitische familie WINNICK, verdacht van aardappelen gerooid en clandestin verkocht, alsmede, van hare naburen turf gestolen te hebben, en die deswege vreesde in regten betrokken te zullen worden, heeft heimelijk de kolonie verlaten.

Voorzeker zou de Permanente Kommissie dit eerste voorbeeld van misdadige schennis der wetten van elke geordende maat­schappij niet straffeloos hebben geduld, maar de schuldigen aan hunnen komptenten regter hebben doen overleveren.

Desalniettemin zullen de gronden van beschuldiging tegen dezelven nader onderzocht worden, en, behoorlijk geconstateerd zijnde, zal die familie in regten worden vervolgd, waar dezelve zich ook bevinden moge.


Aan­merkingen en bezwaren

De subcommissie Nut en Beschaving staat niet direct te juichen. Het brievenboek invnr 19 meldt op zondag 19 november 1820 de ontvangst van een brief van:


De subk. Nut en Beschaving te Amsterdam. Mededeelende derzelver aan­merkingen en bestaande bezwaren, tegen de regterlijke vervolging van Winninck, omtrent de door hem medegenomene goederen uit de kolo­nien.

Op dinsdag 21 november 1820 wordt dat besproken en melden de notulen van de permanente commissie, invnr 38:


Subk. tot Nut en Besch. Amst. 18 nov. Geeft te kennen, dat hare pogingen om de klee­dingstukken van Winnink te rug te bekomen, tot nu toe vruchte­loos zijn geweest; vraagt of het niet geschikt zou zijn, om aanklagten welke zij zoo hoognoodig oordeelen, met juistheid in de kolonie schriftelijk te doen opmaken, ten einde dan door die subk. te worden ingeleverd.

Besloten te schrijven aan den Direkteur met overzending van deze missieve der israeliti­sche subkom. van Amsterdam en ZijnEd te verzoeken eene schriftelijke aanklagt te redi­geren en aan de subk, tot Nut en Beschaving toetezenden en, indien het onderzoek we­gens de gesupponeerde diefstal van aardap­pelen eenig bewijs tot nadeel van gemeld huisgezin mogt hebben opgeleverd, ook dat punt in die aanklagten te vermelden.


Afloop onbekend

Aha, Nut en Beschaving wil het liever zelf doen. Op vrijdag 24 november 1820 meldt het brievenboek met invnr 19 een brief van de directeur met de belofte:

Zal de verlangde aanklagte tegen Winninck nader inzenden,

Hoe dit verder is gegaan en of Nut en Beschaving de kortstondige kolonist Winnink echt voor de rechter heeft gesleept, weet ik niet.



Izaak Salomon Hazelip

Dan Hazelip. De familie komt op 1 augustus 1821 op de kolonie aan en de aankomststaat in invnr 1343 geeft weliswaar geen geboortedata, maar wel de namen van de gezinsleden:


Zodat er een globaal overzicht van de gezinssamenstelling gegeven kan worden:

Gezin

● Izaak Salomon Hazelip. volgens de geboorteakte van zoon Mozes geboren rond 1776. Hij is getrouwd met

● Ester Joseph Lukenstein(?), die bij de geboorteakte van zoon Mozes als alleen Hesther Joseph staat en is geboren rond 1783. Ze hebben de volgende kinderen:

● Joseph Izaak Hazelip, die 'wegens ongesteldheid te Amsterdam gebleven en niet aangekomen is'. De subcommissie geeft (zie verderop 18 augustus 1822) een andere reden waarom hij niet meegekomen is.
● Salomon Izaak Hazelip,
● Judith Izaak Hazelip,
● Hartog Izaak Hazelip,
● Aaltje Izaak Hazelip.

Op de kolonie komt daar bij:

● Mozes Hazelip, geboren 9 januari 1822 te Frederiksoord.


Zoo min mogelijk ongelukkig

Volgens de aankomststaat worden ze gehuisvest in hoeve 57 van de dan net nieuwe kolonie Wilhelminaoord. Ze staan ook als bewoners van die hoeve op het overzicht van oogstresultaten in 1821, zie hier, maar stamboeken uit die tijd zijn niet bewaard gebleven. De post is gelukkig vollediger. Na iets meer dan een jaar, op maandag 18 augustus 1822 schrijft de subcommissie Nut en Beschaving, invnr 62:


In de tweede plaats doet het ons leed, UWel­Ed te moeten melden, dat wij van den kolo­nist Hazelip gedurige aanvragen krijgen om zijn ontslag uit de kolonie, gevende hij voor dat zijn ligchaamsgestel en ook eene aan zijn hand bekomene wond hem volstrekt buiten staat stellen, om den arbeid te verrig­ten, genoegzaam om daardoor zijn huisgezin te voeden;

dat doorgaans reeds op donderdag zijn voorraad op is; dat hij in 't daaruit ont­staande gebrek tot nu toe zoo veel mogelijk voorzien heeft door eenig hem nog toebe­hoord hebbend goed te verkoopen; maar dat, dit middel nu ingelijks ophoudende, hij of van gebrek zoude moeten omkomen of een wan­hopigen stap zoude moeten doen, tenzij wij zijn ontslag bezorgden.

Onwetende wat in deze speciale zaak waar of onwaar zij, geloo­ven wij, niet beter te kunnen hande­len, dat UWelEd derzelve onbewimpeld mede te dee­len, met herinnering, dat deze klagten reeds kort na de overkomst der gemelden kolonist hebben aangevangen, en dat wij dientenge­volge de Heer Direkteur verzocht hebben een onderzoek naar de ligchaamskrachten des gemelden kolonisten te doen, ten gevolge waarvan wij een allervoldoendst declaratoir van doctor Schuur­man bekomen hebben.

Ondertusschen bevelen wij de zaak nog­maals aan UWelEd ernstige attentie aan.

Wij voor ons, wij wenschen dat alle luiheid krachtdadig moge te keer gegaan worden, maar ook aan den anderen kant zullen UWel­Ed met ons instemmen, dat de kolonisten zich zoo min mogelijk ongelukkig behoren te gevoelen.

Wat hiervan zij, en hoe UWelEd vermeenen dat hieromtrent behoort gehan­deld te worden, zullen wij met belangstelling in UWelEd volgende vernemen

Ten derde nemen wij de vrijheid UWelEd te herinneren, dat, bij de vestiging van zoo even gemelde kolonist in 't vorige jaar, zijn oudste zoon nog voor een jaar hier gelaten is geworden, ten einde hij zich inmiddels meer zoude kunnen bekwamen om op de kolonie onderwijs in den israelitische godsdienst te geven.

Dit jaar alsnu verstreken zijnde, toont deze jongeling zich mede ongeneigd, zich naar de kolonie bij zijn vader te begeven. Natuur­lijk staat deze weigering in verband met de reklames van zijn vader.

Indien UWel­Ed nu van meening mogten zijn, dat de vader op de kolonie zou behoren te blijven en UWelEd tevens zouden oordeelen, dat ge­dachte jongeling, thans circa 14 jaren oud, hoezeer uiterlijk teder en niet zeer sterk schij­nende, zijnen vader op de kolonie nuttig kon­de zijn, dan geven wij UWelEd in bedenking, of het niet zaak zoude zijn, dat de vader de overkomst zijns zoons stellig provoceerde, waardoor alleen wij regt konden hebben, den jongeling daartoe meerder te noodzaken.

UWelEd gelieven dan te zorgen dat die pro­vocatie van zijde des vaders gebeure.


Brutale vlerk

Een 'declaratoir' is een medische verklaring. Uit bovenstaande brief en het onderstaande antwoord wordt geciteerd op de pagina's 343-344 van De proefkolonie.

Zoals gebruikelijk stuurt de permanente commissie de brief door naar de directeur der koloniën, met het verzoek erop te reageren. Die directeur is dan Wouter Visser, en die laat het blijkbaar over aan Johannes van den Bosch. Die schrijft op dinsdag 12 november 1822 aan de ambtelijk secretaris van de Maatschappij Willem Anthony Ockerse, invnr 63:


Amicisseme

Ten aanzien van Hazelip kan ik berichten dat hij regulier de verstrekking van 42 pond brood, 3 schepel aardappelen en 25 stuivers aan kaartjes voor winkelwaren wekelijks ge­noten heeft, ongerekend de hem verstrekte kleding.

Dat hier aan het sterkste huisgezin in de kolonie bestaat en dus daar zijn huisgezin uit verscheiden kleine kinderen bestaat en hij dus minder behoefte, alle klagten wegens ontoereijkende voeding geheel ongegrond zijn.

Even zeer is zijne voorgewende lig­chaamszwakte niet dan luiheid; hij heeft se­dert meer dan een maand schulden gemaakt en is dien ten gevolge naar de Raad van Policie te Steenwijk verwezen die de zaak nader onderzoeken zal.

Zijn zoon zegt hij is een swak jongeling die hem tot geen nut strekken kan en die hij dus niet verkiest bij hem te hebben.

Zijne vrouw is een brutale vlerk.

De aanmerking van de subk tot nut en beschaving dat de kolonisten zich zo min mogelijk ongelukkig behoren te gevoelen vond ik zeer ongepast. Eene billijke behande­ling, voorziening in het nodige onderhoud dit kan met recht verlangd worden, maar ieder luiwammes zal zich ongelukkig gevoelen die tot een gepaste arbeid verplicht word.

Na aflegging onzer vriendelijke groeten ook aan de dames, ben ik

TT
VdBosch


Desertie

Dat is stevige taal! Als er ook zo tegen Hazelip zelf gepraat wordt, en dat is Johannes van den Bosch wel toevertrouwd, dan valt het te begrijpen dat de directeur der koloniën op zondag 24 november 1822, invnr 63, schrijft:


Voorts ontvangt de Permanente Kommissie hier mede berigt dat uit kol. no.4 is gedeser­teerd de kolonist Hazelip met deszelfs huis­gezin.


Bij zijnen zwager

Dat moet gemeld aan de subcommissie Nut en Beschaving en die reageert rond 1 januari 1823, invnr 64:


Ter beantwoording van UWelEdG. beide laatste geëerden, welker respektie­ver inhoud wij met leedwezen gezien hebben, dient dat Hazelip alhier woonachtig is op de Jooden-Breestraat tegenover de Moses en Aarons kerke in een kelder onder een kastenmaker, en wel bij zijnen zwager, genaamd Sluizer.

Daarna lijkt het een herhaling van zetten met de kwestie Winnink. Want op 10 januari 1823 stuurt de directeur:volgens het brievenboek met invnr 20:


1. opga­ve van medegenomene en vermiste kleeding, huisraad en gereedschappen van de gede­serteerde Hazelip.

Of daar verder nog iets uitgekomen is weet ik niet. In de proefkolonie pagina 343 wordt het opvallend genoemd dat de subcommissie Nut en Beschaving zich kort na deze teleurstellingen opheft. Meer over die opheffing staat hier.